ECLI:NL:RBAMS:2022:2475

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 maart 2022
Publicatiedatum
6 mei 2022
Zaaknummer
C/13/702077 / HA ZA 21-463
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen schending zorgplicht bij verstrekking hypothecaire leningen ten behoeve van de echtelijke woning; borgtocht niet vernietigbaar

In deze civiele zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 30 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] en de coöperatie Rabobank U.A. De zaak betreft de verstrekking van hypothecaire leningen door Rabobank aan [eiseres] en haar voormalig echtgenoot, en de vraag of Rabobank haar zorgplicht heeft geschonden. [eiseres] stelt dat Rabobank haar zorgplicht heeft geschonden door overkreditering en dat zij aansprakelijk is voor de schade die hieruit voortvloeit. Daarnaast heeft [eiseres] de vernietiging van een borgtocht ingeroepen, omdat zij geen toestemming had gegeven voor deze borgtocht. De rechtbank oordeelt dat Rabobank geen zorgplicht heeft geschonden, omdat zij een zorgvuldige inkomens- en vermogenstoets heeft uitgevoerd en de lening binnen de grenzen van de normale uitoefening van het bedrijf van [naam voormalig echtgenoot] valt. De vorderingen van [eiseres] worden afgewezen, en de rechtbank concludeert dat de borgtocht geldig is, omdat de toestemming van [eiseres] niet vereist was. De proceskosten worden aan [eiseres] opgelegd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/702077 / HA ZA 21-463
Vonnis van 30 maart 2022
in de zaak van
[eiseres],
wonende te Boxmeer,
eiseres,
advocaat mr. Y.A.E. Vlassenroot te Haarlem,
tegen
de coöperatie
COÖPERATIEVE RABOBANK U.A.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. A. van Hees te Amsterdam.
Partijen worden hierna aangeduid als [eiseres] en Rabobank.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 30 april 2021 met producties;
  • de conclusie van antwoord met producties;
  • het tussenvonnis van 20 oktober 2021, waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • het proces-verbaal van de op 9 december 2021 gehouden mondelinge behandeling met de daarin vermelde stukken;
  • de akte houdende productie 14 van [eiseres] van 12 januari 2022;
  • de akte na comparitie van Rabobank van 12 januari 2022 met producties;
  • de antwoordakte van [eiseres] van 9 februari 2022;
  • de antwoordakte na comparitie van Rabobank van 9 februari 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Korte inhoud

2.1.
Deze zaak heeft betrekking op door Rabobank aan [eiseres] en haar voormalig echtgenoot [naam voormalig echtgenoot] (hierna: [naam voormalig echtgenoot] ) verstrekte financieringen. Rabobank heeft aan [eiseres] en [naam voormalig echtgenoot] diverse hypothecaire leningen verstrekt ten behoeve van de (voormalige) echtelijke woning. Ten aanzien hiervan meent [eiseres] dat Rabobank haar zorgplicht heeft geschonden, omdat sprake is geweest van overkreditering, en dat Rabobank jegens [eiseres] aansprakelijk is voor de daardoor door haar geleden schade. Daarnaast heeft Rabobank aan de onderneming van [naam voormalig echtgenoot] een financiering verstrekt, waarbij [naam voormalig echtgenoot] zich borg heeft gesteld. Ten aanzien hiervan beroept [eiseres] zich op de vernietigbaarheid, omdat zij geen toestemming heeft gegeven voor de borgtocht. De conclusie is dat de vorderingen van [eiseres] worden afgewezen. Het is spijtig dat [eiseres] (na de echtscheiding) in (financiële) problemen is geraakt, maar hiervan kan Rabobank geen verwijt worden gemaakt. Hierna wordt uitgelegd waarom.

3.De feiten

3.1.
[eiseres] en [naam voormalig echtgenoot] zijn gewezen echtelieden. In 1999 hebben [eiseres] en [naam voormalig echtgenoot] samen de woning gelegen aan de [adres] te Waalwijk (hierna: de woning) gekocht. Rabobank heeft voor deze aankoop een lening van € 136.134,06 (omgerekend NLG 300.000) verstrekt aan [eiseres] en [naam voormalig echtgenoot] .
3.2.
Na de aankoop van de woning heeft Rabobank (voor het laatst in 2004) een aantal aanvullende financieringen verstrekt aan [eiseres] en [naam voormalig echtgenoot] voor een totaalbedrag van € 130.500,00.
3.3.
In 2005 hebben [eiseres] en [naam voormalig echtgenoot] opnieuw een hypotheekaanvraag bij Rabobank gedaan.
3.4.
