ECLI:NL:RBAMS:2022:2201

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 april 2022
Publicatiedatum
22 april 2022
Zaaknummer
13/211653-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring poging tot zware mishandeling, mishandeling en beschadiging met ontoerekeningsvatbaarheid en oplegging van TBS-maatregel met voorwaarden

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 april 2022 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die zich op 6 augustus 2021 in Amsterdam schuldig heeft gemaakt aan mishandeling, poging tot zware mishandeling en beschadiging van goederen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, die lijdt aan een psychotische stoornis, op die datum met kracht een fietser heeft geslagen, waardoor deze ten val kwam. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van voorwaardelijk opzet, omdat de verdachte zich bewust was van de aanmerkelijke kans dat hij zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen. De verdediging voerde aan dat de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar was ten gevolge van zijn psychische aandoening, maar de rechtbank verwierp dit verweer. De rechtbank achtte de bewezenverklaring van de feiten gerechtvaardigd en oordeelde dat de verdachte niet strafbaar was, maar dat er wel een tbs-maatregel met voorwaarden moest worden opgelegd. De rechtbank baseerde deze beslissing op de pro Justitia rapportages van deskundigen, die concludeerden dat de verdachte intensieve behandeling nodig had in een forensische setting. De rechtbank legde de verdachte een tbs-maatregel op, die dadelijk uitvoerbaar is, en stelde voorwaarden aan de behandeling en begeleiding van de verdachte. Daarnaast werd de benadeelde partij, die schade had geleden door de gedragingen van de verdachte, in het gelijk gesteld en werd een schadevergoeding toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/211653-21 (Promis)
Datum uitspraak: 22 april 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatatum] 2000,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres verdachte]
,
nu gedetineerd in [detentieplaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 21 januari en 8 april 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. N. Levinsohn en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. N. de Vos naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort weergegeven – ten laste gelegd dat hij zich op 6 augustus 2021 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan:
1. mishandeling van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , door hen met kracht in het gezicht, althans tegen het hoofd te slaan/stompen;
2. poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 3] , door met kracht en met gebalde vuisten tegen haar gezicht te slaan/stompen, terwijl zij aan het fietsen was en waardoor zij ten val is gekomen;
subsidiair is dit ten laste gelegd als een mishandeling;
3. opzettelijk en wederrechtelijk een iPhone toebehorend aan [slachtoffer 4] en een ambulance toebehorend aan Ambulance Amsterdam vernielen/beschadigen.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3. Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich, onder verwijzing naar haar op schrift gesteld requisitoir, op het standpunt gesteld dat het onder feit 1, feit 2 primair en feit 3 ten laste gelegde kan worden bewezen. Ten aanzien van de onder feit 2 primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling vindt de officier van justitie dat verdachte, door onverwachts een met enige vaart voorbij rijdende fietser hard te slaan, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangeefster zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte moet worden vrijgesproken van de onder feit 2 primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling wegens het ontbreken van (voorwaardelijk) opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Het handelen van verdachte werd namelijk volledig door zijn psychotische stoornis beïnvloed.
Ten aanzien van het onder feit 1 en feit 3 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw geen bewijsverweer gevoerd.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 2 primair
De rechtbank is van oordeel dat de onder feit 2 ten laste gelegde poging tot zware mishandeling van aangeefster [slachtoffer 3] op 6 augustus 2021 in Amsterdam kan worden bewezen.
Voorwaardelijk opzet
Op grond van de aangifte, de verklaring van de verbalisanten ter plaatse, de beschreven camerabeelden en de getuigenverklaring van [getuige] stelt de rechtbank vast dat verdachte aangeefster, terwijl zij aan het fietsen was, met kracht tegen het gezicht heeft geslagen waardoor zij hard ten val is gekomen. Naar algemene ervaringsregels is de kans aanmerkelijk dat door het krachtig slaan tegen het hoofd, waarbij de impact in dit geval is versterkt door de snelheid waarmee het slachtoffer fietste, zwaar lichamelijk letsel kan ontstaan. De wijze waarop verdachte plotseling hard tegen het gezicht van de voorbij rijdende fietser heeft geslagen kan naar de uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel – zoals botfracturen, gebits- en hersenletsel – dat het niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard.
