ECLI:NL:RBAMS:2022:2352

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 april 2022
Publicatiedatum
29 april 2022
Zaaknummer
13/751071-22, RK 22/567
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot Italiaanse detentieomstandigheden en gelijkstellingsverweer

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 21 april 2022 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat door de Italiaanse autoriteiten was uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in Italië in 1984, was gedetineerd in Nederland en werd beschuldigd van deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op een openbare zitting op 7 april 2022, waarbij de officier van justitie en de raadsvrouw van de opgeëiste persoon aanwezig waren.

De rechtbank heeft het gelijkstellingsverweer van de raadsvrouw verworpen, die betoogde dat de opgeëiste persoon gelijkgesteld moest worden met een Nederlander op basis van zijn verblijfsrecht. De rechtbank oordeelde dat de opgeëiste persoon zijn verblijfsrecht had verloren door een afwezigheid van meer dan twee jaar uit Nederland. Daarnaast heeft de rechtbank de detentieomstandigheden in Italië beoordeeld. Eerdere uitspraken hadden aangetoond dat er een reëel gevaar bestond voor onmenselijke behandeling in Italiaanse detentiecentra. Echter, de rechtbank oordeelde dat de Italiaanse autoriteiten voldoende garanties hadden gegeven dat de opgeëiste persoon niet in een dergelijk centrum zou worden geplaatst.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden waren voor de overlevering. De rechtbank heeft de overlevering van de opgeëiste persoon aan Italië toegestaan, waarbij de relevante wetsartikelen zijn genoemd. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met mr. M. van Mourik als voorzitter, en is openbaar uitgesproken op 21 april 2022.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751071-22
RK nummer: 22/567
Datum uitspraak: 21 april 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 1 februari 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 13 januari 2022 door de
Office of the Preliminary Investigation Judge van de Court of Naples(Italië) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Italië) op [geboortedag] 1984,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [plaats detentie] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 7 april 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. A. Knol, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Italiaanse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat de Italiaanse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB en het daarbij behorende A-formulier wordt melding gemaakt van een
pre-trial custody in prison ordervan de
Magistrate in charge of Preliminary Investigations at the Court of Napoli(referentienummer: OCC n. 388/2021 15479/2020 R.G. N.R. + 17645-21 R.G. GIP).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Italiaans recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Strafbaarheid; feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten in het A-formulier heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 1, te weten:
deelneming aan een criminele organisatie
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Italië een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

5.Gelijkstellingsverweer

Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft bepleit dat de opgeëiste persoon moet worden gelijkgesteld met een Nederlander zoals bedoeld in artikel 6, derde lid, OLW en dat er, als gevolg daarvan, een terugkeergarantie moet worden verleend. De opgeëiste persoon beschikt weliswaar niet over de verblijfsstatus ‘duurzaam verblijf’ als burger van de Europese Unie, maar hij voldoet sinds 2013 aan de voorwaarden voor deze verblijfsstatus. Op dat moment was immers sprake van rechtmatig verblijf in Nederland over een onafgebroken periode van 5 jaar, welk verblijfsrecht hij nadien niet heeft verloren.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon niet gelijk kan worden gesteld met een Nederlander, omdat – kort gezegd – het door hem opgebouwde verblijfsrecht verloren is gegaan door zijn afwezigheid uit Nederland tussen 2017 en 2021.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is – met de officier van justitie – van oordeel dat de opgeëiste persoon niet in aanmerking komt voor gelijkstelling zoals bedoeld in artikel 6, derde lid, OLW. De opgeëiste persoon heeft in de periode tot 2017 weliswaar een verblijfsrecht opgebouwd, maar dat is verloren gegaan nu hij tussen 2017 en 2021 niet langer ingeschreven stond als ingezetene in Nederland, terwijl ook anderszins niet is gebleken dat hij in die periode in Nederland heeft verbleven. De rechtbank gaat er daarmee vanuit dat hij langer dan twee achtereenvolgende jaren afwezig was uit Nederland als bedoeld in artikel 16, vierde lid, van richtlijn 2004/38/EG (Verblijfsrichtlijn) en zijn verblijfsrecht dus verloren is gegaan.

6.Artikel 11 OLW: Italiaanse detentieomstandigheden

De rechtbank heeft in eerdere uitspraken overwogen dat op basis van de algemene omstandigheden in zestien Italiaanse detentiecentra sprake is van een reëel gevaar dat gedetineerden daar onmenselijk of vernederend worden behandeld. Zoals ook in eerdere procedures is gebeurd, heeft het Internationaal Rechtshulp Centrum van het Openbaar Ministerie in deze zaak twee brieven van de Italiaanse autoriteiten van 2 en 4 maart 2020 aan het dossier toegevoegd, op basis waarvan geoordeeld zou kunnen worden dat het gevaar op een met artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest) strijdige situatie voor de opgeëiste persoon is weggenomen.
De rechtbank is van oordeel dat het inmiddels voldoende vaststaat dat de brieven van
2 en 4 maart 2020 inhoudende een algemene detentiegarantie in elke overleveringszaak geldig zijn, zoals de Italiaanse autoriteiten in bedoelde brieven hebben bevestigd. De rechtbank acht het daarom niet langer noodzakelijk dat voor elke individuele opgeëiste persoon een bevestiging wordt gevraagd bij de Italiaanse autoriteiten. [1]
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw verzoekt om de overlevering te weigeren, omdat er een reëel risico bestaat dat de opgeëiste persoon in een detentie-instelling wordt geplaatst waar sprake is van inhumane behandeling. De Italiaanse advocaat van de opgeëiste persoon heeft aangegeven dat het vrijwel zeker is dat de opgeëiste persoon geplaatst zal worden in de detentie-instelling in
[plaats], één van de voornoemde zestien detentie-instellingen. De algemene detentiegarantie volstaat daarom niet.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de algemene detentiegarantie volstaat. Dat de Italiaanse advocaat stelt dat de opgeëiste persoon ‘vrijwel zeker’ zal worden geplaatst in de detentie-instelling in
[plaats]is niet voldoende om te twijfelen aan de garantie die is afgegeven door de Italiaanse autoriteiten.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is – anders dan de raadsvrouw en met de officier van justitie – van oordeel dat uit de brieven van 2 en 4 maart 2020 kan worden afgeleid dat voor de opgeëiste persoon in geval van overlevering geen reëel gevaar bestaat op een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest, omdat is gegarandeerd dat hij niet in een van de zestien detentiecentra zal worden geplaatst waar volgens de rechtbank een dergelijk gevaar bestaat. [2] Hetgeen de raadsvrouw heeft aangevoerd maakt niet dat de rechtbank tot een ander oordeel komt. De detentieomstandigheden vormen geen beletsel voor de overlevering.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 47 en 317 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2, 10 en 11b van de Opiumwet en de artikelen 2, 5 en 7 van de OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Office of the Preliminary Investigation Judge van de Court of Naples(Italië) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door:
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. E.G.M.M. van Gessel en A. Pahladsingh, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M. Rus, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 21 april 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rb. Amsterdam 30 maart 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:1804.
2.Rb. Amsterdam 13 januari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:39.