Naar aanleiding van deze aanvraag heeft Rabobank op 15 april 2005 een inkomens- en vermogenstoets (de zogenoemde RABO-toets) uitgevoerd, waarvan Rabobank de uitslag aan [eiseres] en [naam voormalig echtgenoot] heeft verstrekt. De hierop gebaseerde offertes voor een nieuwe hypotheekfinanciering zijn door [eiseres] en [naam voormalig echtgenoot] ondertekend. Kort gezegd vond er een herstructurering van de eerder verstrekte financieringen plaats. De eerder aan [eiseres] en [naam voormalig echtgenoot] verstrekte hypotheken werden afgelost door de nieuwe financiering die [eiseres] en [naam voormalig echtgenoot] in 2005 aangingen. Na de herindeling van de financiering bedroeg deze in totaal € 291.000,00, bestaande uit drie aflossingsvrije leningen van in totaal € 281.000,00 en een Keuze Plus Hypotheek van € 10.000,00. Als zekerheid heeft Rabobank een viertal hypotheken van in totaal € 326.134,06 gevestigd op de woning.
3.5.
Op 23 juni 2006 heeft [naam voormalig echtgenoot] de vennootschap [naam vennootschap] (hierna: [naam vennootschap] ) opgericht. [naam voormalig echtgenoot] hield via zijn holdingvennootschap [naam holdingvennootschap] . (hierna: [naam holdingvennootschap] ) alle aandelen in [naam vennootschap] .
3.6.
Eind 2007 heeft [naam voormalig echtgenoot] namens zijn onderneming [naam vennootschap] bij Rabobank een financieringsverzoek ingediend. Dit verzoek is tussen [naam voormalig echtgenoot] en Rabobank besproken. Van dit gesprek is een interne gespreksnotitie, gedateerd 30 november 2007, opgemaakt. Deze gespreksnotitie vermeldt het volgende:

Gespreksnotitie:
[naam voormalig echtgenoot] legt verzoek bij bank voor financiering ad EUR 200.000,- bestaande uit: EUR 50.000,- in vorm van lening tbv investering in software. EUR 150.000,- in vorm van krediet bedoeld als werkkapitaal.
(…)
Ondernemer: Ondernemende, sympathieke en extraverte persoonlijkheid. Heeft een bewogen werkzaam leven ondanks 35 jaar. Vooropleiding MAVO/HAVO, daarna gaan werken. Ervaring zeer divers: (…)
Sterke punten ahv één gesprek lijken me: creativiteit, netwerk, commerciele kwaliteiten en sociale omgeving waarin hij vertoefd (=doelgroep). Zwak: hij lijkt niet echt standvastig, beperkte financiele kennis (…)
Ondernemer heeft allerlei niet alledaagse evenementen georganiseerd en bruist van plannen. Of ze allemaal gerealiseerd kunnen worden is de vraag: hij is in ieder geval wel creatief.
Activiteiten:
Het organiseren van evenementen, incentives (geen feesten) verkoop tickets incl. arrangement, verhuur luxe auto’s. Alle activiteiten zijn erop gericht in de zakelijke markt afnemers een mogelijkheid te bieden zelf of met hun relaties een bijzondere tijd te beleven. [naam vennootschap] koopt tickets in, huurt een ruimte voor ontvangst, zorgt voor catering etc. en verkoopt hiervoor arrangementen. Probeert unieke creatieve oplossingen te verzinnen.
Nieuwe dienst 2008:
Afnemers: volgens website zijn er vele afnemers die als referentie vermeld staan. In de prognose staan de grootste afnemers vermeld.
Leveranciers: kunnen zeer divers zijn, afhankelijk wat voor soort activiteit [naam vennootschap] inkoopt. Dit netwerk heeft hij de afgelopen 2 jaar opgebouwd.
Personeel: (…) [naam voormalig echtgenoot] , toevoeging rechtbank] vindt prettig dat zijn vrouw meewerkt, hij wil zijn inkoopbronnen zoveel mogelijk geheim houden voor derden. Zij doet officemanagement en de contacten met leveranciers en afnemers.
Risico’s:
Bancaire risico’s zijn het (vooraf) beperkte inzicht in activiteiten en geldstromen. Relateren van krediet is arbeidsintensief en bovendien gezien de korte doorlooptijden van debiteuren (betalingscondities 14 dagen) niet praktisch. (…) We kunnen alleen vertrouwen op wat hij ons vertelt. Er liggen jaarcijfers 2006 van AA accountant uit Tilburg. Rentabiliteit in 2006 vanwege opstart negatief. In 2007 wordt een winst (voor beloning DGA) verwacht van EUR 50k. De financiele buffer van bedrijf is negatief (…).
Mijn voorstel:
Lening van EUR 50.000,- af te lossen in 5 jaar. (…)”.
3.7.
Op 4 januari 2008 heeft Rabobank aan [naam vennootschap] en [naam holdingvennootschap] , ter attentie van [naam voormalig echtgenoot] , een financieringsvoorstel van € 50.000,00 (in de vorm van een rekening-courant) gedaan. Op 11 januari 2008 heeft [naam voormalig echtgenoot] het financieringsvoorstel namens [naam vennootschap] en [naam holdingvennootschap] ondertekend en heeft per die datum een borgtocht van € 50.000,00 afgegeven aan Rabobank voor alle huidige en toekomstige verplichtingen van [naam holdingvennootschap] . In de door Rabobank opgestelde akte van borgtocht is opgenomen:

Borgtocht in de uitoefening van het bedrijf
De borg verklaart deze borgtocht te hebben gesteld handelend ten behoeve van de normale uitoefening van het bedrijf van de debiteur.”
