ECLI:NL:RBAMS:2022:2395

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 april 2022
Publicatiedatum
3 mei 2022
Zaaknummer
C/13/715499 / KG ZA 22-251
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een vordering tot voorschot op schadevergoeding in kort geding

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 26 april 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de besloten vennootschap [eiseres] B.V. en de coöperatie COÖPERATIEVE RABOBANK U.A. [eiseres] vorderde een voorschot op schadevergoeding van Rabobank, naar aanleiding van een eerder vonnis van de rechtbank Rotterdam waarin Rabobank aansprakelijk werd gesteld voor schade die [eiseres] had geleden. De rechtbank oordeelde dat Rabobank toerekenbaar tekort was geschoten in haar verplichtingen jegens [eiseres] en dat er een spoedeisend belang was bij de vordering. De voorzieningenrechter overwoog dat de vordering tot betaling van een voorschot op schadevergoeding in kort geding slechts kan worden toegewezen als het bestaan en de omvang van de vordering voldoende aannemelijk zijn. De rechtbank concludeerde dat Rabobank aansprakelijk was voor de schade van [eiseres] en dat het gevorderde voorschot van € 750.000,00 toewijsbaar was. Rabobank werd ook veroordeeld in de proceskosten van [eiseres].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/715499 / KG ZA 22-251 EAM/EB
Vonnis in kort geding van 26 april 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres bij dagvaarding van 29 maart 2022,
advocaat mr. J.S. van Daal te Amsterdam,
tegen
de coöperatie
COÖPERATIEVE RABOBANK U.A.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. F.M.A. 't Hart te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en Rabobank worden genoemd.

