ECLI:NL:RBAMS:2022:228

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 januari 2022
Publicatiedatum
25 januari 2022
Zaaknummer
C/13/682167 / HA ZA 20-373
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging bancaire relatie door ABN AMRO met stichting in verband met verdenkingen van betrokkenheid bij corruptie

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 19 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting [eiser 1], [eiser 2] en [eiser 3] als eisers en ABN AMRO Bank N.V. als gedaagde. De stichting, opgericht door [eiser 2], had een bancaire relatie met ABN AMRO, die op 28 januari 2020 werd beëindigd op basis van serieuze verdenkingen van betrokkenheid van [naam kind 1] en [naam kind 2] bij een strafrechtelijk onderzoek, het zogenaamde Odebrecht-onderzoek. De bank stelde dat deze verdenkingen de kern van het financiële stelsel raken en dat zij haar zorgplicht moest waarborgen. De eisers vorderden onder meer dat de bank de relatie met de stichting zou voortzetten en dat hun gegevens niet op de CAAML-lijst zouden worden geregistreerd. De rechtbank oordeelde dat de bank gerechtigd was om de relatie te beëindigen en dat de registratie van de stichting op de CAAML-lijst gerechtvaardigd was. De vorderingen van de eisers werden afgewezen, met uitzondering van de vorderingen van [eiser 2] en [eiser 3] met betrekking tot hun persoonsgegevens, die niet op de CAAML-lijst mochten worden opgenomen. De rechtbank compenseerde de proceskosten tussen partijen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/682167 / HA ZA 20-373
Vonnis van 19 januari 2022
in de zaak van
1. de stichting
STICHTING [eiser 1],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2.
[eiser 2],
wonende te [woonplaats] ,
3.
[eiser 3],
wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. J.J. Schnezler te Leiden,
tegen
de naamloze vennootschap
ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. D. Horeman te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eisers] c.s. (afzonderlijk de stichting, [eiser 2] en [eiser 3] ) en ABN AMRO of de bank genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het incidenteel vonnis van 20 mei 2020 en de daarin genoemde processtukken,
  • de conclusie van antwoord,
  • de conclusie van repliek tevens houdende akte vermeerdering van eis,
  • de conclusie van dupliek tevens houdende antwoordakte vermeerdering van eis.
1.2.
Met instemming van partijen heeft geen mondelinge behandeling plaatsgevonden.
1.3.
Tussen [eiser 2] , [eiser 3] en ABN AMRO is een met deze procedure samenhangende verzoekschriftprocedure aanhangig geweest bij deze rechtbank (nummer C/13/681517 / HA RK 20-97). Met de vermeerdering van eis is hetgeen verzocht in de verzoekschriftprocedure onderdeel geworden van onderhavige procedure. De verzoekschriftprocedure is nadien ingetrokken.
1.4.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
De stichting, opgericht op 31 juli 2001 door [eiser 2] , is een administratiekantoor voor aandelen en obligaties, een zogenaamde stak. [eiser 2] (sinds de oprichting) en zijn dochter [eiser 3] (sinds 1 november 2019) zijn statutair bestuurders van de stichting. [eiser 2] is zelfstandig bevoegd en [eiser 3] is gezamenlijk bevoegd de stichting te vertegenwoordigen.
2.2.
[eiser 2] heeft nog twee kinderen, [naam kind 1] (hierna: [naam kind 1] ) en [naam kind 2] (hierna: [naam kind 2] ). [naam kind 1] en [naam kind 2] waren in de periode 1 juli 2016 tot 1 november 2019 statutair bestuurders van de stichting en sinds 22 december 2016 gezamenlijk bevoegd de stichting te vertegenwoordigen, terwijl [eiser 2] ook toen zelfstandig bevoegd was. Daarnaast was [naam kind 1] vanaf 2007 procuratiehouder van de stichting met een ‘basis volmacht’ ten aanzien van de bankrekeningen.
2.3.
[naam kind 1] , [naam kind 2] en [eiser 3] zijn certificaathouders van de stichting en daarmee uiteindelijk belanghebbenden (ook wel Ultimate Benificiary Owner of UBO genoemd).
2.4.
