ECLI:NL:RBAMS:2022:2137

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 april 2022
Publicatiedatum
21 april 2022
Zaaknummer
C/13/713768 / HA ZA 22-145
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hinder door gevelverlichting en gebruik van een pad tussen woningen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 20 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen twee buren over hinder door gevelverlichting en het gebruik van een pad. De eiser, wonende in Amstelveen, vorderde dat de gedaagde zijn gevelverlichting zou aanpassen, omdat deze hinder veroorzaakte. De gedaagde, eigenaar van de woning aan de andere zijde van het pad, had zijn verlichting al gedimd, maar de eiser stelde dat dit niet voldoende was en dat de verlichting onrechtmatige hinder veroorzaakte. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde de twee achterste lampen aan de zijgevel van zijn woning moest aanpassen zodat het licht in een neerwaartse richting schijnt, om de hinder voor de eiser te verminderen. De rechtbank wees de vorderingen van de eiser voor het overige af, omdat de hinder niet als onrechtmatig werd aangemerkt. In reconventie vorderde de gedaagde dat de rechtbank zou verklaren dat er geen recht was ontstaan voor de eiser om het pad te gebruiken. De rechtbank oordeelde dat er geen erfdienstbaarheid was ontstaan en verbood de eiser om van het pad gebruik te maken. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/713768 / HA ZA 22-145
Vonnis van 20 april 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. J. du Bois te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. N.J.F. Snoek te Amstelveen.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure in de zaak met zaak- en rolnummer C/13/686265 / HA ZA 20-679 blijkt uit:
  • de dagvaarding van 17 juni 2020, met producties,
  • de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie, met producties,
  • het tussenvonnis van 27 januari 2021 waarin ambtshalve een mondelinge behandeling is bepaald en
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 3 juni 2021 en de daarin genoemde stukken waaronder de conclusie van antwoord in reconventie tevens vermeerdering van eis in conventie, met producties.
1.2.
Partijen zijn na de mondelinge behandeling een mediationtraject gestart, waarna de zaak is doorgehaald. Op de rol van 16 februari 2022 hebben partijen meegedeeld dat zij er niet in zijn geslaagd door middel van mediation tot een oplossing van hun geschillen te komen en hebben zij verzocht de zaak weer op te brengen en een datum voor vonnis dan wel plaatsopneming te bepalen.
1.3.
De zaak is heropend onder zaak-en rolnummer C/13/713768 / HA ZA 22-145, waarna een datum voor een plaatsopneming is bepaald. Van de plaatsopneming die 10 maart 2022 heeft plaatsgevonden is proces-verbaal opgemaakt.
1.4.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] en zijn gezin wonen sinds maart 2009 aan de [adres] . [gedaagde] is sinds december 2014 eigenaar van de woning aan de [adres] . [gedaagde] en zijn gezin wonen sinds december 2015 in de woning. De twee percelen waarop de woningen zijn gelegen grenzen aan elkaar. Het huis van [eiser] staat dwars op het perceel van [gedaagde] . Het huis van [gedaagde] is door de bestaande fundering hoger gelegen dan het straatniveau. Onderstaande kadastrale kaart bevat een weergave van de ligging van de percelen. De woning van [eiser] ligt op perceelnummer [nummer] en die van [gedaagde] op perceelnummer [nummer] .
[gedaagde] heeft zijn woning aan de tuinzijde uitgebouwd, waardoor de achtergevel meer naar achteren ligt dan op de tekening aangegeven. Letter A op de kaart geeft aan waar de garage van [eiser] is en letter B waar de garage van [gedaagde] is. Letter D betreft de garage van perceel [nummer] .
2.2.
Vanaf de openbare weg (de [adres] ) loopt langs de zijgevel van de woning van [gedaagde] een pad (hierna: het Pad), dat – komend vanuit de [adres] – afbuigt naar rechts en doorloopt achterlangs de aan de [adres] gelegen huizen. Het perceel van [eiser] wordt gescheiden van het perceel van [gedaagde] door middel van een 2 meter hoge schutting, waarin zich een deur bevindt die toegang geeft tot het Pad. De voordeur van de woning van [gedaagde] bevindt zich aan de zijgevel van de woning, aan het Pad (letter C op de kadastrale kaart). In verband met de hogere ligging van het huis van [gedaagde] wordt zijn huis via een trapje bij de voordeur betreden. Het Pad loopt over het perceel van [gedaagde] .