3.8.
Op 14 december 2010 is [naam vennootschap] in staat van faillissement verklaard en per 17 augustus 2012 uitgeschreven uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel. De crediteuren van [naam vennootschap] ontvingen, bij gebrek aan baten, geen uitkering uit de boedel. De door Rabobank verstrekte financiering was op dat moment voor ruim € 40.000,00 nog niet terugbetaald.
3.9.
Naar aanleiding van het faillissement en de openstaande vordering heeft Rabobank [naam voormalig echtgenoot] op grond van de borgtocht aangesproken. Omdat [naam voormalig echtgenoot] de openstaande vordering niet in één keer kon voldoen, zijn [naam voormalig echtgenoot] en Rabobank in gesprek getreden voor het treffen van een restschuldregeling. Op 25 september 2013 kwam een regeling tot stand. Deze werd echter niet volledig nagekomen. Op 10 februari 2015 kwamen [naam voormalig echtgenoot] en Rabobank, in aanwezigheid van de vader van [naam voormalig echtgenoot] , een nieuwe regeling overeen. Onderdeel van deze regeling was dat de vader van [naam voormalig echtgenoot] een bedrag van € 5.000,00 zou betalen aan Rabobank.
3.10.
In 2016 is tussen [eiseres] en [naam voormalig echtgenoot] de echtscheidingsprocedure gestart. Eind 2017 is tussen hen de echtscheiding uitgesproken. Gedurende en na de echtscheiding heeft [eiseres] stappen ondernomen om de (hypothecaire lasten van de) woning over te nemen, hetgeen haar niet is gelukt.
3.11.
Bij brief van 27 januari 2018 aan Rabobank, die tevens per e-mail en per aangetekende post is verzonden, heeft [eiseres] de borgtocht vernietigd op grond van artikel 1:88 lid 1 jo. 1:89 Burgerlijk Wetboek (BW).
3.12.
Op 15 oktober 2020 heeft het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch een beschikking gegeven in de echtscheidingsprocedure tussen [eiseres] en [naam voormalig echtgenoot] . In de beschikking heeft het hof onder meer overwogen dat vaststaat dat partijen hoofdelijk zijn verbonden voor de hypothecaire geldleningen en dat [eiseres] haar aandeel in de hypothecaire lasten van de woning moet voldoen. Daarnaast heeft het hof overwogen dat ook de schuld uit hoofde van borgstelling een gemeenschapsschuld is die door beide partijen in gelijke delen moet worden gedragen.
3.13.
Op 2 februari 2021 is de woning overgedragen aan een koper. De koopprijs bedroeg € 342.500,00. Met deze koopsom zijn de uitstaande leningen van [eiseres] en Sprinter bij Rabobank ten belope van € 301.091,18 voldaan. Daarnaast is uit de koopsom ook de resterende schuld van [naam voormalig echtgenoot] uit hoofde van de borgtocht voldaan. Die schuld was conform de tussen [naam voormalig echtgenoot] en Rabobank overeengekomen betalingsregeling afgebouwd tot een bedrag van € 28.000,00.

4.Het geschil

4.1.
[eiseres] vordert bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
ten aanzien van de vernietigde borgstelling
I. veroordeling van Rabobank tot betaling aan [eiseres] van:
a) een bedrag van € 50.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente, te rekenen vanaf het moment dat de borgstelling door [eiseres] is vernietigd (28 januari 2018) tot aan de dag der algehele voldoening, althans
b) een bedrag van € 25.000,00 (zijnde het aandeel van [eiseres] in de borgstelling) te vermeerderen met de wettelijke rente over voormeld bedrag vanaf 28 januari 2019, althans
c) een bedrag van € 14.000,00 (zijnde het bedrag wat bij de overdracht van het huis ten onrechte is afgelost), te vermeerderen met de wettelijke rente over voormeld bedrag vanaf 27 januari 2018;
ten aanzien van de zorgplicht van Rabobank met betrekking tot de aanvullende hypotheken
II. veroordeling van Rabobank tot betaling aan [eiseres] van een bedrag van € 77.433,00, te vermeerderen met de helft van de betaalde rente over de aanvullend verstrekte hypothecaire leningen (€ 154.865,94) en vermeerderd met de wettelijke rente over voormeld bedrag, te rekenen vanaf het moment van dagvaarden tot aan de dag der algehele voldoening;
ten aanzien van de bankafschriften van alle rekeningen behorende bij de verstrekte hypotheken
III. veroordeling van Rabobank tot afgifte van afschriften van alle rekenafschriften van alle (tegen)rekeningen verbonden aan de hypotheken die waren verbonden aan de woning alsmede afgifte van alle hypothecaire stukken (hypotheekakten en overeenkomsten van geldleningen) die ten behoeve van de woning door Rabobank zijn opgesteld.
