ECLI:NL:RBAMS:2022:219

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 januari 2022
Publicatiedatum
24 januari 2022
Zaaknummer
AMS - 21 _ 1985
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging bijzondere bijstand kosten bewindvoering en draagkrachtberekening

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 27 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. F.R.G. Keijzer, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, vertegenwoordigd door mr. C.D. Ahmed. Eiseres had bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van bewindvoering, maar het college heeft deze bijstand per 1 augustus 2020 beëindigd. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft de zaak op zitting behandeld op 16 december 2021, waarbij eiseres en haar gemachtigde niet verschenen, maar verweerder was vertegenwoordigd via een beeldverbinding. De rechtbank heeft de feiten en het procesverloop in detail bekeken, waaronder de draagkrachtberekening van eiseres. Eiseres betwistte de hoogte van het inkomen dat door verweerder was vastgesteld en voerde aan dat er geen rekening was gehouden met haar schulden aan DUO en CJIB.

De rechtbank oordeelde dat verweerder de draagkracht correct had berekend volgens de geldende beleidsvoorschriften en dat de argumenten van eiseres niet voldoende waren om het bestreden besluit te vernietigen. De rechtbank concludeerde dat de draagkracht van eiseres hoger was dan de kosten voor bewindvoering waarvoor zij bijzondere bijstand had aangevraagd. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er was geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/1985

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 januari 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. F.R.G. Keijzer),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: mr. C.D. Ahmed).

Procesverloop

Met het besluit van 20 juli 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) voor de maandelijkse kosten van bewindvoering per 1 augustus 2020 beëindigd.
Met het besluit van 25 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 16 december 2021 op zitting behandeld. Eiseres en haar gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, die aanwezig was via een beeldverbinding.

