In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. De eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Minister, waarin het Universitair Medisch Centrum Groningen werd aangewezen als ziekenhuis voor gedwongen isolatie van (vermoedelijke) covid-19 patiënten. De Minister verklaarde het bezwaar van de eiser kennelijk niet-ontvankelijk, omdat de eiser volgens de Minister geen belanghebbende was bij het besluit. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een zitting op 14 april 2022, waar de eiser aanwezig was en de Minister zich liet vertegenwoordigen door een gemachtigde.
De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat alleen belanghebbenden bezwaar kunnen maken tegen een besluit. Volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een belanghebbende iemand wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet voldeed aan deze voorwaarden, omdat zijn zorgen over gedwongen isolatie en zijn visie op de coronapandemie niet voldoende waren om hem als belanghebbende aan te merken. De rechtbank concludeerde dat het primaire besluit niet de bevoegdheid creëert om de eiser gedwongen in isolatie te plaatsen, en dat de eiser in een later stadium rechtsbescherming kan zoeken als er daadwerkelijk een beschikking tot gedwongen isolatie wordt opgelegd.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.