De stichting had een bancaire relatie met ABN AMRO. Op deze relatie zijn onder meer de Algemene Bankvoorwaarden 2017 van toepassing. Deze bepalen, voor zover van belang:
“Artikel 2 - Zorgplicht
Wij hebben een zorgplicht. U bent ook zorgvuldig tegenover ons en u mag van onze dienstverlening geen misbruik maken.
Wij zijn bij onze dienstverlening zorgvuldig en houden hierbij zo goed mogelijk rekening met uw belangen (…)
U bent zorgvuldig tegenover ons en houdt zo goed mogelijk rekening met onze belangen. U werkt eraan mee dat wij onze dienstverlening correct kunnen uitvoeren en aan onze verplichtingen kunnen voldoen. (…) U mag onze diensten of producten alleen gebruiken waarvoor ze zijn bedoeld en hiervan geen misbruik (laten) maken. Denkt u bij misbruik bijvoorbeeld aan strafbare feiten of activiteiten die schadelijk zijn voor ons of onze reputatie of die de werking en betrouwbaarheid van het financiële stelsel kunnen schaden.(…)
Artikel 35 Opzegging van de relatie
U kunt de relatie opzeggen. Wij kunnen dit ook. Opzegging betekent dat de relatie eindigt en alle lopende overeenkomsten zo snel mogelijk worden afgewikkeld.
1.
U kunt de relatie tussen u en ons opzeggen. Wij kunnen dit ook. Het is daarvoor niet nodig dat u in verzuim bent met de nakoming van een verplichting. Wij houden ons bij opzegging aan onze zorgplicht als genoemd in artikel 2 lid 1 ABV. (…)”
2.5.
[naam bv 1] B.V. is een vennootschap waarvan [naam kind 1] enig bestuurder en enig aandeelhouder is. [naam bv 2] B.V. is een vennootschap waarvan [naam kind 2] enig bestuurder en (indirect) enig aandeelhouder is als opvolger van [naam kind 1] . In de periode 2013 – 2019 hebben circa 25 transacties plaatsgevonden tussen de stichting en beide vennootschappen waarbij de stichting geld uitleende.
2.6.
De investering van de stichting bij een projectontwikkeling in Den Haag (Haagsche Beleggingen CV) is aangedragen door [naam kind 1] .
2.7.
In 2017 heeft de stichting een lening verstrekt aan de heer [naam] , een relatie van [naam kind 1] . Deze lening is in de boekhouding van de stichting verantwoord in de rekening- courant met [naam bv 2] B.V. Op 8 juli 2019 heeft de stichting €128.000 ontvangen van [naam] .
2.8.
Begin 2019 werden [naam kind 1] en [naam kind 2] onderwerp van een strafrechtelijk onderzoek door de FIOD. Dit onderzoek vloeit voort uit het Braziliaanse ‘Car Wash-onderzoek’ en houdt verband met het Braziliaanse conglomeraat/bouwconcern Odebrecht en ziet, samengevat, op grootschalige ambtelijke corruptie waarbij voor $800 miljoen aan steekpenningen is betaald (hierna: het Odebrecht-onderzoek). Volgens een bericht in het Financieel Dagblad van 27 februari 2019 gaat het daarbij om tenminste €100 miljoen aan betalingen die zijn verhuld met behulp van Nederlandse vennootschappen. In het kader van het Odebrecht-onderzoek heeft de FIOD op 26 februari 2019 drie bedrijfspanden en drie woningen doorzocht in verband met het vermoeden dat Nederlandse vennootschappen het betalen van steekpenningen hebben gefaciliteerd. [naam kind 1] is daarbij aangehouden. [naam kind 1] en [naam kind 2] zijn als verdachte aangemerkt. Het Openbaar Ministerie heeft aangegeven dat het Odebrecht-onderzoek ziet op een verdenking van deelname aan een criminele organisatie en het faciliteren (medeplegen) van corruptie en valsheid in geschrifte.
2.9.
Op 27 november 2019 schreef ABN AMRO aan de stichting, voor zover relevant:
“Naar aanleiding van het klantenonderzoek wat ondernomen is ten aanzien van [de stichting], heeft de bank besloten de relatie met de stichting te beëindigen op 28 januari 2020, op basis van artikel 35 van de Algemene Voorwaarden (…).
In verband met bevindingen voortvloeiend uit het klantenonderzoek en de daaraan verbonden risico’s ten aanzien van witwassen en terrorismefinanciering, zal de bank de gegevens van de stichting opnemen in haar interne register. Deze opname geschiedt voor de duur van 8 jaar.”
