ECLI:NL:RBAMS:2022:2240

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 april 2022
Publicatiedatum
25 april 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 2581
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaar tegen aanwijzing ziekenhuis voor gedwongen isolatie van covid-19 patiënten niet-ontvankelijk verklaard

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. De eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Minister, waarin het Universitair Medisch Centrum Groningen werd aangewezen als ziekenhuis voor gedwongen isolatie van (vermoedelijke) covid-19 patiënten. De Minister verklaarde het bezwaar van de eiser kennelijk niet-ontvankelijk, omdat de eiser volgens de Minister geen belanghebbende was bij het besluit. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een zitting op 14 april 2022, waar de eiser aanwezig was en de Minister zich liet vertegenwoordigen door een gemachtigde.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat alleen belanghebbenden bezwaar kunnen maken tegen een besluit. Volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een belanghebbende iemand wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet voldeed aan deze voorwaarden, omdat zijn zorgen over gedwongen isolatie en zijn visie op de coronapandemie niet voldoende waren om hem als belanghebbende aan te merken. De rechtbank concludeerde dat het primaire besluit niet de bevoegdheid creëert om de eiser gedwongen in isolatie te plaatsen, en dat de eiser in een later stadium rechtsbescherming kan zoeken als er daadwerkelijk een beschikking tot gedwongen isolatie wordt opgelegd.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/2581

uitspraak van de meervoudige kamer van 22 april 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser

en

de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, verweerder

(gemachtigde: mr. J.A. ter Schure).

Procesverloop

Met het besluit van 25 januari 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder het Universitair Medisch Centrum Groningen aangewezen als ziekenhuis waar gedwongen isolatie van (vermoedelijke) patiënten met covid-19 (geïnfecteerd met SARS-CoV-2-virus) plaatsvindt als bedoeld in artikel 31 van de Wet publieke gezondheid (Wpg).
Met het besluit van 29 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 14 april 2022. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [de persoon] .

Beoordeling

Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser kennelijk niet-ontvankelijk verklaard omdat eiser volgens verweerder geen belanghebbende is.
Eiser stelt dat hij als belanghebbende bij het primaire besluit dient te worden aangemerkt. Het primaire besluit is gericht tot alle Nederlanders die niet vrijwillig meewerken aan isolatie en (vermoedelijke) patiënten van covid-19 en daarmee is het besluit direct gericht tot eiser. Het besluit is volgens eiser feitelijk een bedreiging met vrijheidsontneming, in het geval de voorzitter van de veiligheidsregio van mening is dat eiser een (vermoedelijke) patiënt met covid-19 is en niet vrijwillig meewerkt aan isolatie. Daarnaast moet eiser als belanghebbende worden aangemerkt omdat de rechtsgang bij een beslissing van de voorzitter van de veiligheidsregio op grond van artikel 31 van de Wpg onvoldoende rechtsbescherming biedt. Verder geeft eiser zijn visie op – onder meer – de (bestrijding van de) coronapandemie.
3. Alleen een belanghebbende kan bezwaar maken tegen een besluit. Volgens artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
4. Uitgangspunt is dat met het stellen van het vereiste van het zijn van belanghebbende een zekere begrenzing is beoogd ten aanzien van de mogelijkheid tegen een besluit bezwaar te maken en beroep in te stellen. Een louter subjectief gevoel van betrokkenheid bij een besluit is, hoe sterk dat gevoel ook is, niet voldoende om te kunnen spreken van een rechtstreeks bij het besluit betrokken belang. Maar ook een persoon die wellicht enig belang heeft, maar zich op dat punt niet onderscheidt van grote aantallen anderen, kan niet worden beschouwd als een persoon met een rechtstreeks betrokken belang. Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dient een natuurlijk persoon een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het besluit. Dit is vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling). [1]
5. Naar het oordeel van de rechtbank voldoet eiser niet aan deze voorwaarden. Dat eiser een visie heeft op de (bestrijding van de) coronapandemie en dat hij vreest voor gedwongen isolatie, betekent niet dat hij een rechtstreeks bij het besluit betrokken eigen en persoonlijk belang heeft dat hem in voldoende mate onderscheidt van grote aantallen anderen. Het primaire besluit wijst het Universitair Medisch Centrum Groningen aan als locatie waar gedwongen isolatie van (vermoedelijke) covid-19 patiënten plaatsvindt. Het creëert niet de bevoegdheid om een persoon en in dit geval specifiek eiser, gedwongen in isolatie te doen opnemen. Dat eiser meent dat de rechtsbescherming in het kader van artikel 31 van de Wpg niet voldoende is, maakt ook niet dat eiser als belanghebbende kan worden aangemerkt bij het primaire besluit. In de onderhavige procedure ligt immers geen beschikking tot gedwongen isolatie ter toetsing voor. Bovendien geldt dat als de voorzitter van de veiligheidsregio overgaat tot het opleggen van een beschikking tot gedwongen isolatie, eiser de rechter kan verzoeken om de maatregel op te heffen. [2]
6. Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder het bezwaar van eiser terecht kennelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard. Dit betekent dat verweerder ook heeft mogen afzien van het horen van eiser in de bezwaarfase. [3] Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling of een vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E.J.M. Gielen, voorzitter, en mr. C.A.E. Wijnker en mr. A.M. van der Linden-Kaajan, leden, in aanwezigheid van mr. R. Boerlage, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 april 2022.
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling).
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de Afdeling worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 26 oktober 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3399.
2.De rechtsbescherming in het kader van gedwongen isolatie is geregeld in de artikelen 31, 32, 33 en 39 tot en met 46 van de Wpg.
3.Dit volgt uit artikel 7:3, aanhef en onder a, van de Awb.