Op 19 april 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door het Amtsgericht Oldenburg in Duitsland. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 13 maart 2020 en betreft strafbare feiten die de opgeëiste persoon zou hebben gepleegd in Duitsland. Tijdens de openbare zitting op 5 april 2022 werd de zaak behandeld, waarbij de officier van justitie, mr. C.L.E. McGivern, aanwezig was en de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. M.R.M. Schaap.
De rechtbank constateerde dat de termijn van 90 dagen voor het nemen van een beslissing op het overleveringsverzoek was verstreken, maar oordeelde dat dit niet leidde tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie. De rechtbank overwoog dat er geen wettelijke sanctie is voor het overschrijden van deze termijn en dat de behandeling van het EAB nog steeds kon plaatsvinden. De raadsvrouw had betoogd dat het rechtszekerheidsbeginsel was geschonden door het lange tijdsverloop, maar de rechtbank verwierp dit verweer, aangezien de Duitse autoriteiten het EAB handhaafden.
De rechtbank beoordeelde ook de genoegzaamheid van het EAB en oordeelde dat de feitomschrijving voldoende was om te voldoen aan de eisen van de Overleveringswet. De opgeëiste persoon werd beschuldigd van betrokkenheid bij de handel in verdovende middelen, en de rechtbank concludeerde dat er geen weigeringsgronden waren voor de overlevering. Uiteindelijk werd de overlevering toegestaan, en de rechtbank verklaarde dat de opgeëiste persoon in Nederland zijn straf zou kunnen ondergaan indien hij in Duitsland werd veroordeeld.