In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 20 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een student aan de Erasmus Universiteit, en de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De eiser, die de Italiaanse nationaliteit heeft, had een aanvraag voor studiefinanciering ingediend, die door de minister was afgewezen. De minister stelde dat de eiser geen recht had op een aanvullende beurs, lening en reisvoorziening, omdat hij niet als migrerend werknemer kon worden aangemerkt. De eiser had in de periode van 17 augustus 2020 tot en met 17 februari 2021 stage gelopen bij een bedrijf en voerde aan dat zijn werkzaamheden als reële en daadwerkelijke arbeid moesten worden beschouwd.
De rechtbank heeft de argumenten van de eiser en de minister beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat de minister ten onrechte had geoordeeld dat de stage niet als reële arbeid kon worden aangemerkt. De rechtbank baseerde zich op de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie, waarin werd gesteld dat het begrip 'werknemer' niet beperkt mag worden uitgelegd. De rechtbank concludeerde dat de eiser, gezien de omstandigheden van zijn stage en de aard van de werkzaamheden, als werknemer in de zin van artikel 45 van het VWEU kon worden aangemerkt.
De rechtbank heeft het bestreden besluit van de minister vernietigd en de minister opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens werd de minister veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van de eiser. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige beoordeling van de status van migrerende werknemers in het kader van studiefinanciering.