4.2.
[eiseres] heeft aan haar vordering onder I. het volgende ten grondslag gelegd. Rabobank heeft [naam voormalig echtgenoot] een lening verstrekt, die niet te kwalificeren is als een financiering in de gewone uitoefening van het beroep of bedrijf als bedoeld in artikel 1:88 BW. [naam voormalig echtgenoot] heeft Rabobank een borgtocht verstrekt, zonder de voorgeschreven toestemming van [eiseres] . [eiseres] heeft de borgtocht bij brief van 27 januari 2018 rechtsgeldig vernietigd, als gevolg waarvan Rabobank ten onrechte de helft van de openstaande schuld op [eiseres] heeft verhaald.
4.3.
Aan haar vordering onder II. heeft [eiseres] het volgende ten grondslag gelegd. Rabobank heeft haar zorgplicht geschonden bij de totstandkoming van de drie aanvullende finacieringen. Deze aanvullende financieringen had Rabobank nimmer mogen verstrekken. Rabobank heeft deze aanvullende financieringen verstrekt zonder een inkomens- en vermogenstoets uit te voeren. Rabobank had daarbij ook onderzoek moeten doen naar de aanvullende lening die de ouders van [naam voormalig echtgenoot] bij de aankoop van de woning aan hen hadden verstrekt. Door dit niet te doen, heeft Rabobank jegens [eiseres] onrechtmatig gehandeld en is Rabobank aansprakelijk voor de door [eiseres] geleden schade.
4.4.
Rabobank voert verweer.
4.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
De verwijten die [eiseres] Rabobank maakt worden hieronder in chronologische volgorde besproken, te beginnen met de overkreditering.
Overkreditering
5.2.
Bij de beoordeling wordt vooropgesteld dat op Rabobank als professionele financiële dienstverlener in de (pre-)contractuele fase tegenover een particuliere cliënt als [eiseres] een (bijzondere) zorgplicht rust, die strekt tot bescherming tegen onverantwoorde financiële risico’s. Deze zorgplicht vloeit voort uit de maatschappelijke positie van deze financiële dienstverleners in samenhang met hun professionele deskundigheid. De omvang en reikwijdte van deze zorgplicht hangt af van de aard van de door de bank verleende dienst en van de overige omstandigheden van het geval.
5.3.
Uit de bijzondere zorgplicht volgt onder meer dat voorafgaand aan het verstrekken van een hypothecaire lening inlichtingen moeten worden ingewonnen over de inkomens- en vermogenspositie van de leningnemer teneinde overkreditering te voorkomen. Indien uit het onderzoek van de bank blijkt dat de leningnemer de aan de hypothecaire lening verbonden lasten niet (geheel) uit zijn inkomen zal kunnen voldoen, dient de bank na te gaan of deze de lasten voor het overige met voldoende zekerheid zal kunnen en willen voldoen uit zijn vermogen. De zorgplicht van de bank om te waken tegen overkreditering brengt verder mee dat de bank de leningnemer over de resultaten van haar onderzoek dient te informeren op een zodanige wijze dat deze kan beoordelen of hij de verplichtingen uit de kredietovereenkomst zou kunnen (blijven) dragen. In de regel is een kredietverlenende bank als ter zake kundige immers beter in staat de gevolgen van kredietverstrekking te overzien en weer te geven dan de leningnemer. Voorts dient de bank de leningnemer voor wie de kredietverstrekking mogelijk niet verantwoord is, daarop te wijzen, hem voor het daaraan verbonden risico te waarschuwen en onder omstandigheden de kredietverstrekking te weigeren. Daarbij komt het aan op de destijds geldende inzichten over verantwoorde kredietverstrekking (HR 16 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1107).
5.4.
[eiseres] verwijt Rabobank dat zij bij de verstrekking van de aanvullende financieringen zowel in 2004 als in 2005 haar zorgplicht heeft geschonden, omdat Rabobank geen inkomens- en vermogenstoets zou hebben uitgevoerd. [eiseres] stelt concreet dat in 2014 Rabobank een aanvullende lening heeft verstrekt van € 120.000,00 ten behoeve van een verbouwing van een woning met een waarde van € 165.000,00, wat buitensporig is en welke lening dus nimmer had mogen worden verstrekt.
5.5.
Rabobank heeft terecht aangevoerd dat de beoordeling van de situatie in 2004 buiten beschouwing kan blijven, aangezien in 2005, toen [eiseres] en [naam voormalig echtgenoot] opnieuw om een aanvullende financiering verzochten, de gehele financiering van [eiseres] en [naam voormalig echtgenoot] opnieuw is bekeken en resulteerde in een herindeling van de bestaande financiering. Gelet op deze herindeling kan de door Rabobank betwiste, niet nader onderbouwde stelling van [eiseres] , dat Rabobank in 2005 heeft geprobeerd om de in 2004 verstrekte aanvullende lening te “repareren”, eveneens buiten beschouwing blijven. De vraag die thans resteert, is of Rabobank bij de (herindeling van de) financiering in 2005 haar zorgplicht heeft geschonden.
