ECLI:NL:RBAMS:2022:2464

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 maart 2022
Publicatiedatum
6 mei 2022
Zaaknummer
13/752314-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van Europese aanhoudingsbevel en toepassing van de Overleveringswet

Op 3 maart 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de Italiaanse autoriteiten. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 10 december 2021. De opgeëiste persoon, geboren in Albanië in 1976, was in Nederland geregistreerd als duurzaam verblijvend EU-burger. Tijdens de openbare zitting op 17 februari 2022 werd de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en werd vastgesteld dat hij niet in persoon was verschenen bij het proces dat leidde tot het Italiaanse vonnis. De rechtbank oordeelde dat de weigeringsgrond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) niet van toepassing was, omdat de opgeëiste persoon een advocaat had gemachtigd om zijn verdediging te voeren. De rechtbank concludeerde dat de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon inhoudt.

Daarnaast werd de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering werd verzocht, vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat het feit, illegale handel in verdovende middelen, ook naar Nederlands recht strafbaar is en dat de opgelegde vrijheidsstraf van 2 jaar en 6 maanden niet het toepasselijke Nederlandse strafmaximum overstijgt. De rechtbank concludeerde dat de opgeëiste persoon gelijkgesteld kon worden met een Nederlander op basis van artikel 6a OLW, omdat hij duurzaam verblijfsrecht had en niet het risico liep zijn verblijf in Nederland te verliezen door de opgelegde straf.

Uiteindelijk weigerde de rechtbank de overlevering en beval zij de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland, waarbij de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van de straf werd bevolen. De rechtbank merkte op dat de Italiaanse autoriteiten informatie hadden verstrekt die niet vertaald was, maar dat zij zich diende te baseren op de juistheid van de informatie in het EAB. De uitspraak werd gedaan door mr. M. van Mourik, voorzitter, en mrs. M.T.C. de Vries en C.M. Delstra, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. A.A.B. Fransen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752314-21
RK nummer: 21/6588
Datum uitspraak: 3 maart 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 10 december 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 24 november 2021 door de
Office of the Prosecutor of the Republic of Prato(Italië) en het strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Albanië) op [geboortedag] 1976,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 17 februari 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. C.L.E. Mcgivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. S.J. Römer, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Albanese taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Albanese nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
judgement n. 53.2015van
the preliminary investigation judge attached tot the ordinary court of Pratovan 17 maart 2015 (
final on 27.4.2015)met referentie 187/2016 SIEP.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 2 jaar en 6 maanden. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW zich niet voordoet nu de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij de zitting die tot het vonnis heeft geleid maar een door hem gekozen advocaat heeft gemachtigd zijn verdediging te voeren.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat – kort gezegd – is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met d, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan. De rechtbank merkt hierbij op dat er weliswaar uit het EAB blijkt dat de opgeëiste persoon een advocaat heeft gemachtigd, maar dat niet blijkt dat die advocaat tijdens het proces zijn verdediging heeft gevoerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren, omdat overlevering naar haar oordeel geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon inhoudt.
Uit het EAB onder d) blijkt dat de opgeëiste persoon zelf een advocaat heeft gemachtigd. Dit heeft de opgeëiste persoon voorts ook op de zitting van 17 februari 2022 bevestigd.
Verder is in onderdeel d) van het EAB de volgende tekst opgenomen:

the person was summoned in person BY SERVING WRIT OF SUMMONS AT HIS ELECTED DOMICILE AT HIS LAWYER OF CHOICE TO APPEAR AT THE HEARING […]
Uit de bewoordingen “AT HIS ELECTED DOMICILE” leidt de rechtbank af dat de opgeëiste persoon zelf het adres van zijn advocaat heeft opgegeven als zijnde het adres waar hij correspondentie met betrekking tot het voorgenomen proces wilde ontvangen. Uit het EAB onder d) blijkt dat de correspondentie van de procedure is verstuurd naar het adres van zijn gemachtigde advocaat.
Gelet op het voorgaande was het aan de opgeëiste persoon om zich bereikbaar te houden voor de autoriteiten, nu uit de informatie blijkt dat hij op de hoogte was van het feit waarvan hij werd verdacht, alsmede van de omstandigheid dat een strafrechtelijke procedure tegen hem liep.
De rechtbank is van oordeel dat de opgeëiste persoon in deze omstandigheden in staat is gesteld gebruik te maken van zijn verdedigingsrechten en dat kan worden aangenomen dat hij (stilzwijgend) afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces. De rechtbank ziet hierin aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren.

