ECLI:NL:RBAMS:2021:3661

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 juli 2021
Publicatiedatum
14 juli 2021
Zaaknummer
13/751493-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van Europese Aanhoudingsbevel en gelijkstelling met een Nederlander

Op 9 juli 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De rechtbank heeft de overlevering geweigerd en de tenuitvoerlegging van de opgelegde straf in Nederland bevolen. De opgeëiste persoon, geregistreerd als duurzaam verblijvend EU-burger, was in afwezigheid veroordeeld tot een gevangenisstraf van één jaar voor fraude. De rechtbank oordeelde dat de opgeëiste persoon niet in persoon was verschenen bij het proces dat tot het vonnis leidde, en dat er geen van de in artikel 12 OLW genoemde weigeringsgronden van toepassing was. De verdediging voerde aan dat de rechten van de opgeëiste persoon waren geschonden, maar de rechtbank concludeerde dat de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten inhoudt. De rechtbank stelde vast dat de opgeëiste persoon stilzwijgend afstand had gedaan van haar recht om in persoon aanwezig te zijn bij het proces. De rechtbank oordeelde verder dat de opgeëiste persoon gelijkgesteld kan worden met een Nederlander, omdat zij meer dan vijf jaar rechtmatig in Nederland verbleef. De rechtbank concludeerde dat de tenuitvoerlegging van de in Polen opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen en dat de overlevering moet worden geweigerd. De rechtbank heeft de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van de straf bevolen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751493-21
RK nummer: 21/2431
Datum uitspraak: 9 juli 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 4 mei 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 25 mei 2010 door
the Regional Court in Bialystok, III Criminal Division(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1966,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [plaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 25 juni 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft.
De opgeëiste persoon, aanwezig via een videoverbinding, is bijgestaan door haar raadsman, mr. M. van Stratum, advocaat te Nootdorp en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
De rechtbank heeft de overleveringsdetentie van de opgeëiste persoon geschorst.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat zij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis van
the District Court in Bialystokvan 5 juni 2008 (referentie: VII K 652/08).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