Overwegingen

1.1.
Eiseres heeft op 8 november 2019 bijzondere bijstand aangevraagd voor rechtsbijstand en griffiegeld. Met het besluit van 3 maart 2020 is hiervoor € 20,68 toegewezen.
1.2.
Op 16 maart 2020 heeft eiseres daarnaast een aanvraag voor bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering gedaan.
1.3.
Met het besluit van 25 april 2020 heeft de gemeente bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering toegekend, omdat eisers geen draagkracht zou hebben voor deze kosten.
1.4.
Met het primaire besluit heeft de gemeente de bijzondere bijstand voor de maandelijkse kosten voor bewindvoering vanaf 1 augustus 2020 ingetrokken. Uit intern onderzoek zou zijn gebleken dat in het besluit van 15 april 2020 ten onrechte gesteld is dat eiseres geen draagkracht meer had. De gemeente heeft de draagkracht in het primaire besluit vastgesteld op € 4.152,16 per jaar, rekening houdend met het loonbeslag en de kosten rechtsbijstand die eiseres zelf heeft voldaan, terwijl de hoogte van de aangevraagde kosten € 1.805,28 per jaar bedroeg. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
2. Met het bestreden besluit heeft de gemeente het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Verweerder is uitgegaan van de bijstandsnorm voor een alleenstaande (ouder) in de periode waarop de berekening betrekking heeft, dus 1 juli 2019, omdat de aanvraag van september 2019 is. Deze norm is € 1.030,42 per maand (incl. vakantiegeld € 51,52). Wat betreft het gemiddelde inkomen van eiseres in de maanden september tot en met november 2019 na aftrek van reiskosten en inclusief vakantiegeld gaat verweerder uit van € 1.684,95 netto. Uit de draagkrachtberekening volgt volgens verweerder tegen deze achtergrond dat de draagkracht van eiseres € 3.053,64 per jaar is. In de berekening is rekening gehouden met de beslaglegging. Op grond van de Beleidsvoorschriften Participatie en Inkomen wordt het meerinkomen niet vrijgelaten. Rekening is gehouden met aflossingen aan de Belastingdienst, CJIB en DUO vallen daar niet onder. De overgelegde inkomstenspecificaties van juli tot en met september 2020 zien op een andere periode, maar uit een onverplichte draagkrachtberekening volgt dat ook in die periode de draagkracht hoger is dan het gevraagde. De conclusie van het bestreden besluit is dat de draagkracht eiseres van € 3.053,64 hoger is dan de kosten voor bewindvoering van € 1.805,28 per jaar waarvoor bijzondere bijstand is gevraagd.
1. Eiseres voert in beroep aan dat verweerder uit is gegaan van een te hoog inkomen van € 1.768,58 per maand. Eiseres krijgt maandelijks € 1.330,03 op haar rekening gestort. Omdat de beslagvrije voet is verhoogd naar € 444,21 beschikt eiseres niet over draagkracht. Verweerder gaat ten onrechte uit van een draagkracht van € 3.053,64 per jaar. Volgens eiseres moet het maandelijks inkomen van € 1.330,05 niet worden vermeerderd met vakantietoeslag, omdat de deurwaarder beslag legt op de vakantietoeslag. Verweerder gaat ten onrechte uit van een gemiddeld inkomen van € 1.684,95. In de toelichting op de draagkrachtberekening spreekt verweerder van € 1.864,21 en later van € 1.657,17. Verweerder heeft het mislopen van toeslagen erkend in de eerdere draagkrachtberekening, maar ten onrechte nu buiten beschouwing gelaten. Verder houdt verweerder ten onrechte geen rekening met schuldaflossing aan DUO. DUO heeft net als de Belastingdienst geen executoriale titel nodig om beslag te leggen. De maandelijkse kosten voor bewindvoering zijn € 150,44. Ten slotte voert eiseres aan dat ten onrechte geen proceskosten zij vergoed in het bestreden besluit, omdat de berekening van de draagkracht is aangepast en daarmee het rechtsgevolg.
Beoordeling door de rechtbank
4.1.
Verweerder heeft de draagkracht berekend zoals voorgeschreven in het beleid wat is neergelegd in paragraaf 9.3.2.4 en volgende van de Beleidsvoorschriften Werk, Participatie en Inkomen. [1] Uit dat beleid volgt dat het vrijlatingsbedrag van 25% boven de bijstandsnorm plus € 100 niet van toepassing is bij bijzondere bijstand voor bewindvoeringskosten. Niet is aangevoerd dat dit beleid onredelijk is. Verder wordt op grond van vaste rechtspraak [2] bij het vaststellen van de draagklacht geen rekening gehouden met inkomen waarop executoriaal beslag ligt omdat dat inkomen niet ter vrije beschikking staat. Anderzijds is op grond van eveneens vaste rechtspraak [3] het bestaan van schulden niet van invloed, met uitzondering van schulden aan de Belastingdienst [4] . Op grond van het beleid loopt de draagkrachtperiode van 1 november 2019 tot en met 31 oktober 2020.
4.2.
Verweerder heeft in het bestreden besluit gemotiveerd uiteengezet hoe de draagkracht van eiseres is berekend. De rechtbank kan verweerder volgen in de vaststelling van het netto inkomen waarvan is uitgegaan. Er heeft een correctie plaatsgevonden ten opzichte van het primaire besluit waarin nog een keer vakantiegeld was meegerekend. In het bestreden besluit worden ook andere bedragen aan inkomen genoemd, maar die zien op een andere periode. Van innerlijke tegenstrijdigheid is dan ook geen sprake. Ook blijkt dat rekening is gehouden met de gelegde beslagen, ook op de vakantietoeslag, de gemiste toeslagen en de schuld aan de Belastingdienst.
4.3.
Dat nog andere bedragen op het netto inkomen in mindering gebracht zouden moeten worden is niet gebleken. Dit geldt in het bijzonder voor de genoemde schulden aan DUO en het CJIB. Anders dan eiseres heeft gesteld kan niet worden aangenomen dat DUO op dezelfde voet als de Belastingdienst tot incasso kan overgaan. Niet gebleken is dat op de schuld aan DUO een ander invorderingsregime van toepassing dan dat in afdeling 4.4.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Voor overeenkomstige toepassing van de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 14 oktober 2020 is daarom geen grond. Wat eiseres heeft opgemerkt over de beslagvrije voet is tot slot niet van invloed op de berekening.
4.4.
De rechtbank volgt eiseres bovendien niet in haar stelling dat verweerder de proceskosten in bezwaar had moeten vergoeden. Verweerder heeft in het bestreden besluit de motivering iets aangepast en er is een kleine correctie van de draagkracht gemaakt. Het gemiddelde inkomen van eiseres was namelijk eerst € 1.768,58 en is in het bestreden besluit vastgesteld op € 1.684,95. Dit heeft niet geleid tot een andere uitkomst op de aanvraag. Verweerder heeft daarom terecht niet de proceskosten in bezwaar vergoed.
Conclusie
5. De aangevoerde gronden leiden niet tot vernietiging van het bestreden besluit. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.K. Glerum, rechter, in aanwezigheid van mr. E.H. Kalse-Spoon, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 januari 2022.
griffier
rechter
de griffier is niet in staat om te tekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het met deze uitspraak niet eens?

Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.
BIJLAGE

Participatiewet

Artikel 35
1. Onverminderd paragraaf 2.2, heeft de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn. Het college bepaalt het begin en de duur van de periode waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking wordt genomen.

Paragraaf 9.3.2.4 Beleidsvoorschriften Werk, Participatie en Inkomen.

Artikel 3.2 Financiële draagkracht
Ingevolge artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet heeft de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand voor zover de bijzondere kosten naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij de algemene vrijlatingsbepalingen met betrekking tot inkomsten en vermogen niet van toepassing zijn.
1a. De individuele inkomenstoeslag wordt niet in aanmerking genomen.
1b. De individuele studietoeslag wordt volledig in aanmerking genomen.
2. Vrij te laten inkomsten als bedoeld in artikel 31, tweede lid, worden slechts in aanmerking genomen indien en voor zover een inkomensbestanddeel gelet op zijn aard in het bijzonder bestemd is om in de onderhavige noodzakelijke kosten te voorzien.
5. Van in het algemeen niet vrij te laten inkomsten wordt in aanmerking genomen:
a. 0% voor zover de netto-inkomsten lager zijn dan de bijstandsnorm plus € 100;
b. 25% van de netto inkomsten voor zover zij meer bedragen dan de bijstandsnorm plus € 100.
6. In afwijking van het vorige lid wordt het meerinkomen geheel in beschouwing genomen wanneer de bijzondere bijstandsaanvraag betrekking heeft op:
a. algemeen noodzakelijke kosten, te verlenen in aanvulling op de toepasselijke algemene bijstandsnorm, zoals de woonkostentoeslag of de jongerentoeslag ingevolge artikel 12 van de Participatiewet;
b. kosten van curatele, bewindvoering, inkomensbeheer en mentorschap.
Artikel 3.3 Draagkrachtperiode
Ingevolge artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet bepalen burgemeester en wethouders het begin en de duur van de periode waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking wordt genomen.
1. draagkracht wordt berekend over een periode van twaalf maanden vanaf de eerste dag van de maand waarin de bijzondere bijstandsaanvraag wordt gedaan.
2. berekende jaardraagkracht dient volledig te worden aangewend als het een aanvraag om eenmalige kosten betreft.
3. berekende jaardraagkracht kan aan een periode van maximaal 12 maanden worden toegerekend als het een aanvraag om periodieke kosten betreft.

Voetnoten

1.Zie bijlage behorend bij deze uitspraak.
2.Zoals de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 28 maart 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AV8374.
3.Zoals de uitspraak van de CRvB van 14 februari 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:501.
4.Zie de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 14 oktober 2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:5160.