1.De procedure

Op de zitting van 12 april 2022 heeft [eiseres] de vorderingen zoals omschreven in de dagvaarding toegelicht. Rabobank heeft verweer gevoerd conform de conclusie van antwoord die zij voor de zitting had ingediend. Beide partijen hebben producties en een pleitnota ingediend.
Ter zitting waren aan de zijde van [eiseres] aanwezig [naam 1] en [naam 2] (accountants) met mr. Van Daal. Aan de zijde van Rabobank waren aanwezig [naam 3] (adjunct directeur), [naam 4] (directeur locatie Amsterdam) en mr. ’t Hart.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] (voorheen [naam bedrijf 1] B.V. geheten) is opgericht op 11 december 2009 door [naam 5] , [naam 1] en [naam 2] . [naam 1] en [naam 2] volgden op dat moment een opleiding tot accountant. [naam 1] is beëdigd als accountant op 11 januari 2011, [naam 2] op 17 oktober 2013.
2.2.
Vanaf de oprichtingsdatum van [eiseres] , 11 december 2009, tot 1 maart 2015 was Rabobank de assurantietussenpersoon van [eiseres] . Zij is opgevolgd door Heilbron Leusden B.V.
2.3.
[eiseres] is betrokken geraakt bij een juridisch geschil tussen de curator van Digital Exposure Systems B.V. enerzijds en SportLED Nederland B.V., [naam bedrijf 2] B.V. anderzijds (hierna samen [naam bedrijf 2] ). [eiseres] heeft op 8 december 2014 een rapport opgesteld dat door de curator is gebruikt in een procedure tegen [naam bedrijf 2] . Bij brief van 23 november 2018 heeft [naam bedrijf 2] [eiseres] aansprakelijk gesteld voor schade die zij stelt te hebben geleden door dat rapport. [eiseres] heeft die aansprakelijkstelling via Heilbron gemeld bij haar verzekeraar AIG Europe S.A. AIG heeft vervolgens het standpunt ingenomen dat de beroepsaansprakelijkheidsverzekering van [eiseres] geen dekking biedt, omdat [eiseres] niet is verzekerd als accountantskantoor, maar als administratiekantoor. [eiseres] had haar naamwijziging destijds, nadat de accountants hun opleiding hadden afgerond, doorgegeven aan Rabobank, maar de verzekering is toen niet omgezet naar een verzekering als accountantskantoor.
2.4.
Bij vonnis van 4 augustus 2021 heeft de rechtbank Rotterdam onder meer voor recht verklaard dat Rabobank toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen jegens [eiseres] vanwege het feit dat [eiseres] in de periode van 11 januari tot 1 april 2015 niet (volledig) is verzekerd geweest als accountantskantoor. Rabobank is veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan [eiseres] , nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. Alle veroordelingen zijn uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.5.
Rabobank heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 4 augustus 2021.
2.6.
Bij vonnis van 9 februari 2022 heeft de rechtbank Den Haag voor recht verklaard dat [naam 1] , [naam 2] en [eiseres] onrechtmatig hebben gehandeld jegens [naam bedrijf 2] door na te laten de curator en/of [naam bedrijf 2] te berichten dat het rapport geen waardebepaling van de huurcontracten inhield en daarvoor niet mocht worden gebruikt. [naam 1] , [naam 2] en [eiseres] zijn hoofdelijk veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding aan [naam bedrijf 2] van in totaal (in hoofdsom) € 1.367.555,38 en tot betaling van de proceskosten van [naam bedrijf 2] , begroot op € 24.995,00. Deze veroordelingen zijn uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.7.
Rabobank heeft [eiseres] laten weten niet genegen te zijn een voorschot uit te keren of een daarmee gelijk te stellen regeling te treffen.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert, kort gezegd, Rabobank te veroordelen om bij wijze van voorschot op de schadevergoeding primair € 750.000,00 en subsidiair € 620.000,00 dan wel een ander bedrag te betalen, alles met veroordeling van Rabobank in de proceskosten, te vermeerderen met rente, en de nakosten.
3.2.
Rabobank voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De gevorderde voorziening strekt tot betaling van een geldsom, namelijk een voorschot op schadevergoeding. Voor toewijzing van een dergelijke vordering is in kort geding slechts plaats, als het bestaan en de omvang van de vordering voldoende aannemelijk zijn en uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening vereist is. Bij de afweging van de belangen van partijen wordt mede betrokken het risico dat niet kan worden terugbetaald, in het geval de veroordeling in kort geding geen stand houdt.
4.2.
De rechter die in kort geding moet beslissen op een vordering tot het geven van een voorlopige voorziening nadat de bodemrechter reeds een vonnis in de hoofdzaak heeft gewezen, zoals in deze zaak, dient in beginsel zijn vonnis af te stemmen op het oordeel van de bodemrechter, ongeacht of dit oordeel is gegeven in een tussenvonnis of in een eindvonnis, in de overwegingen of in het dictum van het vonnis, en ongeacht of het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan. Onder omstandigheden kan er plaats zijn voor het aanvaarden van een uitzondering op dit beginsel, hetgeen het geval zal kunnen zijn indien het vonnis van de bodemrechter klaarblijkelijk op een misslag berust en de zaak dermate spoedeisend is dat de beslissing op een tegen dat vonnis aangewend rechtsmiddel niet kan worden afgewacht, alsook indien sprake is van een zodanige wijziging van omstandigheden dat moet worden aangenomen dat de bodemrechter ingeval hij daarvan op de hoogte zou zijn geweest, tot een andere beslissing zou zijn gekomen (HR 07-02-2011, Yukos, ECLI:NL:HR:2011:BP0015).
4.3.
De rechtbank Rotterdam heeft in een uitgebreid gemotiveerd vonnis vastgesteld dat Rabobank aansprakelijk is voor de door [eiseres] geleden schade. Dat het vonnis klaarblijkelijk berust op een kennelijke misslag, is gesteld noch gebleken. Rabobank heeft slechts aangevoerd dat de uitspraak een ‘unicum’ is en grote en onwenselijke gevolgen voor de verzekeringsbemiddelingspraktijk zal hebben, zodat zij ervan uitgaat dat het vonnis geen stand zal houden, maar dat is iets anders dan een kennelijke misslag, namelijk haar visie op de beslissing. Ook zijn geen gewijzigde omstandigheden aangevoerd die tot een andere beslissing zouden hebben geleid als die door de bodemrechter zouden zijn meegewogen. Voorshands moet er dan ook van worden uitgegaan dat Rabobank aansprakelijk is voor de schade van [eiseres] .
4.4.
Niet in geschil is dat de verzekerde som, indien [eiseres] juist zou zijn verzekerd, € 1.250.000,00 zou zijn geweest, met een eigen risico van € 1.500,00. Ook niet in geschil is dat de schade van [eiseres] hoger is dan die verzekerde som. Na aftrek van het premievoordeel dat [eiseres] heeft genoten, door ING in haar appelschrift berekend op € 14.144,00, komt dat volgens [eiseres] neer op een uitkering van € 1.234.356,00, als zij juist zou zijn verzekerd. Rabobank heeft niets ingebracht tegen deze berekening. [eiseres] vordert nu iets meer dan de helft van dat bedrag. Voorshands is aannemelijk dat Rabobank in de schadestaatprocedure zal worden verplicht om minstens die helft aan [eiseres] te betalen, bij wijze van schadevergoeding.
4.5.
[eiseres] heeft een spoedeisend belang bij haar vordering. Zij stelt dat [naam bedrijf 2] executoriaal beslag heeft gelegd op de bankrekeningen van [eiseres] en haar vennoten, op de woningen van die vennoten en op de aandelen in de holdings. Voorshands is er geen reden om te betwijfelen dat dit juist is, nu het gaat om een aanzienlijke vordering waarvoor [naam bedrijf 2] een executoriale titel heeft. Niet te verwachten is dat [eiseres] het verschuldigde bedrag kan ophoesten zonder het gevorderde voorschot.
4.6.
Het restitutierisico is levensgroot, daarin heeft Rabobank gelijk. Na ontvangst van de gelden zal [eiseres] die immers meteen aan [naam bedrijf 2] afdragen. Maar het restitutierisico en de “hardheid” van de vordering zijn communicerende vaten en de vordering van [eiseres] is zeer stevig. Het restitutierisico biedt dan ook geen grond om de vordering af te wijzen.
4.7.
De slotsom is dat de primaire vordering zal worden toegewezen. Het bedrag tot voldoening waarvan Rabobank wordt veroordeeld, geldt als voorschot op en ter nadere verrekening met hetgeen zij ten gronde zal blijken verschuldigd te zijn.
4.8.
Rabobank zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 108,41
- griffierecht 5.737,00
- salaris advocaat
1.016,00
Totaal € 6.861,41
4.9.
De nakosten zullen worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt Rabobank tot betaling aan [eiseres] van € 750.000,00 (zevenhonderdvijftigduizend euro), bij wijze van voorschot op de schadevergoeding, vast te stellen in de schadestaatprocedure,
5.2.
veroordeelt Rabobank in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 6.861,41, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na vonnisdatum tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt Rabobank in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 voor salaris advocaat, te vermeerderen met € 85,00 en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit vonnis plaatsvindt,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A. Messer, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. E. van Bennekom, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 26 april 2022. [1]

Voetnoten

1.type: eB