4.Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Italië een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Standpunt van de raadsman
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft zich op het standpunt gesteld dat is voldaan aan de voorwaarden voor gelijksteling van de opgeëiste persoon met een Nederlander zoals gesteld in artikel 6a, negende lid, OLW en dat de overlevering dient te worden geweigerd.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich eveneens op het standpunt gesteld dat is voldaan aan voornoemde voorwaarden voor gelijkstelling van de opgeëiste persoon met een Nederlander, en de overlevering dient te worden geweigerd. Er is gebleken dat de opgeëiste persoon een duurzaam verblijfsrecht heeft en dat hij dit met deze veroordeling niet gaat verliezen. Onder verwijzing naar ECLI:NL:RBAMS:2021:3661 is voorgaande voldoende om tot een gelijkstelling te komen.
Oordeel van de rechtbank
Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan ingevolge artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd indien deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet ingevolge artikel 6a, negende lid, van de OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat zij niet haar recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Eerste voorwaarde
Wat betreft de eerstgenoemde voorwaarde geldt dat volgens vaste jurisprudentie van deze rechtbank een duurzaam verblijfsrecht als Unieburger niet hoeft te worden aangetoond door middel van overlegging van een verblijfsdocument; dit kan ook met het aantonen dat aan de materiële voorwaarden voor een dergelijk verblijfsrecht wordt voldaan.
Uit de overlegde stukken blijkt dat de opgeëiste persoon sinds 24 december 2013 is geregistreerd als EU-burger en sinds 13 januari 2014 ingeschreven staat in Nederland. Verder blijkt uit een brief van 28 januari 2022 van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) dat de opgeëiste persoon sinds 22 maart 2019 in Nederland is geregistreerd als duurzaam verblijvend EU-burger. Daarmee komt de rechtbank tot de conclusie dat voldaan is aan de eerste voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander.
Tweede voorwaarde
Tot slot moet de rechtbank toetsen of ook is voldaan aan de tweede voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander. Dat zal moeten gebeuren aan de hand van een verklaring van de IND over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet haar recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Gelet op de inhoud van de brief van 28 januari 2022 van de IND is ook aan deze voorwaarde voldaan.
Dit leidt tot de conclusie dat de opgeëiste persoon kan worden gelijkgesteld met een Nederlander.
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf.
Het feit is naar Nederlands recht strafbaar en levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod
Uit de Nederlandse kwalificatie volgt dat de opgelegde vrijheidsstraf niet het toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaximum overstijgt.
De opgelegde sanctie is naar haar aard niet onverenigbaar met Nederlands recht. Voor een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraf overeenkomstig artikel 6a, derde tot en met vijfde lid, OLW is daarom geen plaats.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen. Zij is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In het onderhavige geval ziet zij geen aanleiding om af te zien van de uitoefening van die bevoegdheid.
De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf in Nederland bevelen. Daarbij zal de rechtbank op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf bevelen.
De rechtbank merkt tot slot op dat ter zitting officiële – niet vertaalde - stukken van de Italiaanse autoriteiten door de verdediging zijn overgelegd, waaruit lijkt te volgen dat de
Italiaanse autoriteitende gevangenisstraf van de opgeëiste persoon met
8 (acht) maanden hebben verminderd. De rechtbank kan hier geen gevolgen aan verbinden, reeds omdat zij dient uit te gaan van de juistheid van de door de uitvaardigende justitiële autoriteit verstrekte informatie in het EAB. De door de verdediging overgelegde onvertaalde stukken kunnen in het kader van de tenuitvoerlegging van de straf worden voorgelegd aan de Minister van Justitie en Veiligheid.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is, dient de overlevering te worden geweigerd.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 47 Wetboek van Strafrecht, 2 en 10 Opiumwet en 2, 5, 6a, 7 en 12 Overleveringswet.

8.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Office of the Prosecutor of the Republic of Prato(Italië) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de in overweging 3 bedoelde vrijheidsstraf in Nederland.
HEFT OPde overleveringsdetentie van
[opgeëiste persoon] .
BEVEELTde gevangenhouding van
[opgeëiste persoon]tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf. Dit bevel is apart opgemaakt.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. M.T.C. de Vries en C.M. Delstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.A.B. Fransen, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 3 maart 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.