4.1.
Inleiding
Uit onderdeel d) van het EAB en de aanvullende informatie blijkt dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot het vonnis heeft geleid en dat zich evenmin één van de in artikel 12, onder a tot en met d, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
De opgeëiste persoon is voorafgaand aan het wijzen van dit vonnis verhoord in de Poolse ambassade te Den Haag. Tijdens dit verhoor heeft zij het feit bekend en – volgens de informatie van de Poolse autoriteiten – een overeenkomst met de officier van justitie gesloten (en ondertekend), waarin zij akkoord ging met de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van één jaar. De opgeëiste persoon heeft bij deze gelegenheid een document ondertekend waarin haar rechten en plichten als verdachte werden uiteengezet. Eén van die plichten was dat zij – op grond van artikel 138 van het Poolse Wetboek van Strafvordering – een adres in Polen moest opgeven waar zij bereikbaar was. De opgeëiste persoon heeft daaraan gehoor gegeven. De dagvaarding voor de zitting is naar het door de opgeëiste persoon opgegeven adres in Polen gestuurd, maar is niet aan haar in persoon uitgereikt. De dagvaarding heeft twee maal voor een periode van zeven dagen op het postkantoor gelegen, terwijl daarvan een kennisgeving naar het door de opgeëiste persoon opgegeven adres werd gestuurd. Zij heeft de dagvaarding echter niet bij het postkantoor opgehaald.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd. De verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon zijn geschaad. Zij is een kwetsbare, labiele, verslaafde vrouw en zij is op de Poolse ambassade verhoord buiten de aanwezigheid van een advocaat. De opgeëiste persoon was zich nergens van bewust en zij heeft naar eigen zeggen ook geen rechtsgeldige overeenkomst met de Poolse officier van justitie gesloten. De opgeëiste persoon heeft zich niet onzorgvuldig gedragen en zij heeft ook niet opzettelijk aan betekening van de dagvaarding willen ontkomen.
4.3.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering kan worden toegestaan. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is weliswaar van toepassing, maar het is aan de opgeëiste persoon te wijten dat zij de dagvaarding niet heeft ontvangen.
4.4.
Oordeel van de rechtbank
Nu zich geen van de in artikel 12, onder a tot en met d, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan, stelt de rechtbank vast dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is.
De rechtbank kan rekening houden met andere omstandigheden die haar in staat stellen zich ervan te vergewissen dat de overlevering geen schending van de rechten van de verdediging inhoudt. In het kader van deze beoordeling is van belang of een opgeëiste persoon uitdrukkelijk of stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht als verdachte om in persoon aanwezig te zijn bij zijn proces, op voorwaarde dat dit ondubbelzinnig vaststaat. [1] Daarbij kan de rechtbank ook overigens de handelwijze van de opgeëiste persoon in aanmerking nemen. Zo kan de rechtbank in dit kader bijzondere aandacht besteden aan een kennelijk gebrek aan zorgvuldigheid van de opgeëiste persoon, met name wanneer blijkt dat hij heeft getracht te ontkomen aan de betekening van de aan hem gerichte informatie [2] of heeft getracht elk contact met de door de rechterlijke instanties van de uitvaardigende lidstaat ambtshalve benoemde advocaat te vermijden. [3]
Het onderzoek naar de vraag of overlevering een schending van de rechten van de verdediging inhoudt, vindt plaats met inachtneming van de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie en van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. [4]
De rechtbank komt in deze zaak tot de conclusie dat de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten inhoudt. Zij ziet daarom af van de bevoegdheid om de overlevering te weigeren, ook al is geen van de in artikel 12, onderdeel a tot en met d, OLW bedoelde omstandigheden van toepassing. De rechtbank overweegt daartoe dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van het feit waarvan zij werd verdacht, alsmede van de omstandigheid dat er een strafrechtelijke procedure tegen haar liep. De opgeëiste persoon heeft immers een overeenkomst gesloten met de Poolse officier van justitie waarin zij heeft ingestemd met de gevangenisstraf die de rechtbank haar uiteindelijk heeft opgelegd. Tijdens haar verhoor bij de ambassade heeft de opgeëiste persoon een adres in Polen opgegeven waarop zij bereikbaar zou (moeten) zijn, maar dit kennelijk niet was. Gelet op deze feiten en omstandigheden stelt de rechtbank vast dat de opgeëiste persoon stilzwijgend afstand heeft gedaan van haar recht om in persoon bij het proces te verschijnen.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.

5.Strafbaarheid; feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 8, te weten:
fraude, met inbegrip van fraude waardoor de financiële belangen van de Gemeenschap worden geschaad zoals bedoeld in de Overeenkomst van 26 juli 1995 aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen.
Volgens de in rubriek e) van het EAB vermelde gegevens is op dit naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

6.Artikel 6a OLW; gelijkstelling met een Nederlander

6.1.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de opgeëiste persoon kan worden gelijkgesteld met een Nederlander. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de opgeëiste persoon meer dan vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven. Zij beschikt over een verblijfsdocument duurzaam verblijf EU-onderdaan.
6.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan ingevolge artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd indien deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet ingevolge artikel 6a, negende lid, van de OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat zij niet haar recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Eerste voorwaarde
Wat betreft de eerstgenoemde voorwaarde geldt dat volgens vaste jurisprudentie van deze rechtbank een duurzaam verblijfsrecht als Unieburger niet hoeft te worden aangetoond door middel van overlegging van een verblijfsdocument; dit kan ook met het aantonen dat aan de materiële voorwaarden voor een dergelijk verblijfsrecht wordt voldaan.
Uit een brief van 16 juni 2021 van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) blijkt dat de opgeëiste persoon sinds 4 maart 2009 is geregistreerd als duurzaam verblijvend EU-burger. Het oorspronkelijk verblijfsrecht gaat terug tot 23 april 2001. Daarmee komt de rechtbank tot de conclusie dat voldaan is aan de eerste voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander.
Tweede voorwaarde
Tot slot moet de rechtbank toetsen of ook is voldaan aan de tweede voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander. Dat zal moeten gebeuren aan de hand van een verklaring van de IND over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet haar recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Gelet op de inhoud van de brief van 16 juni 2021 van de IND is ook aan deze voorwaarde voldaan.
De rechtbank moet vervolgens beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in Polen
opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf.
Het feit is naar Nederlands recht strafbaar en levert op:
(poging tot) oplichting, meermalen gepleegd.
Uit de Nederlandse kwalificatie volgt dat de opgelegde vrijheidsstraf niet de toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaxima overstijgt.
De opgelegde sanctie is naar haar aard niet onverenigbaar met Nederlands recht. Voor een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraf overeenkomstig artikel 6a, derde tot en met vijfde lid, OLW is daarom geen plaats.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen. Zij is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In het onderhavige geval ziet zij geen aanleiding om af te zien van de uitoefening van die bevoegdheid.
De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf in Nederland bevelen. Daarbij zal de rechtbank op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf bevelen.
De rechtbank wijst de opgeëiste persoon er tot slot nog op dat zij in Polen en Nederland om gratie kan verzoeken, mede gelet op de omstandigheid dat het gaat om een veroordeling voor een feit van geringe ernst (het uitschrijven van enkele ongedekte cheques voor een relatief laag bedrag) dat inmiddels ruim 25 jaar geleden is gepleegd. Die mogelijkheid is vastgelegd in artikel 19, eerste lid, van het Kaderbesluit 2008/909/JBZ.

