In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 31 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. C.G.M. de Groot, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, vertegenwoordigd door mr. E. Mensing van Charante. De zaak betreft een bezwaar dat eiser had ingediend tegen de beëindiging van zijn opvang in het kader van de landelijke vreemdelingenvoorziening, welke door de gemeente was vastgesteld op 31 maart 2021. Eiser heeft op 20 mei 2021 bezwaar gemaakt, maar de gemeente verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk wegens overschrijding van de bezwaartermijn. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 31 maart 2022, waar eiser aanwezig was met zijn gemachtigde en een tolk, heeft de rechtbank de argumenten van beide partijen gehoord. De rechtbank oordeelde dat de gemeente onvoldoende had aangetoond dat eiser op de hoogte was van de bezwaartermijn, aangezien er geen rechtsmiddelenverwijzing in het besluit was opgenomen. De rechtbank volgde de gemeente niet in haar betoog dat eiser mondeling was geïnformeerd over de bezwaartermijn, omdat eiser niet beschikte over professionele rechtsbijstand op het moment van het uitreiken van het besluit. De rechtbank concludeerde dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was en verklaarde het beroep gegrond.
De rechtbank heeft de gemeente opgedragen binnen zes weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser, met inachtneming van de uitspraak. Tevens is de gemeente veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518. Eiser is vrijgesteld van het betalen van griffierecht. De rechtbank heeft vastgesteld dat er ook een eerder besluit was tot beëindiging van de coronaopvang van eiser, maar dit punt was niet aan de orde in deze procedure. De uitspraak is gedaan door mr. A.K. Glerum, rechter, in aanwezigheid van mr. M.L. Pijpers, griffier.