ECLI:NL:RBAMS:2022:258

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 januari 2022
Publicatiedatum
25 januari 2022
Zaaknummer
13/752238-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden en genoegzaamheid

Op 5 januari 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door het gerechtshof van Brescia, Italië. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie en betreft een vrijheidsstraf van zes jaar, waarvan nog vijf jaar en zeventien dagen resteerden. De opgeëiste persoon, geboren in Frankrijk in 1977, was gedetineerd in Nederland en had geen vaste woon- of verblijfplaats. Tijdens de openbare zitting op 22 december 2021 werd de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en zijn detentieomstandigheden besproken.

De rechtbank heeft de inhoud van het EAB beoordeeld en vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet in persoon aanwezig was bij het proces dat leidde tot zijn veroordeling in Italië. De verdediging stelde dat het EAB niet genoegzaam was, omdat er tegenstrijdigheden waren in de beschrijving van de feiten. De officier van justitie betoogde echter dat het EAB voldoende duidelijkheid bood en dat het specialiteitsbeginsel gewaarborgd was. De rechtbank oordeelde dat de omschrijving van de feiten in het EAB voldeed aan de vereisten van de Overleveringswet (OLW) en verwierp het verweer van de raadsman.

Daarnaast werd de vraag van detentieomstandigheden aan de orde gesteld. De raadsman voerde aan dat er een reëel gevaar bestond voor schending van de grondrechten van de opgeëiste persoon in Italiaanse detentiecentra. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken waarin de detentiegarantie als voldoende werd beschouwd. Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat er geen sprake was van een reëel gevaar voor schending van de grondrechten en dat de overlevering kon worden toegestaan. De rechtbank besloot de overlevering toe te staan, aangezien er geen weigeringsgronden waren en het EAB voldeed aan de eisen van de OLW.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752238-21
RK nummer: 21/6186
Datum uitspraak: 5 januari 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 17 november 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 19 mei 2020 door het
Office of the Prosecutor General of the Republic attached to the Court of Appeal of Brescia(Italië) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Frankrijk) op [geboortedatum] 1977,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 22 december 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. M. Westerman. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.T.A. van Schaik, advocaat te Amsterdam, en door een tolk in de Franse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Franse en de Marokkaanse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een arrest van
the Court of Appeal of Bresciavan 6 juni 2013, onherroepelijk op 14 februari 2020 (no. 1697/2013).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 6 jaren, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 5 jaren en 17 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest.
Dit arrest betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
In onderdeel d) van het EAB staat aangegeven dat de opgeëiste persoon niet in persoon aanwezig is geweest bij het proces dat tot voornoemd arrest heeft geleid. Uit de aanvullende informatie verstrekt door de
deputy Prosecutor Generalbij brief van 2 december 2021 blijkt dat de opgeëiste persoon een advocaat gekozen en gemachtigd heeft om hem bij te staan in de procedure in hoger beroep, welke procedure heeft geleid tot het arrest van 6 juni 2013. Uit de aanvullende informatie verstrekt door de Advocaat Generaal van 10 december 2021 blijkt dat deze gekozen en gemachtigde advocaat van de opgeëiste persoon persoonlijk aanwezig is geweest bij de zitting in de procedure in tweede aanleg bij het gerechtshof van Brescia op 6 juni 2013.
De rechtbank stelt op grond van het vorenstaande vast dat de omstandigheid zoals bedoeld in artikel 12, sub b, OLW zich heeft voorgedaan. De weigeringsgrond zoals bedoeld in artikel 12 OLW is daarom niet van toepassing.
3.2
Genoegzaamheid
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het EAB niet genoegzaam is. Uit het EAB blijkt dat de opgeëiste persoon is veroordeeld voor twee keer het binnensmokkelen van cocaïne in Italië, gepleegd op 30 juni 2009 en op 6 mei 2009. Uit de Italiaanse justitiële documentatie van de opgeëiste persoon die is meegestuurd bij de aanvullende informatie van 2 december 2021 blijkt slechts van één feit, gepleegd in de periode april 2009 tot mei 2009. Deze tegenstrijdigheid brengt mee dat het niet kenbaar is voor welke feiten de overlevering wordt verzocht. De raadsman heeft de rechtbank verzocht de overlevering te weigeren.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het EAB genoegzaam is. De feiten zijn voldoende duidelijk omschreven in het EAB, daarmee is het specialiteitsbeginsel gewaarborgd. Het feit dat er in een Italiaans document wordt gesproken over één feit vormt geen aanleiding om vraagtekens bij het EAB te plaatsen. Op grond van het vertrouwensbeginsel dient de rechtbank uit te gaan van de juistheid van het EAB, dat is uitgevaardigd op basis van het arrest van het gerechtshof in Brescia. De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht de overlevering toe te staan.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de OLW geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
De omschrijving van de feiten in onderdeel e) van het EAB voldoet aan bovengenoemde eisen. De overlevering wordt verzocht voor het binnen Italië brengen van twee keer een kilo cocaïne, gepleegd op 30 juni 2009 en op 6 mei 2009. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de omstandigheid dat in de aanvullende informatie van 2 december 2021 een tijdsbepaling staat die niet exact overeenkomt met de omschrijving van de feiten in het EAB, geen aanleiding vormt om niet langer uit te gaan van de juistheid van het EAB. De rechtbank verwerpt daarom het verweer.