2.3.
Aan de zijgevel van de woning van [gedaagde] (aan het Pad) hangen drie lampen, één lantaarn aan een beugel bij de voordeur en (vanaf de straatkant) daarachter twee kleinere lampen die direct aan de gevel zijn bevestigd. Deze lampen zijn altijd aan als het avond en nacht is ter verlichting van het Pad. Tegenover de achterste lamp aan de zijgevel ligt de woning van [eiser] (de achtertuin). Op de eerste foto hieronder zijn aan de rechterkant de drie lampen te zien, met op de voorgrond de lantaarn bij de voordeur. Op de tweede foto hieronder staat de achterste lamp aan de zijgevel afgebeeld (op die foto de lamp rechts).
2.4.
Aan de achtergevel van de woning van [gedaagde] , in de achtertuin, hangt een tuinlamp (de linkerlamp op de tweede foto onder 2.3, hierna: de tuinlamp). Daarnaast is in de tuin sierverlichting aanwezig die altijd is ingeschakeld als het donker is. De sierverlichting is een lichtslang die aan de binnenzijde van de tuinschutting is gevestigd. Op onderstaande foto is de tuinlamp afgebeeld.
2.5.
Op de volgende foto zijn de achterste lamp van de zijgevel en de tuinlamp te zien vanuit de woonkamer van [eiser] :
2.6.
[eiser] heeft in een e-mail van 27 juni 2016 aan [gedaagde] onder meer geschreven:
“(…) I can confirm that we have no explicit rights in our “notariele akte” to use the “overpad”. (…)”
2.7.
Op 28 juli 2016 heeft [eiser] aan [gedaagde] onder meer het volgende geschreven:
“(…) Which “nadelige consequenties” are you referring to?? We have been living here for over seven years now and never had any issues with regards to our minimal usage of the “overpad” and neither did the owners (…) before us. With a result, we happily contributed to the cost of improving the “overpad”.
2.8.
In 2017 heeft [gedaagde] naar aanleiding van klachten van [eiser] over de verlichting de lampen aan de zijgevel voor 50% gedimd. De tuinlamp is uit het automatisch systeem gehaald en brandt alleen als de familie [gedaagde] in de tuin zit, met name als het warmer weer is. Aan de zijkant van de tuinlamp (richting de woning van [eiser] ) is op enig moment door [gedaagde] folie aangebracht.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eiser] vordert na vermeerdering van eis samengevat - om [gedaagde] , binnen een week na betekening van het vonnis, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis te veroordelen tot:
de onrechtmatige hinder veroorzakende lampen lager te hangen dan schuttinghoogte, opdat er geen direct licht schijnt op de woning van [eiser] ;
het dusdanig aanpassen van de lampen dat het licht in een neerwaartse richting schijnt, opdat de woning van [eiser] niet wordt verlicht;
het verwijderen dan wel uit het zicht plaatsen vanuit het perspectief van [eiser] van de sierverlichting,
zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,- per dag, met een maximum van € 10.000,-;
4. voorwaardelijk, in het geval dat in reconventie wordt geoordeeld dat [eiser] geen recht kan doen gelden op verjaring, het onverkort gedogen dat [eiser] op de thans vigerende wijze blijvend gebruik mag maken van het Pad en het verlenen van onbelemmerde toegang tot het Pad aan [eiser] , op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,- per dag(deel);
5. betaling van de buitengerechtelijke incassokosten van € 925,- en
6. betaling van de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
Aan de vordering legt [eiser] ten grondslag dat [gedaagde] onrechtmatige hinder toebrengt. [eiser] ervaart lichtoverlast door de lampen aan de woning en de sierverlichting in de tuin van [gedaagde] .
De voorwaardelijke vordering ziet op het Pad. [gedaagde] dient te gedogen dat [eiser] van het Pad gebruik maakt. Door verjaring is een erfdienstbaarheid ontstaan, dan wel aan [eiser] is (stilzwijgende) toestemming gegeven om gebruik te maken van het Pad.
3.3.