2.10.
In een gesprek op 2 december 2019 met de bank heeft de stichting, bij monde van [eiser 2] , bezwaar gemaakt tegen de aangekondigde beëindiging en registratie. Dit bezwaar is bevestigd bij brief van 4 december 2019 aan de bank.
2.11.
Aansluitend hebben (de raadsman van) de stichting en de bank gecorrespondeerd over de aangekondigde beëindiging en de registratie, waarbij de bank vasthield aan de beëindiging en de registratie, maar in haar brief van 30 januari 2020 de beëindigingsdatum heeft uitgesteld naar 31 maart 2020.
2.12.
Per 31 maart 2020 is de beëindiging van de bancaire relatie met de stichting doorgevoerd. De aangekondigde registratie in het interne register (de CAAML-lijst [1] ) is uitgesteld in afwachting van de uitkomst van deze procedure.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] c.s. vorderen, na vermeerdering van eis en deels samengevat, voor zover wettelijk toelaatbaar uitvoerbaar bij voorraad, als volgt:
ten aanzien van de stichting:
a. de bank te veroordelen tot het op gebruikelijke wijze voortzetten van de bankrelatie met de stichting, onder meer door:
i. haar Particulier Rekening Courant ongewijzigd in stand te houden;
ii. de daarbij behorende betaalpas geactiveerd te houden en de toegang tot internetbankieren in stand te houden;
iii. haar Zelf-Beleggen-Plus effectendepot ongewijzigd in stand te houden; en
iv. haar Effectenkrediet Zonder Limiet ongewijzigd in stand te houden;
te verklaren voor recht dat er thans geen grond bestaat voor de bank om de bankrelatie met de stichting op te zeggen;
te verklaren voor recht dat er thans geen grond bestaat voor de bank om de stichting op te nemen in het IVR, de CAAML-lijst en/of soortgelijke registers van de bank, althans dat er geen grond bestaat voor de bank om de stichting op te nemen in het IVR, de CAAML-lijst en/of soortgelijke registers van de bank voor een periode langer dan een jaar, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen termijn;
de bank te veroordelen om de stichting uit het IVR, de CAAML-lijst en soortgelijke registers te (laten) verwijderen en hieruit verwijderd te houden, althans enige registratie(s) in het IVR, de CAAML-lijst en/of soortgelijke registers te beperken tot een jaar, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen termijn;
de bank te veroordelen tot betaling aan de stichting tegen behoorlijk bewijs van kwijting van een vergoeding voor de door de stichting geleden en nog te lijden schade, op te maken bij staat en vermeerderd met rente;
ten aanzien van [eiser 2] :
de bank te veroordelen om [eiser 2] uit het IVR, de CAAML-lijst en soortgelijke registers te (laten) verwijderen en uit het IVR verwijderd te houden, althans enige registratie(s) in het IVR, de CAAML-lijst en/of soortgelijke registers te beperken tot een jaar, althans een door de Rechtbank in goede justitie te bepalen termijn;
te verklaren voor recht dat er thans geen grond bestaat voor de bank om (de persoonsgegevens van) [eiser 2] op te nemen in het IVR, de CAAML-lijst en/of soortgelijke registers van de bank, althans dat er geen grond bestaat voor de bank om [eiser 2] op te nemen in het IVR, de CAAML-lijst en/of soortgelijke registers van de bank voor een periode langer dan een jaar, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen termijn;
de bank te bevelen het verzoek, strekkende tot het niet in het IVR, de CAAML-lijst en soortgelijke registers verwerken van de persoonsgegevens van [eiser 2] , alsnog toe te wijzen, althans de bank te bevelen de persoonsgegevens van [eiser 2] uit het IVR, de CAAML-lijst en soortgelijke registers te (laten) verwijderen en verwijderd te houden, althans een passende voorziening te treffen die recht doet aan het belang van [eiser 2] om zijn persoonsgegevens niet in het IVR, de CAAML-lijst en/of soortgelijke registers verwerkt te hebben;
de bank te bevelen zich te onthouden van het verwerken in het IVR, de CAAML-lijst en/of soortgelijke registers van de persoonsgegevens van [eiser 2] , en voor zover enige persoonsgegevens van [eiser 2] reeds in het IVR, de CAAML-lijst en/of soortgelijke registers zijn of worden verwerkt, de bank te bevelen deze verwerking van persoonsgegevens te staken, althans te bevelen dat enige registratie(s) in het IVR, de CAAML-lijst en/of soortgelijke registers moet(en) worden beperkt tot een jaar, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen termijn;