Geestelijke stoornis staat bewezenverklaring opzet niet in de weg
Anders dan de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat het hoogst uitzonderlijke geval zich voordoet waarin bij verdachte ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan ontbrak. De conclusies in de pro Justitia rapportages van de psycholoog en de psychiater over de ontoerekeningsvatbaarheid van verdachte sluiten dan ook niet uit dat sprake is geweest van (voorwaardelijk) opzet. Het verweer van de raadsvrouw wordt verworpen.
Ten aanzien van feit 1 en feit 3
De rechtbank is van oordeel dat ook de onder feit 1 ten laste gelegde mishandeling en de onder feit 3 ten laste gelegde opzettelijke en wederrechtelijke beschadiging kunnen worden bewezen. Gelet op het standpunt van de officier van justitie en de raadsvrouw, in samenhang met de ter terechtzitting afgelegde bekennende verklaring van verdachte, behoeft dit oordeel geen verdere motivering.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht – op grond van de in
bijlage IIopgenomen bewijsmiddelen waarin de redengevende feiten en omstandigheden zijn vervat – bewezen dat verdachte
1.
op 6 augustus 2021 te Amsterdam, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft mishandeld door
- die [slachtoffer 1] met kracht in het gezicht te stompen en
- die [slachtoffer 2] tegen het hoofd te slaan;
2.
op 6 augustus 2021 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 3] , terwijl die [slachtoffer 3] aan het fietsen was, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet [slachtoffer 3] met kracht tegen het gezicht te slaan waardoor die [slachtoffer 3] ten val is gekomen, terwijl de uitvoering van dat
voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
op 6 augustus 2021 te Amsterdam, opzettelijk en wederrechtelijk een telefoon (iPhone) en een voertuig (ambulance), die geheel aan [slachtoffer 4] en de Ambulance Amsterdam toebehoorden heeft beschadigd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen verklaarde feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank heeft kennisgenomen van de pro Justitia rapportages van 20 januari 2022, opgesteld door psychiater in opleiding L. Ahannach, onder supervisie van psychiater
R.A. Graaff en klinisch psycholoog M.G.H. van Willigenburg. De deskundigen hebben – kort gezegd – gerapporteerd dat bij verdachte sprake is van een psychotische stoornis in de vorm van schizofrenie en een matige stoornis in het gebruik van cannabis. Hiervan was ook ten tijde van de bewezen verklaarde feiten sprake. De gedachten, het gevoelsleven en de daaruit voortkomende handelingen van verdachte werden ten tijde van de feiten volledig bepaald door zijn stoornis. Volgens de deskundigen moet verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar worden geacht en kunnen de bewezenverklaarde feiten in het geheel niet aan hem worden toegerekend.
Ter terechtzitting zijn psychiater Graaff en psycholoog Van Willigenburg als deskundigen gehoord en zij hebben de inhoud van de rapportages bevestigd.
De rechtbank neemt deze conclusies over.
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsvrouw van oordeel dat verdachte de bewezen verklaarde feiten heeft gepleegd als gevolg van zijn stoornis zodat de feiten hem niet kunnen worden toegerekend. Verdachte is daarom niet strafbaar en zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

7.Maatregel van terbeschikkingstelling

7.1.
Adviezen van deskundigen
Psychiater in opleiding L. Ahannach, onder supervisie van psychiater R.A. Graaff en klinisch psycholoog M.G.H. van Willigenburg, hebben de eerdergenoemde pro Justitia rapportages van 20 januari 2022 opgesteld. Hoewel de deskundigen tot dezelfde diagnostische overwegingen komen, concludeert de psychiater tot een iets somberder risicoprognose, een sneller resocialisatietraject en wordt een lichter behandelkader geadviseerd. De deskundigen hebben – zakelijk weergegeven – het volgende beschreven.
Advies van de psychiater
Door zijn manisch psychotische toestand was verdachte ten tijde van het tenlastegelegde zodanig gespannen en prikkelbaar dat hij de intenties van de omstanders vanuit psychotische gedachten en realiteitsstoornissen verkeerd interpreteerde en hij met agressie naar hen reageerde. De psychiater schat het risico als hoog in dat verdachte bij een terugval in een psychose tot agressieve gedragingen kan komen. De psychiater adviseert een langdurige ambulante behandeling en intensieve begeleiding met medicatie, ook gericht op het voorkomen van terugval in middelengebruik. Ziektebesef en -inzicht ontbreken bij verdachte. Geadviseerd wordt de behandeling in het kader van de tot 22 april 2022 lopende zorgmachtiging voort te zetten. Hervatting van deze behandeling met intensievere zorg vanuit het besef van een ernstigere diagnose met een hoger terugvalrisico, zal het recidivegevaar voldoende beperken.