[gedaagde] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
[gedaagde] vordert samengevat - om bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
Primair:
voor recht te verklaren dat geen recht is ontstaan van verjaring of anderszins voor [eiser] om het Pad te gebruiken;
[eiser] te verbieden van het Pad gebruik te maken, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,- per overtreding;
[eiser] te gebieden de tuindeur die toegang geeft tot het Pad te verwijderen en verwijderd te houden, of zichtbaar dicht te maken en te houden, binnen drie weken na het vonnis, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,- per dag;
Subsidiair:
4. indien de rechtbank tot het oordeel komt dat [eiser] krachtens verjaring het recht op overpad heeft verworven, althans [gedaagde] het recht is ontvallen om het gebruik door [eiser] van het Pad te verbieden, [eiser] te veroordelen tot het voldoen van schadevergoeding, te bepalen door een deskundige;
5. te bepalen dat de deskundige op de volgende wijze wordt benoemd of aangewezen:
a. beide partijen benoemen gezamenlijk een deskundige;
b. indien gezamenlijke benoeming niet mogelijk is, wijzen beide partijen een deskundige aan die een derde aanwijst;
c. dan wel de rechtbank stelt vast op welke wijze de waarde wordt bepaald;
Primair en subsidiair:
6. [eiser] te veroordelen in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.6.
Aan de vordering legt [gedaagde] ten grondslag dat het Pad zijn eigendom is. Ten behoeve van het perceel van [eiser] is geen erfdienstbaarheid gevestigd of anderszins een recht ontstaan om van het Pad gebruik te maken.
3.7.
[eiser] voert verweer.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie

4.1.
Partijen hebben een geschil over de verlichting aan de woning van [gedaagde] . [eiser] stelt dat de lampen ernstige overlast veroorzaken gezien de lichtinval in verschillende ruimtes van zijn woning. Dit leidt tot slaap- en concentratieproblemen bij [eiser] en zijn gezinsleden. Tegen lage kosten zijn praktisch uitvoerbare maatregelen mogelijk om de hinder weg te nemen, aldus [eiser] .
4.2.
[gedaagde] weerspreekt de gestelde onrechtmatige hinder. [gedaagde] heeft al aanpassingen gedaan zoals het dimmen van de lampen aan de zijgevel, het uit het automatisch systeem halen van de tuinlamp en het aanbrengen van folie op de tuinlamp. De lampen stralen geen fel licht uit en de sierverlichting in de tuin straalt niet boven de schutting uit. [gedaagde] kan geen andere aanpassingen doen. Het type lamp dat er hangt valt niet zodanig aan te passen dat het licht naar beneden is gericht. Het is verder in verband met de gevoeligheid voor vandalisme van belang dat de lampen aan de zijgevel op de huidige hoogte blijven hangen; ook zou bij een wijziging in de hoogte de technische installatie moeten worden aangepast. Het Pad moet om redenen van veiligheid worden verlicht. Het is verder de keuze van [eiser] om geen maatregelen te nemen om de lichtinval in zijn woning te beperken, aldus [gedaagde] .
4.3.
Vooropgesteld wordt dat het de eigenaar van een woonhuis met tuin vrij staat zijn eigendom naar eigen goeddunken te gebruiken, maar alleen als dit gebruik niet strijdt met de rechten van anderen en als de daarbij op de wettelijke voorschriften en regels van ongeschreven recht gegronde beperkingen in acht worden genomen. Dit betekent dat [gedaagde] en zijn gezin in beginsel het recht hebben hun woning en hun tuin in te richten zoals zij dat wensen. Dat recht wordt begrensd in die zin dat zij anderen, onder wie hun buren, geen onrechtmatige hinder mogen toebrengen. Volgens artikel 5:37 van het Burgerlijk Wetboek (BW), op welk artikel [eiser] zich beroept, mag een eigenaar van een erf niet in een mate of op een wijze die volgens artikel 6:162 BW onrechtmatig is aan eigenaars van andere erven hinder toebrengen.
De beantwoording van de vraag of het toebrengen van hinder onrechtmatig is, hangt af van de aard, de ernst en de duur van de hinder en de daardoor veroorzaakte schade in verband met de verdere omstandigheden van het geval. Daarbij moet onder meer rekening worden gehouden met het gewicht van de belangen die door de hinder toebrengende activiteit worden gediend en met de mogelijkheid - mede gelet op de daaraan verbonden kosten - en de bereidheid om maatregelen ter voorkoming van schade te treffen (HR 21 november 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT8823).
4.4.