de bank te veroordelen tot betaling aan [eiser 2] tegen behoorlijk bewijs van kwijting van een vergoeding voor de door [eiser 2] geleden en nog te lijden schade, op te maken bij staat en vermeerderd met rente;
ten aanzien van [eiser 3] :
de bank te veroordelen om [eiser 3] uit het IVR, de CAAML-lijst en soortgelijke registers te (laten) verwijderen en uit het IVR verwijderd te houden, althans enige registratie(s) in het IVR, de CAAML-lijst en/of soortgelijke registers te beperken tot een jaar, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen termijn;
te verklaren voor recht dat er thans geen grond bestaat voor de bank om (de persoonsgegevens van) [eiser 3] op te nemen in het IVR, de CAAML-lijst en/of soortgelijke registers van de bank, althans dat er geen grond bestaat voor de bank om [eiser 3] op te nemen in het IVR, de CAAML-lijst en/of soortgelijke registers van de bank voor een periode langer dan een jaar, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen termijn;
de bank te bevelen het verzoek, strekkende tot het niet in het IVR, de CAAML-lijst en/of soortgelijke registers verwerken van de persoonsgegevens van [eiser 3] , alsnog toe te wijzen, althans de bank te bevelen de persoonsgegevens van [eiser 3] uit het IVR, de CAAML-lijst en/of soortgelijke registers te (laten) verwijderen en verwijderd te houden, althans een passende voorziening te treffen die recht doet aan het belang van [eiser 3] om haar persoonsgegevens niet in het IVR, de CAAML-lijst en/of soortgelijke registers verwerkt te hebben;
de bank te bevelen zich te onthouden van het verwerken in het IVR, de CAAML-lijst en soortgelijke registers van de persoonsgegevens van [eiser 3] , en voor zover enige persoonsgegevens van [eiser 3] reeds in het IVR, de CAAML-lijst en soortgelijke registers zijn of worden verwerkt, de bank te bevelen deze verwerking van persoonsgegevens te staken, althans te bevelen dat enige registratie(s) in het IVR, de CAAML-lijst en/of soortgelijke registers moet(en) worden beperkt tot een jaar, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen termijn;
de bank te veroordelen tot betaling aan [eiser 3] tegen behoorlijk bewijs van kwijting van een vergoeding voor de door [eiser 3] geleden en nog te lijden schade, op te maken bij staat en vermeerderd met rente;
ten aanzien van [eisers] c.s.:
de bank te veroordelen tot betaling tegen behoorlijk bewijs van kwijting van een vergoeding van de (daadwerkelijk) gemaakte buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met wettelijke (handels)rente,
de bank te veroordelen tot betaling tegen behoorlijk bewijs van kwijting van een vergoeding van de kosten van de dagvaardingsprocedure en de met de dagvaardingsprocedure samengevoegde verzoekschriftprocedure, vermeerderd met wettelijke rente;
de bank te veroordelen tot betaling tegen behoorlijk bewijs van kwijting van een vergoeding van nakosten, vermeerderd met wettelijke rente.
3.2.
[eisers] c.s. leggen aan hun vorderingen ten grondslag dat de opzegging van de bankrelatie onrechtmatig is. De verdenkingen van de FIOD jegens [naam kind 1] en [naam kind 2] zijn onvoldoende, nu deze niet zien op de stichting, op [eiser 2] of op [eiser 3] . [naam kind 1] en [naam kind 2] zijn niet betrokken bij het beleid van de stichting en het zijn van UBO brengt dat ook niet mee. [naam kind 1] en [naam kind 2] zijn niet strafrechtelijk veroordeeld. De bank had nader onderzoek moeten doen maar heeft dat nagelaten. De (aangekondigde) opzegging brengt voorts grote schade mee omdat zonder toegang tot het bancaire systeem het voortbestaan van de stichting in gevaar komt en de goede naam van de stichting en haar bestuurders wordt aangetast. De registratie van de gegevens van [eisers] c.s. is onrechtmatig nu dat strijdig is met de zorgplicht, er geen verwerkingsgrond bestaat en zo die al bestaat een gerechtvaardigd doel ontbreekt, aldus [eisers] c.s. Voor de geleden schade van [eisers] c.s. als gevolg van de (aangekondigde) opzegging en registratie is de bank aansprakelijk, aldus [eisers] c.s.