Psychiater Graaff heeft op de terechtzitting van 21 januari 2022 aangevuld dat de behandeling en begeleiding binnen een zorgmachtiging niet zozeer gericht zal zijn op het terugdringen van het recidiverisico. De behandeling zal binnen een civielrechtelijk kader, anders dan binnen een strafrechtelijk kader, meer gericht zijn op het afschalen van de zorg. Doordat de ernst van de psychiatrische problematiek in het verleden verkeerd is ingeschat is deze zorg tot nu toe onvoldoende geboden. Daarnaast is het terugdringen van zijn cannabisgebruik noodzakelijk, hoewel verdachte hiervoor niet is gemotiveerd. Tot slot vindt de psychiater het beveiligingsniveau van een Forensische Psychiatrische Afdeling afdoende.
Advies van de psycholoog
De psycholoog schat de kans dat verdachte opnieuw tot gewelddadig handelen zal komen in als matig tot hoog. Als verdachte nu in vrijheid wordt gesteld, zal hij meteen weer bij zijn moeder gaan wonen, cannabis gaan gebruiken en geen dagbesteding zoeken. Zij acht dan het risico op onderdiagnostiek en onvoldoende behandeling door de behandelaars van de GGZ reëel. Voorts staat preventie van gewelddadig gedrag niet voorop bij de zorgmachtiging. De psycholoog vindt dat een zorgmachtiging te weinig zekerheid biedt op voldoende intensiteit en continuïteit van zorg. Bij decompensatie wordt daardoor, zoals bij het tenlastegelegde, niet tijdig ingegrepen, terwijl daarbij wel een risico op herhaling van forse agressie aanwezig is. Zij adviseert om aan verdachte een maatregel terbeschikkingstelling met voorwaarden (hierna: tbs-maatregel met voorwaarden) op te leggen, omdat daarmee zowel het welzijn van verdachte als de beveiliging van de maatschappij het beste kan worden gegarandeerd. De behandeling zal volgens haar moeten beginnen in een Forensische Psychiatrische Kliniek, en gericht moeten zijn op het voorkomen van een nieuwe psychose. Daarbij is van belang dat wordt ingezet op het behandelen van de (psychosebevorderende) cannabisverslaving, hetgeen beter binnen een forensisch kader kan. Ook vanuit het perspectief van verdachte is langdurige stabiliteit het meest wenselijk, vanwege mogelijk blijvende cognitieve verslechtering na iedere psychose. Aangezien verdachte in de afgelopen jaren goed heeft meegewerkt aan behandeling en zich aan afspraken hield, is een tbs-maatregel met voorwaarden haalbaar. Het kader van de tbs-maatregel met voorwaarden biedt volgens de psycholoog betere waarborgen zoals plaatsing in een forensische kliniek. Tot slot is de reclassering beter toegerust om toezicht te houden op de specifieke voorwaarden.
Op de terechtzitting van 8 april 2022 heeft psycholoog Van Willigenburg aangevuld dat bij verdachte sprake is van een chronische psychotische kwetsbaarheid en dat bij hem ziektebesef- en inzicht ontbreekt. Dat maakt het lastig om inzicht te krijgen in de gedachten en het gevoelsleven van verdachte en om in te schatten op welk moment en op welke wijze de psychotische symptomen weer de kop opsteken. Daarom is het noodzakelijk om hem goed te monitoren. Binnen een forensische setting met meer personeel kan langer de tijd worden genomen om de signalen van verdachte te leren kennen, zodat daarop tijdig kan worden geanticipeerd en zodat stap voor stap kan worden toegewerkt naar resocialisatie.
Advies van de reclassering
De rechtbank heeft op de terechtzitting van 21 januari 2022 de officier van justitie opdracht gegeven om de reclassering een maatregelenrapportage op te laten maken in het kader van een mogelijke tbs-maatregel met voorwaarden.