Eerst zal de rechtbank beoordelen of [eiser] hinder ondervindt van de lampen in de tuin van [gedaagde] , dus van de tuinlamp en van de sierverlichting die aan de binnenzijde van de schutting in de tuin is opgehangen. Niet weersproken is dat de tuinlamp, nadat [eiser] daarover had geklaagd, overwegend uit is. [gedaagde] heeft de tuinlamp bovendien ‘uit het automatisch systeem’ gehaald. De tuinlamp brandt enkele keren per jaar, als [gedaagde] in de tuin zit (met name bij warmer weer). In een dichtbebouwde wijk moet [eiser] accepteren dat buren incidenteel hun tuin verlichten als zij daarvan gebruik maken. Aangenomen moet worden dat de tuinlamp daarbij niet steeds tot diep in de nacht aanblijft. Nu de tuinlamp niet veelvuldig is ingeschakeld en deze voor [gedaagde] een nuttige functie vervult wanneer hij de tuin gebruikt in de avond, kan niet worden gesproken van onrechtmatige hinder. Weliswaar is het licht van de tuinlamp goed waar te nemen vanuit de kamers aan de achterzijde van de woning van [gedaagde] , maar gebleken is dat dit licht niet of nauwelijks is waar te nemen wanneer de gordijnen in de woning van [eiser] zijn gesloten.
Ten aanzien van de verlichting aan de schutting is sprake van niet meer dan sierverlichting. Gelet op de geringe hoeveelheid licht die de lampjes uitstralen, kan ook hiervan niet worden gezegd dat sprake is van onrechtmatige hinder. [eiser] kan vanuit (de bovenverdiepingen van) zijn woning slechts een zeer zwak lichtschijnsel zien. Dat is onvoldoende om te kunnen oordelen dat hij daardoor overlast ondervindt. Dat betekent dat ten aanzien van de verlichting in de tuin de vorderingen onder 1 tot en met 3 worden afgewezen.
4.5.
Ten aanzien van de drie lampen aan de zijgevel wordt het volgende overwogen.
[eiser] heeft te dulden dat in een dichtbebouwde woonwijk ’s nachts licht brandt - ook bij woningen - en dat dit in enige mate doordringt in zijn eigen huis. De rechtbank is bij de plaatsopneming niet gebleken dat de lichtinval van de lantaarn bij de voordeur dusdanig is dat daardoor aan [eiser] onrechtmatige hinder wordt toegebracht. De vorderingen onder 1 tot en met 2 worden daarom afgewezen met betrekking tot de lantaarn bij de voordeur van de woning van [gedaagde] .
4.6.
De twee achterste lampen aan de zijgevel (gezien vanaf de straatkant) veroorzaken wel rechtstreekse lichtinval in de woning van [eiser] . [eiser] heeft vanuit zijn woning ook direct zicht op deze lampen, in het bijzonder vanuit de (voormalige) slaapkamer op de eerste verdieping. Als [eiser] vanuit die slaapkamer naar buiten kijkt, ziet hij een fel licht van de achterste lamp aan de zijgevel. Ook de middelste lamp aan de zijgevel geeft een grote mate van lichtinval. De slaapkamer op de eerste etage wordt, wanneer de gordijnen niet zijn gesloten als het ware door deze buitenlampen ‘verlicht’. Van [eiser] kan verder niet worden gevergd in de slaapkamers de aanwezige (rol)gordijnen steeds volledig gesloten te houden om het licht tegen te houden; vooral op warme avonden zal behoefte aan ventilatie bestaan. [gedaagde] heeft weliswaar de lampen gedimd in 2017, maar bij de plaatsopneming bleek dat de lampen nog steeds vrij fel licht uitstralen in (de richting van) de woning van [eiser] . Daarvan ondervindt [eiser] hinder die naar het oordeel van de rechtbank als onrechtmatig is aan te merken. De rechtbank begrijpt dat [gedaagde] de steeg langs zijn woning wil verlichten uit veiligheidsoverwegingen (inbraakpreventie), maar hiervoor is niet noodzakelijk dat alle lampen op de bestaande wijze worden gehandhaafd. Het Pad wordt al verlicht door de buitenlamp bij de voordeur en de lichtinval in de woning van [eiser] (met name op de eerste en tweede verdieping) kan op relatief eenvoudige wijze worden teruggebracht wanneer [gedaagde] ervoor zorgt dat de twee achterste lampen aan zijn zijgevel in een neerwaartse richting licht uitstralen. Naar het oordeel van de rechtbank kan met deze (minst ingrijpende) maatregel worden volstaan en zal de vordering van [eiser] onder 2 in die zin worden toegewezen. De vordering onder 1 vergt een ingrijpender (technische) aanpassing en wijst de rechtbank af; met het treffen van de eerstgenoemde maatregel kan de lichtinval tot aanvaardbare proporties worden teruggebracht.
