ECLI:NL:RBAMS:2022:218

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 januari 2022
Publicatiedatum
24 januari 2022
Zaaknummer
AMS - 21 _ 1975
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering wegens schending van de inlichtingenplicht en inkomsten uit gokken

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 27 januari 2022 uitspraak gedaan in een bodemprocedure over de intrekking en terugvordering van een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet. Eiser, die sinds 24 november 2014 een bijstandsuitkering ontving, kreeg op 12 oktober 2020 te horen dat zijn uitkering met ingang van 1 april 2020 was stopgezet. Dit besluit volgde op signalen van bijschrijvingen op zijn bankrekening, die de gemeente als inkomsten beschouwde. Eiser had de gemeente niet tijdig geïnformeerd over deze bijschrijvingen, die onder andere gokinkomsten betroffen. De gemeente vorderde een bedrag van € 4.110,42 terug, wat eiser betwistte.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op 16 december 2021, waarbij eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank oordeelde dat de gemeente terecht had vastgesteld dat eiser de inlichtingenplicht had geschonden. De rechtbank overwoog dat de bijschrijvingen op de bankafschriften als inkomen moesten worden aangemerkt, en dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij recht had op bijstand in de periode waarin de uitkering was stopgezet. Eiser voerde aan dat zijn psychische problemen een reden waren om van terugvordering af te zien, maar de rechtbank oordeelde dat er geen direct verband was tussen zijn psychische omstandigheden en de terugvordering.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond, wat betekent dat de intrekking van de bijstandsuitkering en de terugvordering van het bedrag van € 4.110,42 standhielden. Eiser kreeg geen gelijk en er was geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/1975

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 januari 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. J.C. Walker),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: mr. C. Telting).

Procesverloop

Met het besluit van 12 oktober 2020 (het primaire besluit I) heeft verweerder de bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw) van eiser stopgezet met ingang van 1 april 2020.
Met het besluit van 16 oktober 2020 (het primaire besluit II) heeft verweerder de ten onrechte ontvangen bijstandsuitkering teruggevorderd.
Met het besluit van 25 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 16 december 2021 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, die aanwezig was via een videoverbinding.

