ECLI:NL:RBAMS:2022:2014

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 april 2022
Publicatiedatum
14 april 2022
Zaaknummer
13/165168-21 en 13/319656-20 (TUL)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorbereiding van moord en wapenbezit in Amsterdam

Op 15 april 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 22-jarige man, die werd beschuldigd van medeplichtigheid aan moord en wapenbezit. De zaak betreft een schietincident op 16 mei 2021 in Amsterdam, waarbij de vriendin van de verdachte om het leven kwam. De verdachte en een medeverdachte werden beschuldigd van het voorbereiden van de moord op een man, door een peilbaken onder de auto van zijn vriendin te plaatsen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet bewezen kon worden dat hij een bijdrage heeft geleverd aan de moord op de vriendin, en sprak hem vrij van de primair tenlastegelegde feiten. Echter, de rechtbank achtte wel bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de voorbereiding van de moord op de man, en veroordeelde hem tot een gevangenisstraf van zes jaar. Daarnaast werd hij schuldig bevonden aan wapenbezit en witwassen, waarbij in zijn woning een vuurwapen en contante geldbedragen werden aangetroffen. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de samenleving, en legde een straf op die recht doet aan de gepleegde misdrijven.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/165168-21 en 13/319656-20 (TUL)
Datum uitspraak: 15 april 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
ingeschreven op het adres [adres] , [woonplaats] ,
gedetineerd in het [naam] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 30 september 2021, 15 december 2021, 17 februari 2022 en 1 april 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. J.H. van der Meij en van wat verdachte en zijn raadsman mr. E.M. Steller naar voren hebben gebracht.

2.Beschuldiging

2.1.
Tenlastelegging
Verdachte wordt – kort samengevat – ervan beschuldigd dat hij zich, tezamen met anderen, heeft schuldig gemaakt aan medeplichtigheid aan de moord op [slachtoffer 1] (feit 1 primair) dan wel de voorbereiding op deze moord (feit 1 subsidiair) en, eveneens tezamen met anderen, aan medeplichtigheid aan de poging tot moord op [slachtoffer 2] (feit 2 primair) dan wel de voorbereiding van moord op [slachtoffer 2] (feit 2 subsidiair). Daarnaast wordt verdachte beschuldigd van het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie (feit 3) en van witwassen (feit 4).
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en als hier ingevoegd geldt.
2.2.
Inleiding
Op 16 mei 2021 heeft een schietpartij plaatsgevonden aan de Maassluisstraat te Amsterdam. Hierbij werd met automatische wapens geschoten op een Mercedes A-klasse AMG met kenteken [kenteken] op naam van [slachtoffer 1] (ook wel [slachtoffer 1] ) [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] was op dat moment bestuurder van die Mercedes (hierna: de Mercedes). Zij werd na het schietincident in kritieke toestand opgenomen in het ziekenhuis, waar zij nog diezelfde nacht (op 17 mei 2021) kwam te overlijden aan haar verwondingen. [slachtoffer 1] was de vriendin van [slachtoffer 2] . [slachtoffer 2] zou op een dodenlijst staan en in het verleden meerdere keren door de politie zijn gewaarschuwd vanwege een dreiging op zijn leven. Op het moment dat de Mercedes onder vuur werd genomen, zat [slachtoffer 2] als bijrijder naast [slachtoffer 1] . Naar aanleiding van deze schietpartij zijn er verschillende onderzoeken opgestart, waaronder het onderzoek Sonderman II. Uit dit onderzoek komt naar voren dat verdachte wordt verweten samen met medeverdachte [medeverdachte] handelingen te hebben verricht die dienstbaar zijn geweest aan de latere schietpartij die heeft geleid tot de dood van [slachtoffer 1] . Deze handelingen van [medeverdachte] en verdachte zouden hebben bestaan uit het observeren van [slachtoffer 1] en het inbreken in de parkeergarage die zich onder de woning van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] aan de Maassluisstraat bevindt, om aldaar een peilbaken onder de Mercedes − die niet alleen door [slachtoffer 1] , maar ook door [slachtoffer 2] werd gebruikt − te plakken.