4.7.
De gevorderde dwangsom wordt toegewezen. De rechtbank zal deze bepalen op een bedrag van € 100,- per dag dat [gedaagde] niet aan de veroordeling voldoet. [gedaagde] moet de tijd krijgen om aanpassingen aan de lampen te doen. De rechtbank vindt een termijn van twee maanden na betekening van dit vonnis hiervoor redelijk.
4.8.
[eiser] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is. De vraag of buitengerechtelijke incassokosten zijn verschuldigd, moet worden getoetst aan de hand van de eisen geformuleerd in het Rapport BGK-integraal. [eiser] heeft onvoldoende gesteld dat kosten zijn gemaakt die betrekking hebben op meer dan een (eventueel herhaalde) aanmaning, het doen van een (niet aanvaard) schikkingsvoorstel of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De kosten worden dan ook afgewezen.
in reconventie en in voorwaardelijke conventie
4.9.
Partijen hebben een geschil over (het gebruik van) het Pad door [eiser] , dat eigendom is van [gedaagde] en toegang geeft tot zijn woning.
4.10.
Allereerst staat ter beoordeling of, zoals [eiser] stelt en [gedaagde] betwist, (inmiddels) van een erfdienstbaarheid sprake is. In dit verband wordt het volgende overwogen.
4.11.
Een erfdienstbaarheid kan op grond van artikel 5:72 BW slechts door vestiging of door (verkrijgende dan wel bevrijdende) verjaring ontstaan. Tussen partijen staat niet ter discussie dat er geen erfdienstbaarheid is gevestigd (anders dan bij bijvoorbeeld het perceel [nummer] voor welk perceel wel een recht van overpad is gevestigd) en dat ook geen erfdienstbaarheid door verkrijgende verjaring is ontstaan. In geschil is of een erfdienstbaarheid door bevrijdende verjaring is ontstaan. Op grond van artikel 3:105 BW verkrijgt hij die een goed bezit op het tijdstip waarop de verjaring van de rechtsvordering strekkende tot beëindiging van het bezit wordt voltooid dat goed, ook al was zijn bezit niet te goeder trouw. De verjaringstermijn is twintig jaar (artikel 3:306 BW). Wil het beroep slagen, dan moet [eiser] stellen en zo nodig bewijzen dat hij bezitter was van de erfdienstbaarheid op het moment dat de verjaring van de rechtsvordering om aan dat bezit een einde te maken was voltooid.
4.12.
Bezit is het houden van een goed voor zichzelf (artikel 3:107 BW). Of iemand een goed houdt en of hij dit voor zichzelf of voor een ander doet, wordt naar verkeersopvatting beoordeeld, met inachtneming van de regels van Titel 5 van Boek 3 BW en op grond van uiterlijke feiten. Aangenomen wordt dat sprake is van bezit van een erfdienstbaarheid wanneer feitelijke omstandigheden aanwezig zijn waaruit naar verkeersopvattingen een wilsuiting kan worden afgeleid om een bevoegdheid als gerechtigde tot een erfdienstbaarheid uit te oefenen.
4.13.
Ook al zou worden aangenomen dat [eiser] en zijn rechtsvoorgangers regelmatig het Pad hebben gebruikt om naar de tuin te gaan, hebben de rechthebbenden op het perceel van [gedaagde] daaruit niet hoeven afleiden dat [eiser] en zijn rechtsvoorgangers pretendeerden de eigenaren te zijn van een erfdienstbaarheid ten laste van het perceel van [gedaagde] . Gebruik impliceert immers nog geen bezit. De overige door [eiser] gestelde feiten en omstandigheden maken dit niet anders, zoals de aanwezigheid van de tuindeur of het gezamenlijk met andere buren bijdragen aan de kosten van het onderhoud van het Pad. Daarbij komt dat de bijdrage van [eiser] volgens afspraak minder was dan de bijdrage van degenen die wel een erfdienstbaarheid ten aanzien van het Pad bezaten. Ook daaruit kan dus niet worden opgemaakt dat [eiser] op enig moment heeft gepretendeerd rechthebbende te zijn. Al die omstandigheden wijzen erop dat [eiser] (en eventueel zijn rechtsvoorgangers) ervan uitgingen dat zij het Pad (af en toe) konden gebruiken, niet meer. Daar komt bij dat [eiser] zelf in juni 2016 tegenover [gedaagde] heeft erkend geen recht van overpad te hebben (2.6) en in juli 2016 (2.7) heeft geschreven over minimaal gebruik van het Pad. Daaruit volgt evenmin een gepretendeerde erfdienstbaarheid. Aldus is geen erfdienstbaarheid ontstaan.
