ECLI:NL:RBAMS:2022:2326

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 maart 2022
Publicatiedatum
28 april 2022
Zaaknummer
13/751202-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming tot overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot illegale handel in verdovende middelen

Op 31 maart 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door het Amtsgericht Montabaur in Duitsland. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 17 januari 2022. De opgeëiste persoon, geboren in Turkije in 1965 en met de Nederlandse nationaliteit, werd beschuldigd van illegale handel in verdovende middelen, een feit dat onder de lijst van bijlage 1 van de Overleveringswet valt. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de garantie van de Duitse autoriteiten ontvangen dat, indien hij in Duitsland wordt veroordeeld, de straf in Nederland kan worden uitgevoerd.

De rechtbank heeft de argumenten van de raadsman, die stelde dat de overlevering onevenredig zwaar zou zijn voor de opgeëiste persoon, zorgvuldig overwogen. De raadsman wees op de ernst van het feit, de ouderdom van de zaak, en de mogelijke gevolgen voor de opgeëiste persoon, zoals het verlies van zijn baan en de noodzaak om medische behandelingen voort te zetten. De rechtbank oordeelde echter dat de persoonlijke belangen van de opgeëiste persoon niet voldoende waren om de overlevering te weigeren, gezien de wettelijke vereisten en de belangen van de Duitse autoriteiten.

Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden waren. De rechtbank heeft daarom de overlevering van de opgeëiste persoon toegestaan, met inachtneming van de relevante wetsartikelen, waaronder artikel 2, 5, 6, 7 en 13 van de Overleveringswet. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met mr. M. van Mourik als voorzitter, en de griffier mr. F.A. Potters. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/751202-21
RK nummer: 22/269
Datum uitspraak: 31 maart 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 17 januari 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 8 oktober 2020 door het
Amtsgericht Montabaur(Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Turkije) op [geboortedag] 1965,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 17 maart 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. Rasterhoff, advocaat te Amsterdam.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een bevel tot voorlopige hechtenis van het
Amtsgericht Montabaur(Duitsland) van 1 oktober 2015, dossiernummer: 2a Ls 2090 Js 49476/14.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Duits recht strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Strafbaarheid: feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van het feit waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
Het IRC heeft in dat verband bij e-mail van 9 maart 2022 de volgende vraag gesteld aan de Duitse autoriteiten:
[opgeëiste persoon] is a Dutch national. As a consequence, pursuant to Article 5, paragraph 3 of the Framework Decision EAW (2002/584/JHA), and Article 6, paragraph 1 of the Dutch Surrender Act, the surrender may only be authorized after it is guaranteed that, in case the wanted person is sentenced to an unconditional and irrevocable prison sentence in Germany, it will be allowed to enforce this sentence in the Netherlands (pursuant to the European Framework Decision 2008/909/JBZ).We kindly request this guarantee of return.
In antwoord daarop heeft de
Leitender Oberstaatsanwalt van Koblenzop 14 maart 2022 de volgende garantie gegeven:
it is here by guaranteed that, in case the wanted person [opgeëiste persoon] is sentenced to an unconditional and irrevocable prison sentence in Germany, it will be allowed to enforce this sentence in the Netherlands.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

6. Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Het EAB heeft betrekking op een feit dat geacht wordt gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd.
Op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW kan de rechtbank de overlevering in die situatie weigeren.
De officier van justitie heeft de rechtbank in overweging gegeven om af te zien van toepassing van de weigeringsgrond en heeft daartoe het volgende aangevoerd:
  • de vervolging is in Duitsland aangevangen;
  • de verdovende middelen zijn in Duitsland ingevoerd en daar in beslag genomen;
  • het Openbaar Ministerie is niet voornemens om de vervolging zelf in de hand te nemen.
De rechtbank stelt voorop dat:
- aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en toepassing van een facultatieve weigeringsgrond de uitzondering dient te zijn;
- de weigeringsgrond ertoe strekt te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten vormt daarom het gegeven dat het feit geacht wordt gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanleiding om de weigeringsgrond toe te passen.

7.Evenredigheid

De raadsman heeft betoogd dat overlevering onevenredig zwaar is voor de opgeëiste persoon, mede gelet op de ernst van het feit en het feit dat het om een oud feit gaat. Het is voor de opgeëiste persoon van groot belang dat hij in Nederland kan blijven, zodat hij zijn medische behandelingen kan voortzetten. Daarnaast is van belang dat hij bij overlevering zijn baan mogelijk kwijtraakt. Het belang van de Duitse autoriteiten bij overlevering van de opgeëiste persoon weegt niet op tegen dit belang. Dit geldt te meer nu de overlevering van de opgeëiste persoon niet noodzakelijk is. Onder deze omstandigheden moet de overlevering worden geweigerd, aldus de raadsman.
De rechtbank oordeelt als volgt.
In lijn met eerdere uitspraken van de rechtbank, moet voor de vraag of de overlevering (on)evenredig is een onderscheid gemaakt worden tussen de zogenoemde stelselevenredigheid van de OLW en de evenredigheid in een concreet geval. Het stelsel van de OLW is, op de voet van het daaraan ten grondslag liggende Kaderbesluit 2002/584/JBZ (hierna: Kaderbesluit), gebaseerd op het uitgangspunt dat het gebruik van de bevoegdheden tot overlevering, in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel, niet verder gaat dan nodig is om de doelstelling van het Kaderbesluit te verwezenlijken. Daarbij is het in beginsel aan de uitvaardigende autoriteit om de evenredigheid van het uitvaardigen van een EAB te toetsen. Gelet hierop kan een beroep op de onevenredigheid van een EAB slechts onder uitzonderlijke omstandigheden slagen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van deze rechtbank van 1 maart 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:BZ3203). Hoewel de rechtbank oog heeft voor de persoonlijke belangen van de opgeëiste persoon is naar het oordeel van de rechtbank van zulke bijzondere omstandigheden in het onderhavige geval niet gebleken. Het verweer wordt dan ook verworpen.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6, 7 en 13 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het
Amtsgericht Montabaur(Duitsland) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. A.J.R.M. Vermolen en W.B. van Bockel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.A. Potters, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 31 maart 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.