3.3.
ABN AMRO voert verweer, wat voor zover nodig hierna aan de orde komt.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of de bank de relatie met de stichting mocht beëindigen en of de bank de gegevens van [eisers] c.s. mag registreren op de CAAML-lijst (een met het Intern Verwijzingsregister (IVR) vergelijkbaar, intern register bij de bank). Gedurende deze procedure heeft de bank laten weten dat zij de registratie heeft uitgesteld in afwachting van de uitkomst van deze procedure, zodat het ten aanzien van de registratie niet gaat om een verwijdering van gegevens (2.12).
beëindiging van de relatie – algemeen kader
4.2.
Bij beantwoording van de vraag of de bank tot beëindiging van de relatie mocht overgaan gelden de volgende uitgangspunten.
4.3.
Het beginsel van contractsvrijheid brengt mee dat iedereen het recht heeft om een contractuele relatie aan te gaan met een ander op de voorwaarden die men wil overeenkomen. Voorts geldt dat een ieder die gecontracteerd heeft in beginsel ook het recht heeft om de relatie te beëindigen. Dit geldt ook voor banken. Deze rechten zijn fundamenteel en zwaarwegend, maar ze zijn niet onbegrensd. Voor banken is onder meer van belang dat hun maatschappelijke functie een bijzondere zorgplicht meebrengt die onder omstandigheden meebrengt dat zij geen gebruik mogen maken van een overeengekomen recht de overeenkomst te beëindigen.
4.4.
In onderhavig geval is het recht van de bank om de relatie met de stichting te beëindigen vastgelegd in de Algemene Bankvoorwaarden (artikel 35, zie 2.4). In deze voorwaarden is ook de zorgplicht vastgelegd (artikel 2, idem).
4.5.
Uit het arrest van de Hoge Raad van 10 oktober 2014 (
ING/De Keijzer) [2] volgt dat de vraag of een bank in een specifieke situatie gebruik mag maken van een overeengekomen opzegbevoegdheid ervan afhangt of dit gebruik, gelet op alle omstandigheden van het geval, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is (artikel 6:248 lid 2 Burgerlijk Wetboek), waarbij de vraag of de bank in strijd met haar zorgplicht van artikel 2 van de Algemene Bankvoorwaarden heeft gehandeld wordt betrokken in de beoordeling.
4.6.
Voorts heeft de bank op grond van de Wet financieel toezicht (Wft) en de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) verschillende onderzoeks- en controleverplichtingen. Zo is de bank verplicht om relaties met klanten tegen te gaan die het vertrouwen in de financiële onderneming of financiële markten kunnen schaden. De bank is daarbij gehouden cliëntenonderzoek en onderzoek naar verrichte transacties uit te voeren. Dit houdt onder meer in dat de bank een voortdurende controle op de zakelijke relatie en de tijdens de duur van deze relatie verrichte transacties moet uitvoeren. Onderdeel van een cliëntenonderzoek is ook het identificeren van de UBO (artikel 3 lid 2 sub b Wwft). Dit alles wordt ook wel de poortwachtersfunctie van een bank genoemd wat onder meer tot doel heeft te voorkomen dat criminele geldstromen door het financiële stelsel lopen.
beëindiging van de relatie – de stichting en [naam kind 1] en [naam kind 2] (vorderingen a en b)
4.7.
De bank heeft naar aanleiding van het Odebrecht-onderzoek een herzien cliënten onderzoek uitgevoerd. Daarbij heeft zij vastgesteld dat het bij het Odebrecht-onderzoek om zeer serieuze verdenkingen gaat die de kern raken van het financiële stelsel, namelijk corruptie waarbij het Nederlandse financiële stelsel gebruikt is om het betalen van steekpenningen te verhullen. Tussen partijen staat vast dat [naam kind 1] en [naam kind 2] als verdachte betrokken zijn bij dit onderzoek, dat [naam kind 1] is aangehouden en dat [naam kind 1] en [naam kind 2] UBO’s zijn van de stichting. Daarnaast heeft de bank verschillende banden vastgesteld tussen de stichting en [naam kind 1] en [naam kind 2] , te weten een financieringsrelatie met [naam bv 1] B.V. en [naam bv 2] B.V. (2.5), een investeringsmogelijkheid die [naam kind 1] heeft aangedragen (2.6) en een lening aan [naam] , een relatie van [naam kind 1] (2.7).
