ECLI:NL:RBAMS:2022:2340

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 april 2022
Publicatiedatum
28 april 2022
Zaaknummer
13/751075-22, RK 22/515
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met voorrang aan EAB II boven EAB I

Op 13 april 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door het Amtsgericht Tübingen in Duitsland. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 27 januari 2022 en betreft een strafrechtelijk onderzoek naar de opgeëiste persoon, die wordt verdacht van meerdere woninginbraken in Duitsland. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de inhoud van het EAB beoordeeld. De verdediging voerde aan dat de overlevering moest worden geweigerd vanwege onvoldoende specificatie van de feiten, maar de rechtbank oordeelde dat het EAB voldeed aan de vereisten van de Overleveringswet. De rechtbank heeft ook een samenloop van EAB's vastgesteld, waarbij voorrang werd gegeven aan het Duitse EAB (EAB II) boven een Belgisch EAB (EAB I), op basis van de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de opgeëiste persoon. Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering toegestaan, omdat er geen weigeringsgronden waren en het EAB voldeed aan de wettelijke eisen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751075-22 (EAB II)
RK nummer: 22/515
Datum uitspraak: 13 april 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 27 januari 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 21 december 2021 door het
Amtsgericht Tübingen(Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1999,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [detentieadres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 30 maart 2022. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. H.G. Koopman, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een aanhoudingsbevel, uitgevaardigd door het
Amtsgericht Tübingen(Duitsland), (referentie: 9 Gs 2206/21).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Duits recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Genoegzaamheid

De raadsman heeft zich – kort gezegd – op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd ten aanzien van de feiten 2 tot en met 8 en 10, omdat ten aanzien van deze feiten geen tijdstip is vermeld ofwel een tijdstip dat niet kan kloppen. Deze feiten zijn daarom niet genoegzaam omschreven.
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
In de onderhavige zaak geldt het volgende.
In het EAB is te lezen dat de opgeëiste persoon wordt verdacht van 10 woninginbraken, waarvan 2 pogingen, die hij samen met een ander zou hebben gepleegd in de nacht van 15 op 16 november 2021 op verschillende, in het EAB genoemde, plaatsen in Duitsland. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee voldaan aan de hiervoor genoemde vereisten. Dat het tijdstip niet is vermeld of mogelijk niet juist is, maakt dit niet anders. De verplichting tot vermelding van het ‘tijdstip’ van de strafbare feiten brengt immers niet mee dat naast een datum (of een periode) ook een tijdsaanduiding moet worden vermeld. [1]
De rechtbank verwerpt het verweer.

5.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
(Poging) diefstal in vereniging.

6.Samenloop EAB’s

Naast het onderhavige EAB (EAB II), is er ten aanzien van de opgeëiste persoon ook een EAB uit België uitgevaardigd (parketnummer 13/751074-22) (EAB I).
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat voorrang dient te worden gegeven aan EAB II, omdat de feiten in Duitsland ouder zijn, er in Duitsland voor meer feiten wordt vervolgd en er dus ook meer slachtoffers in Duitsland zijn.
In aanvulling heeft de opgeëiste persoon aangevoerd dat hij graag eerst naar Duitsland wordt overgeleverd, omdat zijn familie in Duitsland woont, zijn spullen in Duitsland liggen en hij ook een advocaat heeft in Duitsland.
De officier van justitie heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank heeft bij tussenuitspraak van 21 september 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:5314, geoordeeld dat zij na kennisneming van het standpunt van de officier van justitie en het standpunt van de verdediging, op grond van een eigen afweging zal komen tot een oordeel omtrent de vraag aan welk van de EAB’s voorrang dient te worden verleend. Artikel 26, derde lid, OLW geeft een aantal omstandigheden aan die bij de totstandkoming van het oordeel een rol kunnen spelen. Deze zijn echter niet uitputtend.
Kijkend naar de omstandigheden genoemd in artikel 26, derde lid, OLW, stelt de rechtbank vast dat het enige noemenswaardige onderscheid erin bestaat dat EAB II ziet op een aanzienlijk groter aantal feiten dan EAB I.
Daarnaast is op zitting gebleken dat de persoonlijke banden van de opgeëiste persoon met Duitsland sterker zijn.
Gelet op het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat voorrang dient te worden gegeven aan EAB II.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 311 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 7, 26 en 28 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het
Amtsgericht Tübingen(Duitsland) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
BEPAALTdat
VOORRANGdient te worden gegeven aan het onderhavige EAB (EAB II), boven het door België uitgevaardigde Europees aanhoudingsbevel met parketnummer 13/751074-22 (EAB I).
Aldus gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. E.G.M.M. van Gessel en J.H. Beestman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M. Rus, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 13 april 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rechtbank Amsterdam 3 januari 2012, ECLI:NL:RBAMS:2012:BV1095.