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. Verdachte, [verdachte] , heeft verklaard dat hij samen met medeverdachte [medeverdachte] heeft gezocht naar de auto van [slachtoffer 2] . Zij hebben eerst op het woonadres van [slachtoffer 2] en op het adres van diens vader aan de [adres vader] naar de auto gezocht en later bij de zonnestudio in [plaats] , het werkadres van [slachtoffer 1] . Deze verklaring wordt ondersteund door de verklaring van [medeverdachte] en door een notitie in de telefoon van [verdachte] met de tekst “adres ouders [adres vader] ”. Het observeren van de zonnestudio wordt bevestigd door beelden van 9 mei 2021, waarop [medeverdachte] is te zien en waarop ook is te zien dat hij bij de zonnestudio aandachtig naar binnen kijkt waar [slachtoffer 1] zichtbaar aan het werk is. Deze beelden laten ook zien dat later die dag, wanneer [slachtoffer 1] met de Mercedes wegrijdt van de zonnestudio, er een witte Seat Leon vlak achter haar rijdt. Uit onderzoek van de telefoon van [slachtoffer 1] is gebleken dat zij, enkele minuten nadat de Mercedes en de Seat zijn gefilmd, een notitie in haar telefoon heeft gemaakt met de tekst ‘ [kenteken] ’. Dit is het kenteken van de witte Seat Leon waarover [verdachte] heeft verklaard dat deze Seat bij hem in gebruik is en dat hij daarmee op 9 mei 2021 naar de zonnestudio is gereden. Op 12 mei 2021 is [verdachte] samen met [medeverdachte] aangehouden in de kelder die toegang geeft tot de parkeergarage aan de Maassluisstraat, in welke garage [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] doorgaans de Mercedes parkeerden. Verdachten verklaren beiden dat zij hebben geprobeerd in te breken in die parkeergarage om een peilbaken onder de Mercedes te plakken. Bij het krijgen van de opdracht heeft [verdachte] het peilbaken overhandigd gekregen. Ten tijde van de inbraak in de parkeergarage heeft [medeverdachte] het peilbaken in zijn bezit gehad en bij het zien van de politie dit peilbaken in een brievenbus van een omwonende gestopt. Laatstgenoemde heeft dit peilbaken, naar aanleiding van de berichtgeving over de schietpartij op 16 mei 2021, aan de politie overhandigd.
3.2.
Standpunt van het openbaar ministerie
Ten aanzien van het onder 1 en 2 primair tenlastegelegde, te weten de medeplichtigheid aan de moord op [slachtoffer 1] en aan de poging tot moord op [slachtoffer 2] , heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat [verdachte] (alsook [medeverdachte] ) hiervan dient te worden vrijgesproken. Bewijs dat de door verdachte en [medeverdachte] verzamelde inlichtingen zijn gedeeld met de schutters en daarmee bij de uitvoering een rol hebben gespeeld, ontbreekt.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het medeplegen van voorbereidingshandelingen van de moord op [slachtoffer 1] (feit 1 subsidiair) en van de (voorgenomen) moord op [slachtoffer 2] (feit 2 subsidiair) kunnen worden bewezen. Deze twee feiten staan in een onderlinge verhouding van eendaadse samenloop. Zij voert daartoe het volgende aan.
[verdachte] heeft samen met [medeverdachte] voorverkenningen uitgevoerd om (via [slachtoffer 1] ) [slachtoffer 2] te vinden. De inlichtingen die zij tijdens deze voorverkenningen vergaarden, werden door [verdachte] doorgegeven aan de opdrachtgever. Verdachten hebben geweten dat het niet om een incasso-opdracht ging: gelet op de uiterlijke verschijningsvorm – die niet bij een ander scenario past – kan het niet anders zijn dan dat zij kennis droegen van de voorgenomen liquidatie. [verdachte] heeft de opdracht aangenomen en contact gehad met de opdrachtgever, waarvan kan worden aangenomen dat dit ‘moordmakelaar’ [naam 1] was, en had daarmee het volle opzet op het misdadig doel. Subsidiair heeft [verdachte] op zijn minst het voorwaardelijk opzet gehad op de criminele intentie, omdat hij geen vragen heeft gesteld aan de opdrachtgever. Op grond van de uiterlijke kenmerken van de voorwerpen die verdachten voorhanden hebben gehad (het peilbaken, de witte Seat Leon, telefoons, een bericht met het kenteken van de Mercedes en een notitie met het adres van de vader [slachtoffer 2] ) en het gebruik van deze voorwerpen, kan het niet anders dan dat deze voorwerpen, die in dat kader ook geschikt zijn als voorbereidingsmiddelen, bestemd waren om de liquidatie mee te begaan.
