In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 19 april 2022 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat door het Amtsgericht Oldenburg in Duitsland was uitgevaardigd. De vordering, ingediend door de officier van justitie, betreft de opgeëiste persoon die wordt verdacht van betrokkenheid bij de exploitatie van een professionele indoorplantage voor cannabisplanten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn van 90 dagen voor het nemen van een beslissing op het overleveringsverzoek was verstreken, maar oordeelde dat dit niet leidde tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie. De rechtbank overwoog dat er geen sanctie is voor het overschrijden van de beslistermijn en dat de verplichting om op het EAB te beslissen blijft bestaan.
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat hij de Servische nationaliteit heeft, ondanks zijn bewering dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft. De raadsvrouw van de opgeëiste persoon voerde aan dat de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard moest worden vanwege de termijnoverschrijding, maar de rechtbank verwierp dit verweer. De rechtbank oordeelde dat het EAB voldoende informatie bevatte over de feiten en dat de opgeëiste persoon duidelijk was over waarvoor zijn overlevering werd verzocht. De rechtbank concludeerde dat er geen weigeringsgronden waren en dat de overlevering kon worden toegestaan, met inachtneming van de garanties die door de Duitse autoriteiten waren gegeven.