De GGZ Reclassering Inforsa heeft in de maatregelenrapportage van 24 maart 2022 positief geadviseerd over de tbs-maatregel met voorwaarden. De reclassering ziet op basis van haar risicotaxatie (OXREC) een hoog risico op recidive bij psychotische episoden. Als verdachte psychisch stabiel is, is de recidivekans kleiner. Hij komt dan over als een rustige, meewerkende man. Het onberekenbare, schijnbaar plotselinge agressieve gedrag maakt het beperken van de recidivekans moeilijk. Behandeling gericht op psychoses, gecombineerd met goede resocialisatie en abstinentie van middelen, kan de recidivekans doen afnemen. De reclassering ziet mogelijkheden om toezicht uit te oefenen en verdachte te begeleiden in het kader van de tbs-maatregel met voorwaarden. Verdachte heeft zich bereid verklaard om zich aan de afspraken en voorwaarden te houden en de reclassering vindt hem daartoe voldoende in staat. Tot slot heeft de reclassering geadviseerd om de voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Ter terechtzitting van 8 april 2022 heeft reclasseringswerker [naam] aangegeven dat verdachte door [kliniek] is geaccepteerd en dat hij binnen een termijn van ongeveer twee weken kan worden geplaatst.
7.2.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat aan verdachte de tbs-maatregel met voorwaarden, zoals geadviseerd door de reclassering en de psycholoog, zal worden opgelegd. De officier van justitie heeft daartoe verwezen naar de pro Justitia rapportages en de maatregelenrapportage. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat is voldaan aan de wettelijke voorwaarden voor het opleggen van de tbs-maatregel met voorwaarden. Het minder vergaande alternatief van behandeling in een civiele setting op grond van een zorgmachtiging, zoals geadviseerd door de psychiater, is niet afdoende. Verder heeft de officier van justitie aangevoerd dat, indien de tbs-maatregel met voorwaarden wordt opgelegd, de maatregel ongemaximeerd dient te zijn. Tot slot heeft zij gevorderd de voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
7.3.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat een tbs-maatregel met voorwaarden niet noodzakelijk en disproportioneel is en heeft daartoe verwezen naar het advies van de psychiater. De ambulante behandeling in het kader van de lopende zorgmachtiging is afdoende en kan – na een eventuele kortdurende klinische opname – worden voortgezet. Bij de eerder geboden behandeling door het forensisch FACT-team Inforsa werd uitgegaan van een verkeerde diagnose. Inmiddels is duidelijk om welke stoornis het gaat, verdachte is medicatietrouw en zijn cannabisgebruik neemt af. Binnen een civielrechtelijk en strafrechtelijk kader kan een vergelijkbare behandeling worden geboden en kunnen dezelfde resocialisatiedoelen worden bereikt. Ook de zorgmachtiging kan – indien nodig – in de toekomst worden verlengd. Tot slot heeft de raadsvrouw van verdachte verzocht bij een bewezenverklaring ambtshalve een zorgmachtiging af te geven, dan wel de officier van justitie te verzoeken daartoe een aanvraagprocedure te starten.
7.4.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van de vrijheidsbenemende maatregel en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling, mishandeling en beschadiging. Verdachte heeft een toevallig voorbij rijdende fietser met kracht geslagen waardoor zij hard ten val is gekomen. Het is een gelukkige omstandigheid dat zij geen zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Wel heeft zij verwondingen opgelopen en twee weken geen vast voedsel kunnen eten. Daarna heeft zij nog maanden ernstige last van haar rechterkaak gehouden. Ook heeft verdachte, nadat hij was gevallen met de scooter, willekeurige omstanders geslagen. Verdachte heeft deze slachtoffers pijn toegebracht en inbreuk gemaakt op hun lichamelijke integriteit. Ook hebben [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] hierdoor gevoelens van angst en onveiligheid ervaren. Dit terwijl [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hem juist hulp wilden bieden na het scooterongeluk. Daarnaast heeft hij een telefoon en een ambulance beschadigd. Met deze gedragingen heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan nare strafbare feiten. Bovendien hebben de feiten zich op straat afgespeeld, waarvan meerdere mensen getuige zijn geweest. Dat moet ook voor de getuigen een indrukwekkende situatie zijn geweest. Dergelijk zinloos geweld op de openbare weg zorgt bovendien in het algemeen voor gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van 28 oktober 2021, waaruit blijkt dat verdachte zich in 2020 heeft schuldig gemaakt aan poging tot zware mishandeling en vernieling. Verdachte is toen ontslagen van alle rechtsvervolging en is enige tijd opgenomen met een zorgmachtiging.