5.6.
[eiseres] betoogt dat Rabobank ten tijde van de kredietverstrekking in 2015 geen, althans een te summiere financieringstoets heeft verricht en dat daardoor sprake is geweest van overkreditering. [eiseres] heeft in haar dagvaarding geen handen en voeten gegeven aan haar stelling. Eerst tijdens de zitting heeft [eiseres] Rabobank de volgende verwijten gemaakt:
( a) Rabobank heeft geen rekening gehouden met de hypothecaire lening die de vader van [naam voormalig echtgenoot] in 1999 bij de aankoop van de woning reeds aan [eiseres] en [naam voormalig echtgenoot] heeft verstrekt;
( b) [eiseres] en [naam voormalig echtgenoot] verkeerden in 2005 al in financiële problemen;
( c) Rabobank heeft geen rekening gehouden met het verleden van [naam voormalig echtgenoot] : [naam voormalig echtgenoot] werd voortdurend ontslagen en hij kon geen bestendig inkomen genereren;
( d) [naam voormalig echtgenoot] leefde op te grote voet;
( e) de vader van [naam voormalig echtgenoot] betaalde structureel de hypotheekrente, omdat [naam voormalig echtgenoot] dat financieel niet kon;
( f) de door [naam voormalig echtgenoot] voor zijn bedrijf verkregen financiering werd door hem aangewend voor privédoeleinden.
5.7.
Rabobank heeft aangevoerd dat zij de aanvraag tot aanvullende financiering in 2005 heeft getoetst aan de toen geldende Gedragscode Hypothecaire Financieringen 2003. Ter toelichting op de door Rabobank verrichte toets (de RABO-toets) heeft zij het volgende verklaard. De inkomens- en vermogenstoets bestaat uit drie onderdelen: (i) de (betalings)moraliteit (waaronder een BKR-toets), (ii) de inkomens- en lastentoets, en (iii) de zekerheids- en verstrekkingsnorm. Op alle onderdelen van deze toets kregen [eiseres] en [naam voormalig echtgenoot] groen licht, waarna twee Rabobank-medewerkers en de manager particulieren op grond van de inkomens- en vermogenstoets de aangevraagde financiering accordeerden. Op 15 april 2005 bracht Rabobank een offerte uit, die er kort gezegd op neerkwam dat in het kader van de herindeling drie nieuwe aflossingsvrije leningen van € 281.000,00 werden verstrekt. Deze leningen werden aangewend om de eerder verstrekte hypothecaire leningen af te lossen. De Keuze Plus Hypotheek van 20 mei 2004, met een bedrag van € 10.000,00, werd gehandhaafd. [eiseres] en [naam voormalig echtgenoot] gingen op 20 mei 2005 akkoord met deze offerte.
5.8.
Geoordeeld wordt als volgt. Vaststaat dat Rabobank een inkomens- en vermogenstoets heeft uitgevoerd. Uit het overgelegde schriftelijke verslag daarvan blijkt dat Rabobank een zorgvuldige toets heeft uitgevoerd. Dat Rabobank een verkeerde toets heeft uitgevoerd of daarbij een verkeerde norm heeft gehanteerd, is niet gesteld of gebleken. Uit de door Rabobank overgelegde toets blijkt dat de betalingsmoraliteit van [eiseres] en [naam voormalig echtgenoot] goed was. Er waren geen BKR-registraties of andere feiten om te twijfelen aan de betalingsmoraliteit. Ten tweede blijkt uit de toets dat de werkelijke hypotheeklasten van de gevraagde financiering werden vastgesteld op 86,9% van de toegestane lasten. Ten derde heeft Rabobank onbetwist aangevoerd dat de woning op grond van een op 3 juli 2003 uitgevoerde taxatie is gewaardeerd met een executiewaarde van € 330.000,00 en een WOZ-waarde van € 370.000,00, zodat de executiewaarde van de woning ruim de te verstrekken lening van in totaal € 291.000,00 dekte. De belastinggraad van de hypotheek op de woning bedroeg 88,2%. Voor de stelling van [eiseres] dat Rabobank de aanvullende financieringen alleen heeft goedgekeurd omdat de vader van [naam voormalig echtgenoot] oud bestuurder van Rabobank was, bestaan gelet op het voorgaande dan ook geen aanknopingspunten.
5.9.
De stelplicht en bewijslast van een zorgplichtschending door overkreditering ligt bij [eiseres] , zodat het op de weg van [eiseres] ligt om concreet toe te lichten wat er niet klopte aan de door Rabobank uitgevoerde toets en de daarbij betrokken gegevens van [eiseres] en [naam voormalig echtgenoot] die zijn gebruikt bij de beoordeling van de financiering. [eiseres] heeft niet duidelijk gemaakt wat er mis zou zijn met de uitgevoerde toets en geen concrete aanwijzingen gegeven waaruit volgt dat de verstrekte gegevens en stukken waar Rabobank vanuit is gegaan niet juist zouden zijn.