4.8.
Het vorenstaande is voor de bank aanleiding geweest om met een opzegtermijn van twee maanden (later verlengd naar vier maanden) de relatie met de stichting te beëindigen (2.9).
4.9.
De rechtbank is van oordeel dat onder de gegeven omstandigheden de bank over kon gaan tot beëindiging van de relatie en dit dus niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Daartoe geldt het volgende, waarbij steeds aan de orde komt wat [eisers] c.s. daar tegenin hebben gebracht.
  • i) Bij het Odebrecht-onderzoek gaat het om serieuze verdenkingen die de kern van het financiële stelsel raken. [eisers] c.s. hebben hetgeen de bank gemotiveerd heeft gesteld over dit onderzoek en de in verband daarmee gerezen verdenkingen tegen [naam kind 1] en [naam kind 2] vooral afgedaan als stemmingmakerij, maar niet onderbouwd aangevoerd dat de stellingen van de bank onjuist zijn. De verwijzing van [eisers] c.s. naar het artikel uit de Telegraaf van 15 maart 2021 (productie 12 bij repliek) is daartoe onvoldoende, nu dat vooral ziet op de rol van de bank zelf en niet op de verdenkingen tegen [naam kind 1] en [naam kind 2] . De rechtbank gaat daarom uit van de juistheid van de stellingen van de bank op dit punt.
  • ii) Dat nog geen strafrechtelijke veroordeling van [naam kind 1] en [naam kind 2] is gevolgd, zoals [eisers] c.s. hebben gesteld, laat onverlet dat een serieuze verdenking een grond kan zijn om een bankrelatie te beëindigen. Een andere uitkomst zou betekenen dat een bank steeds gehouden is een relatie voort te zetten, zelfs bij ernstige verdenkingen, zolang de strafrechter geen uitspraak heeft gedaan.
  • iii) [naam kind 1] en [naam kind 2] zijn UBO’s van de stichting en daarmee direct economisch belanghebbenden. Dat zij geen beleidsbepalers zijn, zoals [eisers] c.s. hebben gesteld, en inmiddels ook geen bestuurders meer, is daarbij niet relevant. Het zijn van UBO is voldoende om een economisch belang bij de stichting aan te nemen. Daarbij is ook niet relevant dat de stichting zelf geen onderdeel is van het Odebrecht-onderzoek, zoals ABN AMRO overigens ook niet heeft gesteld.
  • iv) Daarnaast is sprake van zakelijke banden tussen de stichting en [naam kind 1] en [naam kind 2] (via [naam bv 1] B.V., [naam bv 2] B.V. en [naam] ) en heeft [naam kind 1] een investeringsmogelijkheid aangedragen. Daarmee staat vast dat de stichting meer dan incidentele relaties heeft met (vennootschappen van) [naam kind 1] en [naam kind 2] . Of die vennootschappen zelf onderdeel zijn van het Odebrecht-onderzoek – zoals de bank heeft gesteld en [eisers] c.s. hebben betwist – is niet vast komen te staan. Maar ook als dat niet het geval is blijft gelden dat er zakelijke banden bestaan tussen de stichting en [naam kind 1] en [naam kind 2] .
4.10.
[eisers] c.s. hebben nog gesteld dat de belangenafweging in hun voordeel moet uitvallen omdat het voortbestaan van de stichting in gevaar komt zonder toegang tot het bancaire systeem. Dit belang, alhoewel mogelijk aanwezig, leidt niet tot een andere uitkomst omdat de rechtbank aan de belangen van de bank een zwaarder gewicht toekent. Daarbij komt dat [eisers] c.s. zelf hebben benadrukt dat de omvang van de activiteiten van de stichting zeer aanzienlijk is teruggebracht en het nog maar om drie kleinere beleggingen gaat.
4.11.
Tot slot hebben [eisers] c.s. nog gesteld dat zij in het verleden altijd naar tevredenheid van de bank hebben meegewerkt aan verzoeken om informatie. Dat heeft de bank ook niet betwist, maar leidt niet tot een andere uitkomst, omdat de bank iets anders aan de beëindiging van de relatie ten grondslag heeft gelegd.
