ECLI:NL:RBAMS:2022:2194

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 maart 2022
Publicatiedatum
22 april 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 4332
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen niet-ontvankelijk verklaring van de gemeente Amsterdam in het kader van de landelijke vreemdelingenvoorziening

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 31 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. C.G.M. de Groot, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, vertegenwoordigd door mr. E. Mensing van Charante. De zaak betreft een bezwaar dat eiser had ingediend tegen de beëindiging van zijn opvang in het kader van de landelijke vreemdelingenvoorziening, welke door de gemeente was vastgesteld op 31 maart 2021. Eiser heeft op 20 mei 2021 bezwaar gemaakt, maar de gemeente verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk wegens overschrijding van de bezwaartermijn. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 31 maart 2022, waar eiser aanwezig was met zijn gemachtigde en een tolk, heeft de rechtbank de argumenten van beide partijen gehoord. De rechtbank oordeelde dat de gemeente onvoldoende had aangetoond dat eiser op de hoogte was van de bezwaartermijn, aangezien er geen rechtsmiddelenverwijzing in het besluit was opgenomen. De rechtbank volgde de gemeente niet in haar betoog dat eiser mondeling was geïnformeerd over de bezwaartermijn, omdat eiser niet beschikte over professionele rechtsbijstand op het moment van het uitreiken van het besluit. De rechtbank concludeerde dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was en verklaarde het beroep gegrond.

De rechtbank heeft de gemeente opgedragen binnen zes weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser, met inachtneming van de uitspraak. Tevens is de gemeente veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518. Eiser is vrijgesteld van het betalen van griffierecht. De rechtbank heeft vastgesteld dat er ook een eerder besluit was tot beëindiging van de coronaopvang van eiser, maar dit punt was niet aan de orde in deze procedure. De uitspraak is gedaan door mr. A.K. Glerum, rechter, in aanwezigheid van mr. M.L. Pijpers, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/4332
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 maart 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. C.G.M. de Groot),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder
(gemachtigde: mr. E. Mensing van Charante).

Procesverloop

Met het besluit van 31 maart 2021 (het primaire besluit) heeft de gemeente de opvang van eiser in het kader van de landelijke vreemdelingenvoorziening (LVV) beëindigd.
Eiser heeft op 20 mei 2021 bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Met het besluit van 30 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft de gemeente het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard, wegens het overschrijden van de termijn voor bezwaar.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 maart 2022. Eiser was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde en door een tolk in de Franse taal, [de persoon 1] . Tevens was als belangstellende aanwezig [de persoon 2] . De gemachtigde van verweerder had zich voorafgaand aan de zitting afgemeld.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518.

Overwegingen

Griffierecht
1. De rechtbank bepaalt dat eiser vrijgesteld wordt van het betalen van griffierecht.
Besluit 19 mei 2020
2. De rechtbank constateert dat naast de eerdergenoemde besluiten sprake is van een besluit van 19 mei 2020 tot beëindiging van de coronaopvang van eiser. De gemachtigde van eiser heeft ter zitting toegelicht dat ook tegen dit besluit is opgekomen, maar dat hierop nog niet is beslist. De rechtbank stelt vast dat dit punt in deze procedure niet aan de orde is.
Verschoonbare termijnoverschrijding?
3. In deze procedure draait het om het moment waarop het bezwaar tegen het besluit van 31 maart 2021 werd ingesteld. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt zes weken. [1] Vaststaat dat het bezwaarschrift buiten deze termijn is ingediend.
4. Als sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding, moet niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar op grond daarvan achterwege blijven. [2]
5. In dit geval staat daarbij vast dat in het schriftelijke besluit geen rechtsmiddelverwijzing [3] is opgenomen. Niet vermeld is door wie, binnen welke termijn en bij welk orgaan bezwaar kan worden gemaakt.
6. Volgens vaste rechtspraak leidt het ontbreken van zo’n verwijzing bij een besluit in het algemeen tot de conclusie dat een termijnoverschrijding verschoonbaar is, als de belanghebbende - zoals in dit geval - daarop een beroep doet en stelt dat de termijnoverschrijding daarvan een gevolg is.
7. Op deze algemene regel geldt een uitzondering als redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de belanghebbende tijdig wist dat hij binnen een bepaalde termijn bezwaar moest maken dan wel beroep of hoger beroep moest instellen, bijvoorbeeld omdat hij al voor afloop van de termijn werd bijgestaan door een professionele rechtsbijstandverlener. [4]
8. Verweerder heeft aangevoerd dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is, omdat bij het uitreiken van het primaire besluit mondeling is verteld hoe en tot wanneer bezwaar kan worden geraakt en wat de termijn daarvoor is. Dit is de vaste praktijk van de gemeente. Eiser had dus kunnen weten dat hij zes weken had om een bezwaarschrift in te dienen. Bovendien was de gemachtigde van eiser steeds erg actief, aldus verweerder.
9. De rechtbank volgt verweerder niet in dit betoog. Eiser betwist dat hem de bedoelde mededelingen zijn gedaan. Dat bij verweerder in het algemeen de vaste praktijk bestaat om de regels rond het instellen van bezwaar mondeling toe te lichten, is niet voldoende om in een concreet geval anders te kunnen concluderen. Eiser was op het moment van het uitreiken van het besluit ook niet voorzien van professionele rechtsbijstand. Zijn gemachtigde heeft zich pas op 18 mei 2021 gesteld. Uit de verslagen van de contactmomenten blijkt verder niet meer dan dat er met eiser werd gecommuniceerd via een (telefonische) tolk. Daarbij valt ook te lezen dat hij soms verward lijkt. Een en ander is onvoldoende om aan te nemen dat de mogelijkheden en regels rond het instellen van bezwaar, in weerwil van wat eiser daar zelf over zegt, op een voor hem duidelijke wijze zijn toegelicht.
10. De rechtbank is daarom van oordeel dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. Omdat er nog geen hoorzitting is geweest, verwijst de rechtbank de zaak terug naar de gemeente. De gemeente zal dus een nieuw besluit moeten nemen.
11. Omdat het beroep gegrond is, moet de gemeente de proceskosten van eiser vergoeden. Dit stelt de rechtbank vast op € 1.518 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting).
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.K. Glerum, rechter, in aanwezigheid van mr. M.L. Pijpers, griffier, op 31 maart 2022.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Op grond van artikel 6:11 van de Awb.
3.Als bedoeld in artikel 3:45 van de Awb.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 16 mei 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1663.