Uit de onder 7.1 genoemde pro Justitia rapportages, het door de reclasseringswerker
[naam] opgestelde adviesrapport van Inforsa van 24 maart 2022 en het verhandelde ter terechtzitting maakt de rechtbank het volgende op.
Verdachte lijdt aan een psychotische stoornis in de vorm van schizofrenie en een stoornis in het gebruik van cannabis. Grootheidsideeën en verwardheid hebben tot een impulsdoorbraak geleid ten tijde van de bewezen verklaarde feiten. Zijn cannabisgebruik kan een psychotische toestand bevorderen maar ligt er niet geheel aan ten grondslag.
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of verdachte kan worden behandeld in het civielrechtelijke kader van een (lopende) zorgmachtiging of dat aan hem de tbs-maatregel met voorwaarden moet worden opgelegd.
Op grond van de behandeling ter zitting en de rapportages is de rechtbank overtuigd geraakt van de noodzaak dat verdachte een intensieve en langdurige bij de stoornis passende behandeling en begeleiding met medicatie moet krijgen om het recidiverisico voldoende in te perken. De rechtbank vindt het noodzakelijk dat deze behandeling in een forensisch kader zal plaatsvinden. Het ontbreekt bij verdachte aan ziektebesef- en inzicht. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij cannabis wil blijven gebruiken omdat hij zich daar beter door voelt. Dat vindt de rechtbank zorgelijk, omdat uit de pro Justitia rapportages blijkt dat middelengebruik een negatieve werking kan hebben op zijn psychotische kwetsbaarheid en daardoor risico verhogend werkt. Het is belangrijk dat verdachte binnen een kader wordt behandeld waar men werkt aan het voorkomen van terugval in middelengebruik, maar bovenal alert is op het herkennen van psychotische symptomen, zodat snel kan worden ingegrepen. Onder invloed van een psychose is het risico hoog dat verdachte opnieuw in een verwarde en ontremde toestand tot agressief gedrag zal komen. Daarnaast is zijn leerbaarheid mogelijk beperkt door de in het psychologisch testonderzoek geconstateerde achteruitgang in intellectuele mogelijkheden, hetgeen een op hem toegesneden en stapsgewijze behandeling vereist. De rechtbank vindt dat verdachte stap voor stap moet worden geresocialiseerd, zodat de veiligheid voor anderen voldoende wordt gewaarborgd en het als matig tot hoog ingeschatte recidiverisico zoveel mogelijk wordt ingeperkt.
De rechtbank vindt dat een civielrechtelijk kader hiervoor onvoldoende mogelijkheden biedt. Een zorgmachtiging kan in beginsel maar voor een periode van zes maanden worden afgegeven en het is onvoldoende zeker dat de (huidige) zorgmachtiging na een halfjaar wordt verlengd. Ook het executeren van een zorgmachtiging in een forensische omgeving is, gezien de duur van de machtiging, onvoldoende om recidive te voorkomen. Een zorgmachtiging is in beginsel gericht op het welzijn van de patiënt en niet zonder meer op forensische interventies om gewelddadig gedrag te voorkomen. In dit verband vindt de rechtbank van belang dat de tot 22 april 2022 lopende zorgmachtiging, die naar aanleiding van een eerder geweldsincident is afgegeven, niet afdoende is gebleken om het recidiverisico tot een aanvaardbaar niveau te brengen. Zo is ter zitting naar voren gekomen dat gedurende deze machtiging sprake is geweest van een stijgende lijn in agressieve gedragingen van verdachte, waaronder een brandstichting in het PPC. Ook blijkt uit het dossier dat verdachte voorafgaand aan de bewezen verklaarde feiten verward gedrag liet zien en naar eigen zeggen cannabis had gebruikt, terwijl daarop niet tijdig is ingegrepen.
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen andere mogelijkheid dan aan verdachte een tbs-maatregel met voorwaarden op te leggen. De rechtbank stelt vast dat is voldaan aan de eisen die de wet stelt aan het opleggen van de tbs-maatregel. Bij verdachte bestond ten tijde van het plegen van de bewezen verklaarde feiten een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van een psychotische stoornis. Het onder feit 2 primair gepleegde feit (poging tot zware mishandeling) is een misdrijf waarop de wet een gevangenisstraf van vier jaren of meer stelt. Ook is sprake van een recente multidisciplinaire gedragsrapportage van twee gedragsdeskundigen met verschillende disciplines. Tot slot stelt de rechtbank vast dat de stoornis zonder behandeling een zodanig groot gevaar voor de algemene veiligheid van personen vormt dat dit de oplegging van de tbs-maatregel met voorwaarden vereist.