5.10.
Kennelijk verwijt [eiseres] Rabobank dat zij onvoldoende rekening heeft gehouden met (volgens haar bij Rabobank bekende) bijzondere omstandigheden en dat Rabobank niet zo maar had mogen afgaan op de aan haar verstrekte gegevens. Ten aanzien hiervan geldt dat Rabobank in beginsel mag vertrouwen op de juistheid van de informatie die [eiseres] en [naam voormalig echtgenoot] aan Rabobank hebben verstrekt, tenzij er aanleiding is om daaraan te twijfelen. Bij gebreke van een dergelijke aanleiding rust er geen verplichting op Rabobank om op eigen initiatief de aan haar overgelegde stukken nader te verifiëren of zelf op nader onderzoek uit te gaan, zoals naar de eerder ten aanzien van de woning verstrekte financiering door de vader van [naam voormalig echtgenoot] zoals [eiseres] heeft betoogd (zie 5.6 onder (a)). Reeds hierom kan [eiseres] Rabobank niet verwijten dat Rabobank geen rekening heeft gehouden met een (hypothecaire) lening die de vader van [naam voormalig echtgenoot] in 1999 bij de aankoop van de woning reeds aan [eiseres] en [naam voormalig echtgenoot] zou hebben verstrekt. Overigens dateert de door [eiseres] (eerst na zitting door de rechter daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld) overgelegde hypotheekakte van de door de vader verstrekte lening van 2006, derhalve van ná de door Rabobank verstrekte financieringen, en heeft Rabobank in dat licht terecht en aangevoerd dat zij deze lening - ook bij een nader eigen onderzoek - zelf niet had kunnen ontdekken. Bovendien blijkt uit deze overgelegde akte niet dat de door [eiseres] gestelde financiering van de vader ten behoeve van de woning is verstrekt en, indien dat wel het geval was, voor welk bedrag.
5.11.
Ten aanzien van de door [eiseres] onder 5.6 onder (b), (c), (d) en (f) vermelde omstandigheden geldt dat [eiseres] deze niet, althans onvoldoende concreet, heeft onderbouwd. Uit het procesdossier blijkt dat Rabobank het inkomen van [naam voormalig echtgenoot] zorgvuldig in kaart heeft gebracht en dat Rabobank berekeningen heeft gemaakt waaruit volgt dat [eiseres] en [naam voormalig echtgenoot] de hypotheeklasten konden dragen. Deze informatie is ook met [eiseres] en [naam voormalig echtgenoot] gedeeld. De (eerst ter zitting ingenomen) stelling dat Rabobank de financiering heeft verstrekt op basis van de baan die [naam voormalig echtgenoot] op dat moment toevallig had zonder gedegen onderzoek snijdt daarom geen hout. Daarnaast heeft Rabobank onvoldoende weersproken gesteld dat pas in 2017, in het kader van de echtscheiding, betalingsachterstanden ontstonden en wel in het kader van een onderlinge discussie tussen [eiseres] en [naam voormalig echtgenoot] . Dat [eiseres] en [naam voormalig echtgenoot] in 2005 in financiële problemen zouden hebben verkeerd, blijkt niet uit het dossier en is verder ook niet door [eiseres] onderbouwd.
5.12.
Ten aanzien van het verwijt van [eiseres] dat de hypotheekrente niet door [naam voormalig echtgenoot] , maar door diens vader werd betaald (onder 5.6 onder (e)), geldt het volgende. Ter zitting is zijdens Rabobank verklaard dat bij de beoordeling van een financieringsaanvraag wordt getoetst of de hypotheekrente tijdig wordt betaald én dat ook wordt ook gecontroleerd of deze rente door de leningnemer wordt betaald. Er is geen aanleiding om aan deze verklaring te twijfelen. Rabobank heeft ter onderbouwing van haar stelling dat de hypotheekrente door [naam voormalig echtgenoot] zelf werd betaald verwezen naar een selectie bankafschriften. Uit de overgelegde bankafschriften blijkt dat de hypotheekrente steeds door [naam voormalig echtgenoot] zelf werd betaald. Hiermee heeft Rabobank de stelling van [eiseres] dat de hypotheekrente
structureeldoor de vader van [naam voormalig echtgenoot] werd betaald voldoende weerlegd.
5.13.
Ten overvloede wordt nog opgemerkt dat uit het procesdossier blijkt dat gedurende de echtscheidingsprocedure de (terugbetaling van de) door Rabobank verstrekte financiering veelvuldig onderwerp van geschil is geweest tussen partijen, en dat [eiseres] stappen heeft ondernomen om de hypotheek geheel over te nemen. Kennelijk dacht [eiseres] dat zij in staat was de hypotheeklasten alleen te dragen. Dit valt moeilijk te rijmen met haar stelling nu dat van overkreditering sprake was.