4.Strafbaarheid:

feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op de feiten naar het recht van Italië een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

5.Artikel 11 OLW: detentieomstandigheden

In een aantal Italiaanse penitentiaire inrichtingen heeft de rechtbank ten aanzien van de detentieomstandigheden een algemeen reëel gevaar van schending van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: het Handvest) aangenomen.
De rechtbank verwijst naar haar uitspraak van 30 maart 2021, [1] waarin als volgt is overwogen:
De rechtbank is verder van oordeel dat het inmiddels voldoende vaststaat dat de brieven van 2 en 4 maart 2020 inhoudende een algemene detentiegarantie in elke overleveringszaak geldig zijn, zoals de Italiaanse autoriteiten in bedoelde brieven hebben bevestigd. De rechtbank acht het niet langer noodzakelijk dat voor elke individuele opgeëiste persoon een bevestiging wordt gevraagd bij de Italiaanse autoriteiten.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering dient te worden geweigerd omdat de opgeëiste persoon een reëel gevaar loopt dat zijn door het Handvest gewaarborgde grondrechten zullen worden geschonden. Aan de zaken waarin de rechtbank de detentiegarantie voldoende heeft geacht, lagen vonnissen van de rechtbanken in Cagliari en Bari ten grondslag. Dit zijn twee steden waar geen van de zorgelijke detentiecentra in de buurt staan. In de zaak van de opgeëiste persoon is dat anders. De kans is groot dat hij gedetineerd zal worden in het detentiecentrum Bergamo. Dit is wel één van de detentie instellingen ten aanzien waarvan een algemeen gevaar is aangenomen. Daarnaast is de detentiegarantie inmiddels meer dan een half jaar oud, waardoor niet zonder meer kan worden gesteld dat de door het Handvest gewaarborgde grondrechten nog steeds worden gewaarborgd op grond van deze garantie. De raadsman heeft de rechtbank verzocht de overlevering te weigeren.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon geen reëel gevaar loopt dat zijn door het Handvest gewaarborgde grondrechten zullen worden geschonden. De detentiegarantie is verstrekt om het individuele gevaar op schending van door het Handvest gewaarborgde grondrechten weg te nemen. De garantie is door de rechtbank beoordeeld en goedgekeurd bij de uitspraak van 30 maart 2021. De raadsman heeft geen gegevens of stukken overgelegd die er aanleiding toe geven om te twijfelen aan de verstrekte detentiegarantie. De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht de overlevering toe te staan.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de voornoemde uitspraak van 30 maart 2021 geoordeeld dat inmiddels voldoende vaststaat dat de algemene detentiegarantie in elke overleveringszaak geldig is. De stelling dat de opgeëiste persoon waarschijnlijk gedetineerd zal worden in het detentiecentrum Bergamo, dat één van de detentiecentra is ten aanzien waarvan de rechtbank een algemeen reëel gevaar op schending van door het Handvest gewaarborgde grondrechten heeft aangenomen, vormt daarom geen aanleiding om te veronderstellen dat de algemene detentiegarantie in deze zaak niet toereikend is. Daarnaast vormt het enkele tijdsverloop sinds het moment van het verstrekken van deze garantie, zonder dat er nieuwe gegevens of stukken zijn overgelegd die tot een ander oordeel leiden, geen aanleiding om niet langer uit te gaan van de geboden zekerheid in de algemene detentiegarantie. De rechtbank is daarom van oordeel dat ten aanzien van de opgeëiste persoon geen sprake is van een reëel gevaar van schending van door het Handvest gewaarborgde grondrechten. De rechtbank verwerpt het verweer.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het
Office of the Prosecutor General of the Republic attached to the Court of Appeal of Brescia(Italië) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en C.M. Delstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.A. Dijk, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 5 januari 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rechtbank Amsterdam 30 maart 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:1804.