Vanwege de hardnekkige verslavingsproblematiek van verdachte en de ernstige psychiatrische problematiek kan een dergelijke behandeling, in ieder geval in eerste instantie, alleen plaatsvinden binnen een klinische setting, zoals een FPA. De rechtbank is van oordeel dat de ernstige verslavings- en psychiatrische problematiek van verdachte en het daarmee samenhangende recidiverisico, de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen oplegging van een tbs-maatregel met voorwaarden eisen. Dit is ook vanuit het behandelperspectief voor verdachte het meest passend. De rechtbank zal daarom overgaan tot oplegging van een tbs-maatregel met daaraan verbonden de door de reclassering geadviseerde voorwaarden, zoals hierna in rubriek 10 is geformuleerd. Verdachte heeft zich tegenover de reclassering en ter zitting bereid verklaard deze voorwaarden na te leven.
De rechtbank overweegt dat de tbs-maatregel zal worden opgelegd voor een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Dit leidt ertoe dat, in het geval alsnog een bevel tot verpleging van overheidswege wordt gegeven, de terbeschikkingstelling niet beperkt is tot de maximale periode van vier jaren.
Dadelijk uitvoerbaar
De rechtbank zal voorts bepalen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar zal zijn, omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte – zonder de juiste behandeling en begeleiding – opnieuw een strafbaar feit zal plegen dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Bovendien kunnen de behandeling en begeleiding op die manier ook doorgang vinden in het geval dat een veroordelend vonnis niet onherroepelijk is.

8.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft € 233,89 aan vergoeding van materiële schade en € 500,- aan vergoeding van immateriële schade gevorderd, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich bij requisitoir op het standpunt gesteld dat de vordering in het geheel kan worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en dat de schadevergoedingsmaatregel moet worden toegepast.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ter zitting primair betoogd dat, gelet op de door haar verzochte zorgmachtiging en onder verwijzing naar het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 9 juli 2020 (ECLI:NL:RBZWB:2020:2975), de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Subsidiair heeft de raadsvrouw ten aanzien van de immateriële schade aangevoerd dat het bedrag moet worden gematigd tot een bedrag van € 250,- .
8.3.
Oordeel van de rechtbank
Ontvankelijkheid benadeelde partij
De rechtbank stelt voorop dat artikel 361, tweede lid, Wetboek van Strafvordering
– onder meer – bepaalt dat de benadeelde partij ontvankelijk is in haar vordering indien aan verdachte een straf of maatregel wordt opgelegd. Gelet op de door de rechtbank op te leggen
tbs-maatregel met voorwaarden is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partij ontvankelijk is in haar vordering.
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat aan de benadeelde partij door het onder feit 2 primair bewezen verklaarde feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering tot vergoeding van materiële schade zal worden toegewezen tot een bedrag van € 233,89 (zegge: tweehonderddrieëndertig euro en negenentachtig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot het moment van algehele voldoening.
Immateriële schade
De rechtbank is verder van oordeel dat aan de benadeelde partij door het onder feit 2 primair bewezen verklaarde feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht wegens aantasting in de persoon. Op grond van de onderbouwing van de geleden immateriële schade kan de rechtbank niet naar objectieve maatstaven vaststellen dat sprake is van geestelijk letsel. Maar de aard en ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde, zoals die blijken uit de onderbouwing van het verzoek tot schadevergoeding, zijn in dit geval zo voor de hand liggend dat een aantasting in de persoon als bedoeld in art. 6:106, aanhef en
onder b, BW kan worden aangenomen.
De hoogte van de vordering is ter zitting betwist. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden, rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, vindt de rechtbank het door de benadeelde gevorderde bedrag van € 500,- (zegge: vijfhonderd euro) billijk en zal dit toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot het moment van algehele voldoening.
De benadeelde partij en verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, omdat verdachte jegens het slachtoffer [slachtoffer 3] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder feit 2 primair bewezen verklaarde feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze schade op een bedrag van € 733,89 (zegge: zevenhonderddrieëndertig euro en negenentachtig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 36f, 37a, 38, 38a, 38e, 45, 57, 300, 302 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1, feit 2 primair en feit 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het ten laste gelegde levert op:
Ten aanzien van feit 1
mishandeling, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van feit 2 primair
poging tot zware mishandeling;
Ten aanzien van feit 3
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], voor het bewezene niet strafbaar en
ontslaat hem van alle rechtsvervolgingter zake daarvan.
