ECLI:NL:RBAMS:2022:2354

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 april 2022
Publicatiedatum
29 april 2022
Zaaknummer
13/751526-20, RK 20/3187
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met evenredigheidsverweer

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 21 april 2022 uitspraak gedaan op een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door het Amtsgericht München op 12 mei 2020. De opgeëiste persoon, geboren in 1997 en met de Nederlandse nationaliteit, was op dat moment gedetineerd in Duitsland. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn van 90 dagen voor het nemen van een beslissing op het overleveringsverzoek was verstreken, wat betekent dat er geen grondslag meer was voor gevangenhouding.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en het EAB onderzocht. De feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, zijn geclassificeerd als georganiseerde of gewapende diefstal, waarvoor in Duitsland een vrijheidsstraf van ten minste drie jaar kan worden opgelegd. De rechtbank heeft ook de garantie beoordeeld die door de officier van justitie in München is gegeven, dat de opgeëiste persoon zijn straf in Nederland kan ondergaan indien hij wordt veroordeeld.

De raadsman van de opgeëiste persoon heeft betoogd dat de overlevering onevenredig is, gezien de lange duur van de procedure en de geringe rol van de opgeëiste persoon in het delict. De officier van justitie heeft echter gesteld dat de overlevering niet onevenredig is, gezien de ernst van het delict. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen uitzonderlijke omstandigheden zijn die een beroep op onevenredigheid rechtvaardigen. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, aangezien het EAB voldoet aan de eisen van de OLW en er geen weigeringsgronden zijn.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751526-20
RK nummer: 20/3187
Datum uitspraak: 21 april 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 2 juli 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 12 mei 2020 door het
Amtsgericht München(Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
uit andere hoofden gedetineerd in de [detentieadres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 7 april 2022. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. W.R. Jonk, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de termijn van 90 dagen waarbinnen de rechtbank ex artikel 22 OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, reeds is verstreken. Dat betekent dat de rechtbank de beslistermijn niet meer kan verlengen en dat als gevolg daarvan geen grondslag meer bestaat voor gevangenhouding.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een bevel tot voorlopige hechtenis van het
Amtsgericht München(Duitsland) van 12 mei 2020 (dossiernummer: ER II GS 3864/20).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Duits recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële de strafbare feiten heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 18, te weten:
georganiseerde of gewapende diefstal.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De officier van justitie in München heeft ten aanzien van de opgeëiste persoon de volgende garantie gegeven:
“Indien de vervolgde na zijn rechtsgeldige veroordeling door een Duitse rechtbank instemt met zijn terugzending voor de tenuitvoerlegging van de straf in Nederland, wordt toegezegd,
1.
dat hij de straf daar kan uitzitten […]”
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

6.Evenredigheid

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering onevenredig is. Hoewel het EAB ziet op een ernstig delict, is de rol van de opgeëiste persoon hierbij zeer gering. De procedure duurt bovendien al bijna twee jaar, zonder dat daar een aanwijsbare reden voor is. Als gevolg hiervan zijn de medeverdachten in de tussentijd al berecht, waarbij opmerking verdient dat bij hen het tweede feit (de poging plofkraak op 22 oktober 2018) is geseponeerd. Ook de opgeëiste persoon heeft niet stilgezeten. Hij heeft hard gewerkt aan zichzelf, met een positieve gedragsverandering als gevolg: hij heeft een opleiding afgerond en is een eigen bedrijf gestart. Deze positieve veranderingen zullen teniet worden gedaan wanneer hij wordt overgeleverd. Dit alles bij elkaar, maakt volgens de raadsman dat de overlevering moet worden geweigerd. Subsidiair heeft hij verzocht om de zaak aan te houden, zodat aan de uitvaardigende autoriteit kan worden gevraagd of de overlevering voor de in het EAB genoemde feiten nog steeds gewenst is.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering niet onevenredig is. Er is inderdaad een lange tijd overheen gegaan, maar dat maakt de overlevering niet onevenredig. Het gaat om een ernstig feit en bovendien heeft de uitvaardigende autoriteit zeer recent, na navraag over de terugkeergarantie, ook niet aangegeven terug te willen komen op haar overleveringsverzoek.
De rechtbank is – met de officier van justitie – van oordeel dat het verweer niet kan slagen. Zij overweegt daartoe als volgt. In lijn met eerdere uitspraken van deze rechtbank moet voor de vraag of sprake is van (on)evenredigheid van de overlevering een onderscheid worden gemaakt tussen de stelselevenredigheid van de OLW en de evenredigheid in een concreet geval. Het stelsel van de OLW is, op de voet van het daaraan ten grondslag liggende Kaderbesluit, gebaseerd op het uitgangspunt dat het gebruik van de bevoegdheid tot overlevering, in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel, niet verder gaat dan nodig is om de doelstelling van het Kaderbesluit te verwezenlijken. Daarbij is het in beginsel aan de uitvaardigende autoriteit om de evenredigheid van het uitvaardigen van een EAB te toetsen. Gelet hierop kan een beroep op de onevenredigheid van een EAB slechts onder uitzonderlijke omstandigheden slagen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van deze rechtbank van 1 maart 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:BZ3203). Zulke uitzonderlijke omstandigheden doen zich in deze zaak niet voor.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het
Amtsgericht München(Duitsland) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door:
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. E.G.M.M. van Gessel en A. Pahladsingh, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M. Rus, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 21 april 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.