4.12.
De slotsom van het vorenstaande is dat de bank gerechtigd was om de relatie met de stichting te beëindigen. Dit betekent dat vorderingen a en b worden afgewezen.
registratie – de stichting (vorderingen c en d)
4.13.
Nu de bank gerechtigd was om de relatie met de stichting te beëindigen, zullen ook de vorderingen van [eisers] c.s. die zien op het niet opnemen van de stichting op de CAAML-lijst (vorderingen c en d) worden afgewezen. [eisers] c.s. hebben aan deze vorderingen niets anders ten grondslag gelegd dan dat de opzegging onrechtmatig was. Dat is niet gebleken.
4.14.
Hetgeen de rechtbank hiervoor onder 4.9 heeft overwogen rechtvaardigt bovendien opname van de gegevens van de stichting op de CAAML-lijst. Die opname is noodzakelijk ter behartiging van de gerechtvaardigde belangen van de bank, die bestaan in het waarborgen van de veiligheid en de integriteit van de financiële sector en het voorkomen van fraude en misbruik. Het belang van de stichting om niet op de CAAML-lijst geregistreerd te staan weegt daar niet tegenop. De registratie voldoet ook aan de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit (zie onder meer hiervoor onder 4.10).
4.15.
De vorderingen van [eiser 2] en [eiser 3] die zien op mogelijke opname van hun persoonsgegevens op de CAAML-lijst worden hierna beoordeeld.
registratie – algemeen kader natuurlijke personen
4.16.
Het opnemen van persoonsgegevens op de CAAML-lijst is een verwerking van persoonsgegevens en moet voldoen aan de eisen van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Dat betekent dat er een grond voor rechtmatige verwerking als bedoeld in artikel 6 AVG moet zijn. De bank moet op grond van artikel 6 lid 1 sub f van de AVG een afweging maken tussen het belang van de bank om in het kader van de veiligheid en integriteit van de bank zo min mogelijk risico te lopen en anderzijds het belang van de betrokken persoon om niet geregistreerd te staan. Uit vaste rechtspraak [3] inzake de AVG volgt verder dat iedere verwerking van persoonsgegevens moet voldoen aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit.
registratie – [eiser 2] en [eiser 3] (vorderingen f t/m i en k t/m n)4.17. De bank heeft ter onderbouwing van haar belang bij registratie van [eiser 2] en [eiser 3] aangegeven dat zonder deze opname zij de activiteiten van de stichting eenvoudig kunnen voortzetten, bijvoorbeeld met een nieuw op te richten stichting. Voorts brengt de poortwachtersfunctie van het financiële stelsel die de bank moet vervullen mee dat ze bij nieuwe aanvragen alle bekende risico’s in kaart moet kunnen brengen. Gezien de zwaarwegende gronden die de bank in dit geval heeft voor de opzegging van de bankrelatie met de stichting en de lichte maatregel van de registratie op de CAAML-lijst – een intern register dat alleen leidt tot een signalering van eerder geconstateerde risico’s als een nieuwe aanvraag wordt gedaan – wordt bovendien voldaan aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit, aldus de bank.
4.18.
[eisers] c.s. hebben hiertegen ingebracht dat [eiser 2] en [eiser 3] (te) ver af staan van de reden die de bank heeft aangegeven voor het beëindigen van de relatie met de stichting, namelijk de negatieve berichten rondom [naam kind 1] en [naam kind 2] . Het zijn van familie met een op zichzelf niet betwiste hechte familieband en het zijn van bestuurders van de stichting is onvoldoende om [eiser 2] en [eiser 3] op te nemen op de CAAML-lijst. [eisers] c.s. beroepen zich daarbij onder meer op hun privacy belang en bescherming van de persoonlijke levenssfeer (artikel 8 EVRM). Tot slot zou registratie zeer verstrekkende consequenties hebben voor [eiser 2] en [eiser 3] , waaronder vragen in het klantacceptatieproces bij banken en financiële instellingen, aldus steeds [eisers] c.s.
4.19.
De rechtbank laat in dit geval de belangen van [eiser 2] en [eiser 3] zwaarder wegen dan die van de bank. Daartoe geldt het volgende.
