ECLI:NL:RBAMS:2022:2355

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 april 2022
Publicatiedatum
29 april 2022
Zaaknummer
13/751129-22, RK 22/634
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot Poolse rechtsstaat en genoegzaamheidsverweer

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 21 april 2022 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het Circuit Court Warszawa – Praga in Warschau. De vordering was ingediend door de officier van justitie en betreft de overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in Polen, die in Nederland gedetineerd is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit van de opgeëiste persoon juist is en dat hij de Poolse nationaliteit heeft. De rechtbank heeft de vordering behandeld op een openbare zitting op 7 april 2022, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman en een tolk.

De rechtbank heeft het genoegzaamheidsverweer van de raadsman verworpen, die stelde dat het EAB niet voldoende duidelijkheid bood over de procedure in hoger beroep. De rechtbank oordeelde dat het EAB en aanvullende informatie voldoende bewijs boden dat de overlevering ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf gerechtvaardigd was. De rechtbank heeft ook de weigeringsgrond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) verworpen, omdat de opgeëiste persoon in persoon aanwezig was bij de eerdere processen.

De rechtbank heeft verder geoordeeld dat er geen aanwijzingen zijn dat de opgeëiste persoon in Polen geen eerlijk proces heeft gekregen, ondanks de zorgen over de Poolse rechtsstaat. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om de overlevering toe te staan, omdat het EAB voldeed aan de eisen van de OLW en er geen weigeringsgronden waren. De beslissing is genomen door de voorzitter en twee andere rechters, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751129-22
RK nummer: 22/634
Datum uitspraak: 21 april 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 2 februari 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 30 juli 2021 door de
Circuit Court Warszawa – Praga in Wasaw(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1994,
verblijvend op het adres:
[adres] ,
gedetineerd in [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 7 april 2022. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. A.M.C.J. Baaijens, advocaat te Utrecht en door een tolk in de Poolse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
judgementvan de
District Court Warszawa Praga-Pólnoc in Warsaw – IV Criminal divisionvan 16 mei 2018 (referentie: IV K 1079/17).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 4 jaren, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Genoegzaamheid
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het EAB niet genoegzaam is, omdat niet duidelijk is wat ten grondslag ligt aan het EAB. In het EAB wordt over een procedure in hoger beroep namelijk niets vermeld, terwijl dit wel – zoals later door de uitvaardigende autoriteit is bevestigd – heeft plaatsgevonden. De uitkomst van dit hoger beroep is ook niet duidelijk. De raadsman heeft daarom een aanhoudingsverzoek gedaan, om de uitvaardigende autoriteit te vragen naar de uitkomst van het hoger beroep en de grondslag van het EAB.
De rechtbank is van oordeel dat uit het EAB en de aanvullende informatie genoegzaam blijkt dat de uitvaardigende autoriteit verzoekt om overlevering ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf die bij voornoemd vonnis in eerste aanleg is opgelegd. De rechtbank leidt daaruit af dat dit vonnis in hoger beroep is bevestigd. Anders dan de raadsman, ziet zij dan ook geen aanleiding om over de uitkomst van dit hoger beroep nader vragen te stellen.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot het vonnis van de
District Court Warszawa Praga-Pólnoc in Warsaw – IV Criminal divisionvan 16 mei 2018 heeft geleid, maar daarin staat niets vermeld over zijn aanwezigheid bij het proces in hoger beroep dat – blijkens de aanvullende informatie van 4 april 2022 – heeft plaatsgevonden op 19 september 2019 bij de
Circuit Court Warszawa Praga in Warsaw.
Uit dezelfde aanvullende informatie leidt de rechtbank af dat de zaak toen in feite en in rechte ten gronde is behandeld (de rechtbank verwijst naar HvJ EU 10 augustus 2017, C-270/17 PPU, ECLI:EU:C:2017:628 (Tupikas)). Alleen de procedure in hoger beroep bij de
Circuit Court Warszawa Praga in Warsawop 19 september 2019 valt daarom onder de reikwijdte van artikel 12 OLW.
In de brief met informatie wordt vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is opgeroepen voor de terechtzitting in hoger beroep op 19 september 2019 en dat hij hier ook – samen met zijn gemachtigde raadsman – in persoon aanwezig was. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is daarom niet van toepassing.

5.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 20, te weten:
Oplichting
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

6.Recht op een eerlijk proces

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de zaak moet worden aangehouden, omdat mogelijk sprake is van een schending van artikel 6 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens en fundamentele vrijheden (de rechtbank begrijpt: artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie, hierna: Handvest), mede in het licht van het toegenomen gevaar van grondrechtenschending door de eerder door de rechtbank vastgestelde structurele en fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde. De raadsman heeft daartoe het volgende aangevoerd. De opgeëiste persoon heeft tijdens zijn verhoor bij de officier van justitie aangegeven dat hij onschuldig is en dat hij hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis in eerste aanleg. Dit bleek niet uit het EAB, maar is later bevestigd door de uitvaardigende autoriteit. Hieruit volgt dat hetgeen de opgeëiste persoon heeft verklaard juist is en er mogelijk dus ook sprake is geweest van een oneerlijk proces als gevolg waarvan hij ten onrechte is veroordeeld. Dit kan echter niet worden beoordeeld, zonder inzage in het arrest. De raadsman heeft daarom verzocht om een afschrift van dit arrest op te vragen bij de uitvaardigende autoriteit.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het niet nodig is om de zaak aan te houden, omdat hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht geen aanknopingspunten biedt voor het oordeel dat de opgeëiste persoon in Polen geen eerlijk proces heeft gekregen.
De rechtbank is – met de officier van justitie – van oordeel dat uit hetgeen de raadsman heeft aangevoerd niet volgt dat, laat staan op welke wijze, in Polen (mogelijk) sprake is geweest van een schending van het recht van de opgeëiste persoon op een eerlijk proces, zoals neergelegd in artikel 47 Handvest, noch dat de eerder vastgestelde structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde op andere wijze een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaak. [1] De rechtbank wijst dan ook het verzoek om aanhouding af.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Circuit Court Warszawa – Praga in Wasaw(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. E.G.M.M. van Gessel en A. Pahladsingh, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M. Rus, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 21 april 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rb Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794.