5.14.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat geen sprake is geweest van overkreditering en dus ook niet van een schending van de zorgplicht door Rabobank. De vordering onder 4.1 sub II. zal derhalve worden afgewezen.
Borgtocht
5.15.
[eiseres] stelt dat op grond van artikel 1:88 BW haar toestemming voor het aangaan van de borgtocht was vereist, nu de door Rabobank in 2008 aan [naam voormalig echtgenoot] verstrekte financiering geen financiering in de normale uitoefening van het bedrijf van [naam voormalig echtgenoot] betrof. Bij gebreke van deze vereiste toestemming heeft [eiseres] de borgtocht tijdig en rechtsgeldig vernietigd en is zij niet voor de helft aansprakelijk voor de schuld uit hoofde van de borgtocht. Zij heeft hiervoor de volgende toelichting gegeven. De onderneming van [naam voormalig echtgenoot] , [naam vennootschap] , verkeerde ten tijde van deze verstrekking al in financiële problemen. Daarnaast waren [eiseres] en [naam voormalig echtgenoot] sinds september 2007 ondergebracht in Bijzonder Beheer bij Rabobank. Het ging aldus in financiële zin niet goed met het gezin. Bovendien had [naam voormalig echtgenoot] geen businessplan: Rabobank heeft de financiering verstrekt aan [naam voormalig echtgenoot] die al sinds 2006 bezig was met het bouwen van luchtkastelen zonder naar zijn financiële situatie te kijken, aldus [eiseres] .
5.16.
Rabobank stelt zich op het standpunt dat de toestemming van [eiseres] niet was vereist, omdat [naam voormalig echtgenoot] de borgtocht aanging in de normale uitoefening van zijn bedrijf. [eiseres] heeft dus geen succesvol beroep op vernietiging gedaan en blijft hoofdelijk aansprakelijk voor de borgtocht, aldus Rabobank.
5.17.
Artikel 1:88 BW beoogt de echtgenoten in het belang van het gezin tegen elkaar te beschermen tegen het verrichten van rechtshandelingen die een te groot financieel risico met zich brengen. Om die reden bepaalt dit artikel dat voor het verrichten van bepaalde rechtshandelingen die financieel bedreigend of nadelig kunnen zijn voor het gezin, de toestemming van de andere echtgenoot is vereist. Op grond van het bepaalde in artikel 1:88 lid 1 sub c BW behoeft de echtgenoot de toestemming van de andere echtgenoot voor overeenkomsten die ertoe strekken dat hij, anders dan in de normale uitoefening van zijn beroep of zijn bedrijf, zich als borg of hoofdelijk medeschuldenaar verbindt.
5.18.
De hoofdregel is dan ook dat de echtgenoot voor deze rechtshandelingen (zoals een borgstelling) toestemming van de andere echtgenoot behoeft. Artikel 1:88 lid 5 BW bepaalt dat geen toestemming van de echtgenoot is vereist, indien: (i) de rechtshandeling geschiedt ten behoeve van een naamloze of besloten vennootschap, (ii) de handelende echtgenoot bestuurder is van die vennootschap en daarvan, al dan niet samen met zijn medebestuurders, de meerderheid van de aandelen houdt, en (iii) de rechtshandeling geschiedt ten behoeve van de normale uitoefening van het bedrijf van die vennootschap.
5.19.
Tussen partijen is niet in geschil dat de borgstelling is geschied ten behoeve van de besloten vennootschap [naam vennootschap] . Evenmin is in geschil dat [naam voormalig echtgenoot] ten tijde van het aangaan van de borgstelling bestuurder van [naam vennootschap] was en (indirect) alle aandelen in de vennootschap hield. Het geschil van partijen spitst zich derhalve alleen toe op de vraag of [naam voormalig echtgenoot] de borgtocht is aangegaan ten behoeve van de normale uitoefening van het bedrijf. Geoordeeld wordt dat dat het geval was. Hierna wordt toegelicht waarom.
