Op 24 maart 2022 heeft de officier van justitie op basis van de artikelen 33, 34 en 63 van de Overleveringswet (OLW) en artikel 66a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) de verlenging van de beslistermijn en de gevangenneming gevorderd van de opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1985 en gedetineerd in Nederland. De rechtbank heeft op 29 maart 2022 de officier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsvrouw gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit van de opgeëiste persoon juist is en dat hij de Poolse nationaliteit heeft. De behandeling van het Europees aanhoudingsbevel (EAB) was eerder geschorst in afwachting van een uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn op 21 maart 2022 is verlopen, zonder tijdige verlenging door de rechtbank. De officier van justitie heeft verzuimd om tijdig een vordering tot verlenging in te dienen, wat volgens artikel 66a Sv vereist is. De rechtbank oordeelt dat de vordering tot gevangenneming niet kan worden toegewezen, omdat niet is voldaan aan de vereisten van artikel 66a Sv. De rechtbank merkt op dat de vordering van de officier van justitie pas op 24 maart 2022 is ingediend, terwijl de beslistermijn al was verstreken.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vordering en stelt vast dat de overleveringsdetentie van de opgeëiste persoon is geëindigd. Deze beslissing is genomen door de rechtbank op 29 maart 2022.