In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 27 januari 2022 uitspraak gedaan in een bodemprocedure over de intrekking en terugvordering van een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet. Eiser, die sinds 24 november 2014 een bijstandsuitkering ontving, kreeg op 12 oktober 2020 te horen dat zijn uitkering met ingang van 1 april 2020 was stopgezet. Dit besluit volgde op signalen van bijschrijvingen op zijn bankrekening, die de gemeente als inkomsten beschouwde. Eiser had de gemeente niet tijdig geïnformeerd over deze bijschrijvingen, die onder andere gokinkomsten betroffen. De gemeente vorderde een bedrag van € 4.110,42 terug, wat eiser betwistte.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op 16 december 2021, waarbij eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank oordeelde dat de gemeente terecht had vastgesteld dat eiser de inlichtingenplicht had geschonden. De rechtbank overwoog dat de bijschrijvingen op de bankafschriften als inkomen moesten worden aangemerkt, en dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij recht had op bijstand in de periode waarin de uitkering was stopgezet. Eiser voerde aan dat zijn psychische problemen een reden waren om van terugvordering af te zien, maar de rechtbank oordeelde dat er geen direct verband was tussen zijn psychische omstandigheden en de terugvordering.
De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond, wat betekent dat de intrekking van de bijstandsuitkering en de terugvordering van het bedrag van € 4.110,42 standhielden. Eiser kreeg geen gelijk en er was geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.