Gelast dat verdachte
ter beschikking wordt gesteld.
Stelt daarbij de volgende algemene voorwaarden:
1. Veroordeelde maakt zich niet schuldig aan een strafbaar feit;
2. Veroordeelde meldt zich op afspraken bij de reclassering of op een ander door de reclassering bepaalde locatie. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is;
3. Veroordeelde laat een of meer vingerafdrukken nemen en laat een geldig identiteitsbewijs zien. Dit is nodig om de identiteit van veroordeelde vast te stellen;
4. Veroordeelde houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om veroordeelde te helpen bij het naleven van de voorwaarden;
5. Veroordeelde helpt de reclassering aan een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is. Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid;
6. Veroordeelde werkt mee aan huisbezoeken;
7. Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners;
8. Veroordeelde vestigt zich niet op een ander adres zonder toestemming van de reclassering;
9. Veroordeelde werkt mee aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met veroordeelde, als dat van belang is voor het toezicht;
10. Als de reclassering dat nodig acht, werkt veroordeelde mee aan een time-out in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC), een Forensisch Psychiatrische Kliniek (FPK) of een soortgelijke instelling. Deze time-out duurt maximaal 7 weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal 7 weken, tot maximaal
14 weken per jaar;
11. Veroordeelde gaat niet naar het buitenland of het Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederlanden, zonder toestemming van de reclassering;
Stelt daarbij de volgende aanvullende voorwaarden:
12. Veroordeelde wordt verplicht om zich op basis van de door het NIFP-IFZ afgegeven indicatiestelling te laten opnemen en behandelen in [kliniek] of een anderszins geïndiceerde intramurale instelling, zulks ter beoordeling van de Divisie Individuele Zaken van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, waarbij veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling zullen worden gegeven, zolang de reclassering dat in overleg met die instelling nodig acht. Veroordeelde is aangemeld bij [kliniek] ;
13. Veroordeelde neemt indien voorgeschreven door de behandelaars, medicatie in, zolang als zijn behandelaars nodig achten;
14. Veroordeelde werkt mee aan een ambulant behandeltraject aansluitend aan de klinische fase. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt;
15. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
16. Veroordeelde werkt mee aan het vinden en behouden van passende huisvesting, ook als dat inhoudt beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering;
17. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
18. Veroordeelde werkt mee aan het vinden van passend werk dan wel een zinvolle dagbesteding (indien nodig), waarbij rekening gehouden wordt met zijn draagkracht- en last;
19. Veroordeelde geeft openheid over zijn sociale netwerk en relaties;
20. Veroordeelde geeft inzage in zijn financiële situatie en werkt indien door de reclassering geïndiceerd, mee aan een schuldsaneringstraject;
21. Veroordeelde onthoudt zich gedurende de looptijd van de tbs-maatregel van het gebruik van harddrugs, softdrugs en alcohol. Veroordeelde werkt mee aan urine-, en ademanalysecontroles indien toezichthouder dergelijke controle geïndiceerd acht. Bij overtreding van de voorwaarde zal het behandelteam in samenspraak met de reclassering besluiten of sanctionering noodzakelijk is.
Geeft opdracht aan GGZ Reclassering Inforsa Amsterdam de terbeschikkinggestelde bij de naleving van die aanwijzingen hulp en steun te verlenen.
Beveelt dat de opgelegde tbs-maatregel met voorwaarden
dadelijk uitvoerbaarzal zijn.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] toe tot een bedrag van € 233,89 (zegge: tweehonderd drieëndertig euro en negenentachtig eurocent) aan vergoeding van materiële schade en € 500,- (zegge: vijfhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, beide bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele vergoeding.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 3] .
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 3] aan de Staat € 733,89 (zegge: zevenhonderddrieëndertig euro en negenentachtig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele vergoeding, te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van maximaal 14 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van de dag dat verdachte in een Forensisch Psychiatrische Kliniek kan worden geplaatst.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.K. Oosterling - van der Maarel, voorzitter,
mrs. W.M.C. van den Berg en C.C.J. Maas-van Es, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. Tal, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 april 2022.