Overwegingen

1.1.
Eiser ontvangt sinds 24 november 2014 een bijstandsuitkering. De gemeente heeft naar aanleiding van zogenoemde ‘witte signalen’ over een bijschrijving van € 300,- in april 2020 nader onderzoek verricht naar de inkomsten van eiser en verzocht om alle bankafschriften vanaf 1 april 2020 over te leggen. Eiser heeft op verzoek van de gemeente de bankafschriften over de periode van 1 april tot en met 31 juli 2020 overgelegd. Eiser heeft aangegeven dat daarop gokinkomsten en leningen te zien waren. Eiser heeft in een brief van 14 september 2020 nog een nader toelichting op de bijschrijvingen gegeven.
1.2.
Uit de beschikbare gegevens is volgens de gemeente gebleken dat eiser vanaf 1 april 2020 inkomsten heeft ontvangen die de alleenstaandennorm overstijgen. Daarom heeft de gemeente met het primaire besluit I de bijstandsuitkering van eiser stopgezet. Met het primaire besluit II heeft de gemeente het ten onrechte aan bijstand ontvangen bedrag tot een bedrag van € 4.110,42 (netto) teruggevorderd.
1.3.
Eiser heeft tegen de primaire besluiten bezwaar gemaakt en vier leenovereenkomsten overgelegd, een verklaring van mevrouw [naam 1] en een overzicht van de bedragen die hij heeft geleend van zijn zus, vader en ex-vriendin.
2. Met het bestreden besluit heeft de gemeente het bezwaar van eiser tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard. Op grond van artikel 31 van de Pw wordt een geldlening niet uitgezonderd van het middelenbegrip. Periodieke betalingen van derden worden, ongeacht in welke vorm deze worden verstrekt en waarover vrijelijk kan worden beschikt, naar vaste rechtspraak als inkomen aangemerkt. Eiser heeft structurele leningen ontvangen en heeft de gemeente niet tijdig geïnformeerd over de ontvangen inkomsten. Daarmee heeft hij de inlichtingenplicht geschonden. Daarom is het terecht dat eiser een bedrag van € 4.110,42 moet terugbetalen. Verweerder ziet geen dringende redenen om van terugvordering af te zien of de vordering te matigen.
3. Eiser voert aan dat er dringende redenen zijn om af te zien van terugvordering, die zijn gelegen in zijn psychische gesteldheid. Eiser heeft een lange geschiedenis van psychische problematiek die sinds deze zaak alleen maar is toegenomen. Ter onderbouwing overlegt eiser een machtiging voortzetten crisismaatregel van 8 april 2021 en een rapportage van zijn psychiater [naam 2] van 15 maart 2021. Eiser voert verder aan dat de Pw niet de mogelijkheid biedt om een uitkering met terugwerkende kracht te stoppen. Verweerder heeft volgens eiser slechts de mogelijkheid om een besluit waarin bijstand wordt toegekend te herzien of in te trekken. Ten slotte voert eiser aan dat verweerder niet is ingegaan op wat tijdens de hoorzitting is aangevoerd over het vrijlaten van een bedrag van € 1.200 op de ontvangen giften.
Beoordeling door de rechtbankDe intrekking
4.1.
De periode in geding loopt van 1 april 2020 (datum stopzetten uitkering) tot 12 oktober 2020 (datum primair besluit).
4.2.
De rechtbank stelt voorop dat beslist is tot ‘stopzetting’ van de uitkering, maar dat uit het bestreden besluit duidelijk blijkt dat bedoeld is het recht op uitkering in te trekken. De gemachtigde van verweerder heeft op de zitting toegelicht dat bedoeld was klantvriendelijk taalgebruik te gebruiken. Wat betreft de wettelijke grondslag is in het bestreden besluit echter ook artikel 54 van de Pw genoemd, wat de wettelijke grondslag is voor intrekking of herziening van de bijstandsuitkering. De grond slaagt niet.
4.3.
Naar het oordeel van de rechtbank mocht verweerder op basis van de stukken in het dossier oordelen dat bij de structurele bijschrijvingen die zijn aangetroffen sprake is van middelen. Dat de gemachtigde van eiser aanvoert dat dat geld bedoeld was om te gokken, wat daarvan ook zij, doet daar niet aan af. Bovendien heeft verweerder terecht geconstateerd dat in de betreffende maanden aanzienlijke opbrengsten uit het gokken zijn verworven. Verweerder heeft dan ook terecht geconstateerd dat eiser inkomsten had en dat hij deze niet heeft gemeld. Eiser heeft daarmee de inlichtingenplicht geschonden [1] .
4.4.
Op grond van vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep [2] levert schending van de inlichtingenverplichting een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene aannemelijk te maken dat hij, indien hij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de betreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad.
4.5.
Gelet op wat in de bankafschriften is te zien aan inkomsten heeft verweerder ook niet hoeven constateren dat wel kon worden vastgesteld dat eiser in de periode in geding in bijstandsbehoevende omstandigheden verkeerde. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat zijn inkomen zodanig was dat hij in enige maand wel bijstandsgerechtigd was. Verweerder was daarom verplicht om het recht op uitkering in te trekken. [3]
4.6.
Eiser heeft aangevoerd dat verweerder niet is ingegaan op het vrijlatingsbedrag. Dit geldt echter alleen voor giften. Eiser heeft verklaard dat hij structurele leningen ontvangt voor het gokken. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het vrijlatingsbedrag daarop niet van toepassing is.
De terugvordering
5. Eiser heeft ten slotte aangevoerd dat verweerder van terugvordering had moeten afzien vanwege zijn psychische problemen [4] . Hij heeft deze problemen onderbouwd met stukken. Naar het oordeel van de rechtbank kan echter op basis van deze stukken niet worden vastgesteld dat het maken van de schulden uitsluitend te wijten is aan de psychische omstandigheden. [5] In algemene zin werken de schulden ontwrichtend, maar dat de terugvordering een bijzonder verzwarend effect heeft of dat er een direct verband tussen de psychische omstandigheden en de terugvordering is kan niet worden vastgesteld, zoals ook door de gemachtigde van eiser op de zitting is erkend. Bovendien wordt eiser beschermd door de beslagvrije voet. Verweerder hoefde dan ook niet om deze redenen af te zien van terugvordering.
Conclusie
6. De aangevoerde gronden leiden niet tot vernietiging van het bestreden besluit. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.K. Glerum, rechter, in aanwezigheid van mr. E.H. Kalse-Spoon, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 januari 2022.
griffier
rechter
de griffier is niet in staat om te tekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het met deze uitspraak niet eens?

Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Artikel 17 van de Pw.
2.Zie de uitspraak van 12 april 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ1120.
3.Artikel 54, derde lid, van de Pw.
4.Op grond van artikel 58, achtste lid, van de Pw.
5.Vergelijk de uitspraak van de CRvB van 23 februari 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:487.