4.20.
Een (hechte) familieband is onvoldoende voor opname op de CAAML-lijst. Het feit dat [naam kind 1] en [naam kind 2] verdachte zijn bij het Odebrecht-onderzoek, ook al gaat om serieuze verdenkingen die de kern van het financiële stelsel raken, maakt niet dat [eiser 2] en [eiser 3] op de CAAML-lijst gezet mogen worden enkel en alleen omdat zij familie van [naam kind 1] en [naam kind 2] zijn. Het belang van de bank om risico’s ten aanzien van [naam kind 1] en [naam kind 2] in kaart te kunnen brengen en de poortwachtersfunctie wegen niet voldoende op tegen de (privacy)belangen van [eiser 2] en [eiser 3] .
4.21.
Hetzelfde geldt voor de bestuursfunctie die [eiser 2] en [eiser 3] bij de stichting vervullen. Zoals in 4.9 overwogen is het de verdenking tegen [naam kind 1] en [naam kind 2] en hun betrokkenheid bij de stichting die maken dat de bank de relatie met de stichting mocht beëindigen. Daarmee is niet gezegd dat de huidige bestuurders van de stichting, [eiser 2] en [eiser 3] , tegen wie geen verdenkingen bestaan, een dusdanig risico vormen voor de bank dat opname van hun gegevens op de CAAML-lijst gerechtvaardigd is. De bank heeft niet, althans onvoldoende, gesteld dat er afgezien van de verdenking van [naam kind 1] en [naam kind 2] andere omstandigheden zijn die een registratie van de gegevens van [eiser 2] en/of [eiser 3] rechtvaardigen of noodzakelijk maken.
4.22.
De door de bank nog aangedragen omstandigheden, dat het slechts om een interne lijst gaat die niet raadpleegbaar is buiten ABN AMRO en dat opname op de CAAML-lijst geen blokkade oplevert maar slechts een signalering van eerder geconstateerde risico’s als een nieuwe aanvraag wordt gedaan, maken het vorenstaande niet anders. [eisers] c.s. hebben voldoende aannemelijk gemaakt dat zij nadelige gevolgen ondervinden van opname op de CAAML-lijst, waarmee de effecten verder reiken dan alleen binnen ABN AMRO.
4.23.
Het vorenstaande betekent dat het eerste deel van vorderingen g (ten aanzien van [eiser 2] ) en l (ten aanzien van [eiser 3] ) wordt toegewezen. Nu de bank heeft toegelicht dat het om de CAAML-lijst gaat en niet om het IVR, zal de verklaring voor recht beperkt worden tot de CAAML-lijst en soortgelijke registers. De overige vorderingen die zien op de registratie (f, h, i en k, m, n) worden afgewezen. Zij zien ofwel op een verwijdering van gegevens die niet aan de orde is omdat er nog niets is geregistreerd, ofwel betreffen zij variaties op vorderingen g en l die zonder toelichting geen zelfstandige betekenis hebben.
schade en buitengerechtelijke kosten (vorderingen e, j, o en p)
4.24.
De drie vorderingen tot schadevergoeding (vorderingen e, j en o) zullen worden afgewezen. Nu vaststaat dat de bank de relatie mocht beëindigen, de gegevens van de stichting op de CAAML-lijst mocht opnemen en de registratie van de gegevens van [eiser 2] en [eiser 3] op de CAAML-lijst is uitgesteld in afwachting van de uitkomst van deze procedure, is van onrechtmatig handelen geen sprake. Dit betekent ook dat vordering p, die ziet op vergoeding van buitengerechtelijke kosten, wordt afgewezen nu de grondslag daarvoor ontbreekt.
afronding en kosten (vorderingen q en r)
4.25.
Aangezien elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart voor recht dat er thans geen grond bestaat voor ABN AMRO om (de persoonsgegevens van) [eiser 2] en [eiser 3] op te nemen op de CAAML-lijst en/of in soortgelijke registers van de bank;
5.2.
wijst het meer of anders gevorderde af;
5.3.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt, ook voor wat betreft de verzoekschriftprocedure (zie 1.3).
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A. Messer, mr. M.C.H. Broesterhuizen en mr. M.L.S. Kalff en in het openbaar uitgesproken op 19 januari 2022.

Voetnoten

1.CAAML staat voor
3.Hoge Raad 9 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ8097,