7.Poolse rechtsstaat; artikel 11 OLW

De raadsman heeft betoogd dat de opgeëiste persoon in Polen geen eerlijk proces heeft gehad. Indien zij in Polen een nieuw proces zou krijgen, loopt zij opnieuw het risico om geen eerlijk proces te krijgen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Het is in beginsel aan de opgeëiste persoon en haar advocaat om, voor zover zij zich beroept op een reeds voltooide schending van haar recht op een eerlijk proces, waar mogelijk, informatie te verstrekken die relevant zou kunnen zijn bij de beoordeling of een dergelijke schending heeft plaatsgevonden.
De rechtbank beschikt niet over gegevens die erop duiden dat de opgeëiste persoon geen eerlijk proces heeft gehad. Bovendien strekt het EAB tot tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf die is opgelegd bij vonnis van 5 juni 2008, terwijl de ingrijpende wijzigingen ten aanzien van de rechterlijke organisatie in Polen zich hebben voorgedaan vanaf het najaar van 2017. [5]
Gelet op het bovenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat er in deze zaak geen sprake is van zwaarwegende en op feiten berustende gronden om aan te nemen dat het grondrecht van de opgeëiste persoon op een onafhankelijk gerecht is geschonden en dat als gevolg daarvan haar grondrecht op een eerlijk proces in de kern is aangetast.
Voor zover de raadsman heeft aangevoerd dat de opgeëiste persoon in Polen mogelijk een nieuw proces krijgt en in dat geval moet worden getwijfeld aan de eerlijkheid van dat proces, overweegt de rechtbank dat dit verweer niet opgaat omdat het vonnis in Nederland zal worden tenuitvoergelegd. Er zal dus geen nieuw proces in Polen plaatsvinden.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is, dient de overlevering te worden geweigerd.

9.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 45 en 326 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 6a en 7 OLW.

10.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Bialystok, III Criminal Division(Polen).
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de in overweging 3 bedoelde vrijheidsstraf in Nederland.
HEFT OPde overleveringsdetentie van
[opgeëiste persoon].
BEVEELTde gevangenhouding van
[opgeëiste persoon]tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf en schorst de gevangenhouding onder dezelfde voorwaarden die golden bij de eerdere schorsing, behoudens de voorwaarde met betrekking tot de meldplicht. Dit bevel is apart opgemaakt.
Aldus gedaan door
mr. O.P.M. Fruytier, voorzitter,
mrs. C. Klomp en M.C. Eggink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N.M. van Trijp, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 9 juli 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.HvJ EU 24 mei 2016, C-108/16 PPU, ECLI:EU:C:2016:346 (
2.
3.HvJ EU 17 december 2020, C-416/20 PPU, ECLI:EU:C:2020:1042 (
4.HvJ EU 22 december 2017, C-571/17 PPU, ECLI:EU:C:2017:1026 (
5.RBAMS:2021:420.