Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
[eiser 2],
[eiser 3],
1.De procedure
- het incidenteel vonnis van 20 mei 2020 en de daarin genoemde processtukken,
- de conclusie van antwoord,
- de conclusie van repliek tevens houdende akte vermeerdering van eis,
- de conclusie van dupliek tevens houdende antwoordakte vermeerdering van eis.
U kunt de relatie tussen u en ons opzeggen. Wij kunnen dit ook. Het is daarvoor niet nodig dat u in verzuim bent met de nakoming van een verplichting. Wij houden ons bij opzegging aan onze zorgplicht als genoemd in artikel 2 lid 1 ABV. (…)”
3.Het geschil
4.De beoordeling
ING/De Keijzer) [2] volgt dat de vraag of een bank in een specifieke situatie gebruik mag maken van een overeengekomen opzegbevoegdheid ervan afhangt of dit gebruik, gelet op alle omstandigheden van het geval, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is (artikel 6:248 lid 2 Burgerlijk Wetboek), waarbij de vraag of de bank in strijd met haar zorgplicht van artikel 2 van de Algemene Bankvoorwaarden heeft gehandeld wordt betrokken in de beoordeling.
- i) Bij het Odebrecht-onderzoek gaat het om serieuze verdenkingen die de kern van het financiële stelsel raken. [eisers] c.s. hebben hetgeen de bank gemotiveerd heeft gesteld over dit onderzoek en de in verband daarmee gerezen verdenkingen tegen [naam kind 1] en [naam kind 2] vooral afgedaan als stemmingmakerij, maar niet onderbouwd aangevoerd dat de stellingen van de bank onjuist zijn. De verwijzing van [eisers] c.s. naar het artikel uit de Telegraaf van 15 maart 2021 (productie 12 bij repliek) is daartoe onvoldoende, nu dat vooral ziet op de rol van de bank zelf en niet op de verdenkingen tegen [naam kind 1] en [naam kind 2] . De rechtbank gaat daarom uit van de juistheid van de stellingen van de bank op dit punt.
- ii) Dat nog geen strafrechtelijke veroordeling van [naam kind 1] en [naam kind 2] is gevolgd, zoals [eisers] c.s. hebben gesteld, laat onverlet dat een serieuze verdenking een grond kan zijn om een bankrelatie te beëindigen. Een andere uitkomst zou betekenen dat een bank steeds gehouden is een relatie voort te zetten, zelfs bij ernstige verdenkingen, zolang de strafrechter geen uitspraak heeft gedaan.
- iii) [naam kind 1] en [naam kind 2] zijn UBO’s van de stichting en daarmee direct economisch belanghebbenden. Dat zij geen beleidsbepalers zijn, zoals [eisers] c.s. hebben gesteld, en inmiddels ook geen bestuurders meer, is daarbij niet relevant. Het zijn van UBO is voldoende om een economisch belang bij de stichting aan te nemen. Daarbij is ook niet relevant dat de stichting zelf geen onderdeel is van het Odebrecht-onderzoek, zoals ABN AMRO overigens ook niet heeft gesteld.
- iv) Daarnaast is sprake van zakelijke banden tussen de stichting en [naam kind 1] en [naam kind 2] (via [naam bv 1] B.V., [naam bv 2] B.V. en [naam] ) en heeft [naam kind 1] een investeringsmogelijkheid aangedragen. Daarmee staat vast dat de stichting meer dan incidentele relaties heeft met (vennootschappen van) [naam kind 1] en [naam kind 2] . Of die vennootschappen zelf onderdeel zijn van het Odebrecht-onderzoek – zoals de bank heeft gesteld en [eisers] c.s. hebben betwist – is niet vast komen te staan. Maar ook als dat niet het geval is blijft gelden dat er zakelijke banden bestaan tussen de stichting en [naam kind 1] en [naam kind 2] .