ECLI:NL:RBAMS:2022:2556

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 maart 2022
Publicatiedatum
12 mei 2022
Zaaknummer
13/751807-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in vordering tot overlevering

Op 24 maart 2022 heeft de officier van justitie op basis van de artikelen 33, 34 en 63 van de Overleveringswet (OLW) en artikel 66a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) de verlenging van de beslistermijn en de gevangenneming gevorderd van de opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1985 en gedetineerd in Nederland. De rechtbank heeft op 29 maart 2022 de officier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsvrouw gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit van de opgeëiste persoon juist is en dat hij de Poolse nationaliteit heeft. De behandeling van het Europees aanhoudingsbevel (EAB) was eerder geschorst in afwachting van een uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn op 21 maart 2022 is verlopen, zonder tijdige verlenging door de rechtbank. De officier van justitie heeft verzuimd om tijdig een vordering tot verlenging in te dienen, wat volgens artikel 66a Sv vereist is. De rechtbank oordeelt dat de vordering tot gevangenneming niet kan worden toegewezen, omdat niet is voldaan aan de vereisten van artikel 66a Sv. De rechtbank merkt op dat de vordering van de officier van justitie pas op 24 maart 2022 is ingediend, terwijl de beslistermijn al was verstreken.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vordering en stelt vast dat de overleveringsdetentie van de opgeëiste persoon is geëindigd. Deze beslissing is genomen door de rechtbank op 29 maart 2022.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751807-21
RK nummer: 21/5834
BESCHIKKING
Op 24 maart 2022 heeft de officier van justitie op grond van de artikelen 33, 34 en 63 van de Overleveringswet (OLW) en op grond van artikel 66a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) de verlenging van de beslistermijn en de gevangenneming gevorderd van de opgeëiste persoon:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1985,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het [penitentiaire inrichting] .
De justitiële autoriteiten van Polen hebben door toezending van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) de overlevering verzocht van voormelde opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De rechtbank heeft op 29 maart 2022 de officier van justitie, mr. M. Diependaal, de opgeëiste persoon – via een videoverbinding – en zijn raadsvrouw, mr. S.W. Kuijpers, waarnemend voor mr. D.W.H.M. Wolters, beide advocaat te Hoofddorp, gehoord. De opgeëiste persoon is tevens bijgestaan door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft acht geslagen op het dossier, waaronder de stukken die op de overleveringsdetentie van de opgeëiste persoon betrekking hebben.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Behandeling van de vordering

Tijdens de zitting op 30 november 2021 heeft de rechtbank de gevangenhouding van de opgeëiste persoon bevolen. De behandeling van het EAB is daarna voor onbepaalde tijd geschorst in afwachting van de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie naar aanleiding van de verwijzingsbeslissing van 14 september 2021. [1] De beslistermijn is op grond van artikel 22 lid 3 OLW met 30 dagen, en op grond van artikel 22 lid 4 met 60 dagen verlengd, onder gelijktijdige verlenging van de overleveringsdetentie.
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht de gevangenneming van de opgeëiste persoon te bevelen op grond van artikel 66a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De overlevering van de opgeëiste persoon wordt verzocht voor ernstige feiten en er is sprake van vluchtgevaar. Gelet op het feit dat de gevangenhouding van de opgeëiste persoon eerder door de rechtbank is bevolen en deze gelijktijdig met de beslistermijn is verlengd, was het duidelijk niet de bedoeling om de opgeëiste persoon in vrijheid te stellen.
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard dient te worden, omdat er geen sprake is van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaar of meer is gesteld, hetgeen vereist is op grond van artikel 66a, eerste lid, onder c Sv. Subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen omdat er al 24 uren zijn verstreken na de indiening van de vordering, waardoor sprake is van de overschrijding van de termijn waarbinnen de vordering behandelt dient te worden, gelet op artikel 66a, vierde lid Sv.
Oordeel van de rechtbank
Allereerst stelt de rechtbank vast dat de beslistermijn, en daarmee de grondslag voor overleveringsdetentie, op 21 maart 2022 is verlopen, nu de beslistermijn niet tijdig opnieuw door de rechtbank is verlengd.
Vervolgens is aan de orde de vraag of door middel van het indienen van een vordering ex artikel 66a Sv, de verlenging van de beslistermijn van de overleveringsdetentie alsnog gevorderd kan worden met een vordering gevangenneming. De rechtbank beantwoord deze vraag ontkennend en overweegt als volgt.
Artikel 66a, eerste lid, onder a Sv stelt als vereiste dat de gevangenneming kan worden gevorderd indien de officier van justitie heeft verzuimd tijdig de vordering tot verlenging van de gevangenhouding of gevangenneming in te dienen. De rechtbank stelt vast dat het verlengen van de beslistermijn op grond van artikel 22, vierde lid OLW onder gelijktijdige verlenging van de overleveringsdetentie een beslissing is die de rechtbank ambtshalve neemt. In overleveringszaken is de overleveringsdetentie voorafgaand aan de uitspraak waarbij de overlevering wordt toegestaan namelijk gekoppeld aan de beslistermijn en ligt aan het verlengen van de beslistermijn dus geen vordering van de officier van justitie ten grondslag. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat niet aan de vereisten van artikel 66a Sv is voldaan.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat het Openbaar Ministerie niet conform artikel 66a, eerste lid, Sv heeft gehandeld. Hierin is bepaald dat de vordering
ten spoedigstena het na het verstrijken van de geldigheidsduur van de vrijheidsbeneming wordt ingediend. De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn op 21 maart 2022 is verstreken, terwijl de vordering ex artikel 66a Sv dateert van 24 maart 2022. Dit zou eveneens tot niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie hebben geleid.

4.Slotsom

Nu niet is voldaan aan het bepaalde in artikel 66a, eerste lid, onder a Sv dient de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard te worden in de vordering.

5.Toepasselijke wetsartikelen

Artikel 63 Overleveringswet en artikel 66a Wetboek van Strafvordering

6.Beslissing

Verklaart de officier van justitie
NIET-ONTVANKELIJKin de vordering en verstaat dat de overleveringsdetentie van de opgeëiste persoon is geëindigd.
Deze beslissing is genomen op 29 maart 2022 door
mr. M.T.C. de Vries, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en C.M. Delstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.A. Dijk, griffier.

Voetnoten

1.Rechtbank Amsterdam 14 september 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:5052.