4.14.
Tegenover het verweer dat [gedaagde] (stilzwijgende) toestemming heeft gegeven voor het ondubbelzinnig gebruik van het Pad, heeft [eiser] geen concrete feiten en omstandigheden naar voren gebracht die dat onderbouwen. Zo is niet gesteld of gebleken wanneer en op welke manier een toezegging zou zijn gedaan door [gedaagde] of zijn geen omstandigheden gesteld waaruit [eiser] gerechtvaardigd heeft mogen afleiden dat [gedaagde] voor een (voortdurend) gebruik van het Pad zijn toestemming heeft gegeven. Evenmin op die grond kan worden bepaald dat [gedaagde] het gebruik van het Pad door [eiser] moet dulden.
4.15.
Dit betekent dat de primaire vorderingen in reconventie onder 1 en 2 worden toegewezen. De onder 2 gevorderde dwangsom wordt toegewezen, met dien verstande dat de te verbeuren dwangsom wordt gesteld op € 100,- per dag.
[gedaagde] heeft niet toegelicht waarom de tuindeur moet worden verwijderd. Mede gelet op de daaraan verbonden kosten en de van [eiser] te vragen inspanning, wordt dat deel van de vordering onder 3 afgewezen. Het is afdoende als [eiser] (net als kennelijk zijn buurman aan de [adres] heeft gedaan) zijn tuindeur dichtmaakt en dichthoudt. De vordering onder 3 zal daarom deels worden toegewezen. De gevorderde dwangsom wordt toegewezen. De rechtbank bepaalt de dwangsom op een bedrag van € 100,- per dag.
4.16.
Nu de voorwaarde waaronder de voorwaardelijke vordering van [eiser] met betrekking tot het Pad is ingesteld, is vervuld, wordt die vordering beoordeeld. Gelet op hetgeen de rechtbank heeft overwogen in reconventie, is deze vordering evenwel niet toewijsbaar.
Proceskosten en nakosten in conventie en in reconventie
4.17.
In conventie zijn partijen over en weer in het (on)gelijk gesteld. De proceskosten worden daarom gecompenseerd. Iedere partij draagt de eigen proceskosten.
4.18.
In reconventie is [eiser] grotendeels in het ongelijk gesteld. [eiser] wordt veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] , tot op heden begroot op
€ 1.126,- aan salaris advocaat (2 punten × tarief € 563,- onbepaalde waarde). De nakosten en de over de proces- en nakosten gevorderde wettelijke rente worden als volgt toegewezen.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
gebiedt [gedaagde] om binnen twee maanden na de datum van betekening van dit vonnis de twee lampen aan de zijgevel van zijn woning (vanaf de straatkant de twee achterste lampen) zodanig aan te passen dat het licht in een neerwaartse richting schijnt;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van een dwangsom van € 100,- voor iedere dag dat [gedaagde] na de betekening van dit vonnis niet aan de veroordeling onder 5.1. voldoet, totdat een maximum van € 10.000,- is bereikt;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
5.6.
verklaart voor recht dat geen recht is ontstaan, door verjaring of anderszins, voor [eiser] om het Pad te gebruiken;
5.7.
verbiedt [eiser] van het Pad gebruik te maken;
5.8.
gebiedt [eiser] tot het binnen drie weken na de datum van betekening van dit vonnis dichtmaken en dichthouden van zijn tuindeur;
5.9.
veroordeelt [eiser] tot betaling van een dwangsom van € 100,- voor iedere dag dat hij na betekening van dit vonnis het onder 5.7 bedoelde verbod en/of het onder 5.9 bedoelde gebod overtreedt, totdat een maximum van € 10.000,- is bereikt;
5.10.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.126,-, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening;
5.11.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op
€ 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiser] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening;
5.12.
verklaart dit vonnis onder 5.7 tot en met 5.11 uitvoerbaar bij voorraad;
5.13.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.P. Pompe, rechter, bijgestaan door mr. C.E.P. Honing, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 20 april 2022. [1]

Voetnoten

1.type: CEPH