Op 31 maart 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door het Amtsgericht Montabaur in Duitsland. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 17 januari 2022. De opgeëiste persoon, geboren in Turkije in 1965 en met de Nederlandse nationaliteit, werd beschuldigd van illegale handel in verdovende middelen, een feit dat onder de lijst van bijlage 1 van de Overleveringswet valt. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de garantie van de Duitse autoriteiten ontvangen dat, indien hij in Duitsland wordt veroordeeld, de straf in Nederland kan worden uitgevoerd.
De rechtbank heeft de argumenten van de raadsman, die stelde dat de overlevering onevenredig zwaar zou zijn voor de opgeëiste persoon, zorgvuldig overwogen. De raadsman wees op de ernst van het feit, de ouderdom van de zaak, en de mogelijke gevolgen voor de opgeëiste persoon, zoals het verlies van zijn baan en de noodzaak om medische behandelingen voort te zetten. De rechtbank oordeelde echter dat de persoonlijke belangen van de opgeëiste persoon niet voldoende waren om de overlevering te weigeren, gezien de wettelijke vereisten en de belangen van de Duitse autoriteiten.
Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden waren. De rechtbank heeft daarom de overlevering van de opgeëiste persoon toegestaan, met inachtneming van de relevante wetsartikelen, waaronder artikel 2, 5, 6, 7 en 13 van de Overleveringswet. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met mr. M. van Mourik als voorzitter, en de griffier mr. F.A. Potters. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.