5.20. 10
[naam vennootschap] is in 2006 opgericht en was in 2007 dus een startende onderneming. [naam voormalig echtgenoot] had met [naam vennootschap] allerlei plannen en wilde in 2008 een nieuwe dienst aan haar klanten aanbieden door middel van een website. Voor het opzetten van die website had [naam vennootschap] financiering nodig (zie hiervoor onder 3.6). Dat de door Rabobank aan [naam voormalig echtgenoot] verstrekte financiering een “saneringsmaatregel” betrof, zoals [eiseres] stelt, klopt dus eenvoudigweg niet. Van een omzetting van een bestaand krediet waarbij reeds gevestigde zekerheden werden vervangen door de borgtocht, zoals door [eiseres] is gesteld, was al helemaal geen sprake. Het is op zich juist dat uit de jaarstukken van [naam vennootschap] blijkt dat het bedrijf niet winstgevend was en dat er geen businessplan voorhanden was, zoals [eiseres] heeft opgemerkt, maar Rabobank heeft terecht aangevoerd dat een nieuwe onderneming in de beginfase van de oprichting zelden meteen winstgevend is. Dat is volgens Rabobank ook een van de redenen geweest dat zij niet akkoord is gegaan met verzochte financiering van € 200.000,00, maar slechts heeft ingestemd met een eerste verstrekking van € 50.000,00, en het tweede deel slechts onder uitdrukkelijk bepaalde voorwaarden heeft toegezegd. Dit betrof een krediet in rekening-courant, hetgeen ook duidt op een kredietverstrekking in de normale uitoefening van het bedrijf. Het krediet was ook niet volledig volgetrokken op het moment van faillissement. De vraag of het verstandig was om aan [naam voormalig echtgenoot] (met slechts niet erg concreet uitgewerkte plannen) een krediet te verstrekken, is voor de beoordeling van de vraag of het krediet is verstrekt in het kader van de normale uitoefening van het bedrijf niet van belang. De stelling van [eiseres] dat het financieel slecht zou zijn gegaan met [naam voormalig echtgenoot] voorafgaand aan de borgstelling noopt niet tot een ander oordeel. Het enkele bericht dat [naam voormalig echtgenoot] (tijdelijk) in Bijzonder Beheer was ondergebracht, is hiertoe onvoldoende. Rabobank heeft dit betwist en onduidelijk is gebleven of dit juist is en waarop dit bericht is gebaseerd. Terzijde merkt de rechtbank hier nog op dat ook niet is gebleken dat [naam voormalig echtgenoot] het krediet heeft aangewend voor privédoeleinden, zoals [eiseres] lijkt te stellen. Resumerend oordeelt de rechtbank dat Rabobank de financiering heeft verstrekt in het kader van de normale uitoefening van het bedrijf van [naam voormalig echtgenoot] .
5.21.
De conclusie is dat [naam voormalig echtgenoot] voor het aangaan van de borgtocht geen toestemming van [eiseres] nodig had. De actie van vernietiging van de borgtocht heeft dus geen rechtsgevolg gehad, zodat de borgtocht geldig is. Dit betekent dat de vorderingen onder 4.1 sub I. zullen worden afgewezen. Bij deze stand van zaken behoeven de overige door partijen aangevoerde standpunten geen bespreking.
Afgifte van bankafschriften en hypothecaire stukken
5.22.
De rechtbank begrijpt de door [eiseres] als laatste ingestelde vordering aldus dat zij een beroep doet op artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijk Rechtsvordering (Rv). Op grond van dit artikel kan een ieder die daarbij rechtmatig belang heeft afschrift van bepaalde bescheiden vorderen, indien ook aan een aantal andere voorwaarden is voldaan.
5.23.
[eiseres] heeft gevorderd Rabobank te veroordelen tot afgifte van alle bankafschriften van alle hypotheekrekeningen. [eiseres] vordert afgifte van de rekenafschriften omdat zij meent dat hieruit zou blijken dat de vader van [naam voormalig echtgenoot] de rentebetalingen heeft voldaan en niet [naam voormalig echtgenoot] zelf. Zoals reeds is overwogen onder 5.14, heeft zij geen belang bij haar vordering nu in de door Rabobank verstrekte overzichten, weliswaar op steekproefbasis, te zien is dat [naam voormalig echtgenoot] de rentebetalingen heeft voldaan en daarmee is de stelling van [eiseres] dat de vader van [naam voormalig echtgenoot]
structureelde hypotheekrente voldeed, ontkracht.
5.24.
Bij afgifte van alle hypothecaire stukken (hypotheekakten en overeenkomsten van geldleningen) die ten behoeve van de woning door Rabobank zijn opgesteld heeft [eiseres] evenmin enig belang. Volstrekt onduidelijk is wat zij met die stukken zou willen aantonen. Rabobank heeft bovendien verklaard dat zij alle beschikbare offertes, overeenkomsten, akten en overige stukken in het geding heeft gebracht. Dat niet meer stukken beschikbaar zijn in de administratie van de bank na al die jaren, is begrijpelijk.
5.25.
Het voorgaande betekent dat ook de vordering onder 4.1 sub III. zal worden afgewezen.
Proceskosten
5.26.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Rabobank worden begroot op:
- griffierecht € 4.200,00
- salaris advocaat € 5.310,00 (3,0 punten × tarief € 1.770,00)
Totaal € 9.510,00
5.27.
De door Rabobank gevorderde nakosten zullen worden toegewezen op de wijze zoals hierna onder de beslissing is vermeld.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
wijst de vorderingen af,
6.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van Rabobank tot op heden begroot op € 9.510,00,
6.3.
veroordeelt [eiseres] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiseres] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van het vonnis,
6.4.
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. Dudok van Heel, rechter, bijgestaan door mr. M. Sahin, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 30 maart 2022.