Daarnaast kan worden bewezen dat verdachte het tenlastegelegde wapen (een pistool) en de munitie (50 patronen) voorhanden heeft gehad en dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan witwassen. Het wapen en de munitie zijn in de woning van verdachte aangetroffen en lagen bij diploma’s en een zorgpas van verdachte. In de woning van [verdachte] en op de achterbank van zijn auto (de witte Seat Leon) zijn geldbedragen (in totaal € 6.287,60) aangetroffen. De verpakkingswijze van het geld – een stapel briefgeld bijeen gebonden met een elastiek – en de coupures zijn indicatoren waaruit een vermoeden van witwassen voortvloeit. Verdachte heeft geen aannemelijke, verifieerbare verklaring afgelegd over de herkomst van het geld.
3.3.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van feiten 1 en 2. De verdediging heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van feiten 3 en 4.
Ten aanzien van feiten 1 en 2 primair heeft de verdediging het volgende aangevoerd. Uit het procesdossier kan niet volgen dat verdachte een bijdrage heeft geleverd aan de moord op [slachtoffer 1] of de poging tot moord op [slachtoffer 2] .
Ten aanzien van de subsidiaire varianten van feiten 1 en 2 heeft verdediging het volgende vrijspraakverweer gevoerd. [verdachte] en [medeverdachte] zijn niet verder gekomen dan hooguit de voorbereiding van de voorbereiding van de moord en de poging tot moord en dat is niet strafbaar. [slachtoffer 2] is namelijk nimmer door [verdachte] en [medeverdachte] gelokaliseerd. Evenmin bestaat er een relatie tussen het peilbaken en de latere beschieting, omdat het peilbaken bij deze beschieting niet is gebruikt; er is überhaupt geen peilbaken bij deze beschieting gebruikt. Subsidiair heeft de verdediging ten aanzien van deze feiten aangevoerd dat, indien de rechtbank van oordeel is dat sprake is van voorbereidingshandelingen, uit het procesdossier niet kan volgen dat de handelingen van [verdachte] en [medeverdachte] bestemd zijn geweest tot het plegen van een 8-jaarsfeit, laat staan het plegen van moord. De rechtbank heeft tijdens de behandeling van 17 februari 2022 overwogen dat het gebruik van een peilbaken bij levensdelicten tegenwoordig schering en inslag is. Dit is echter geen feit van algemene bekendheid, evenmin zijn levensdelicten het enige waar een peilbaken voor kan worden gebruikt. Het voorwaardelijke opzet kan daarom niet uit het procesdossier worden afgeleid.
3.4.
Oordeel van de rechtbank
3.4.1.
Vrijspraak van het onder 1 en 2 primair tenlastegelegde
De rechtbank acht, met de officier van justitie en de verdediging, het onder 1 en 2 primair tenlastegelegde niet bewezen. Verdachte zal daarvan dan ook worden vrijgesproken.
Uit het procesdossier en het onderzoek ter terechtzitting blijkt onvoldoende dat verdachte met zijn handelingen een bijdrage heeft geleverd aan de moord op [slachtoffer 1] en de poging tot moord op [slachtoffer 2] op 16 mei 2021. [verdachte] en [medeverdachte] hebben weliswaar, door [slachtoffer 1] te observeren en door te proberen een peilbaken onder de Mercedes te plaatsen, inlichtingen verzameld en hebben geprobeerd deze te verzamelen, maar er is geen bewijs dat enige door hen verkregen informatie is gedeeld met de schutters en aldus geen bewijs dat hun informatie een rol heeft gespeeld bij de uiteindelijke moord en poging tot moord.
De rechtbank acht – met de verdediging – evenmin het onder 1 subsidiair tenlastegelegde, te weten de voorbereiding van de moord op [slachtoffer 1] , bewezen. De voorbereidingshandelingen waarvan verdachte en medeverdachte [medeverdachte] worden beschuldigd hebben, zoals uit het navolgende zal blijken, alleen de moord op [slachtoffer 2] als misdadig doel gehad. Onvoldoende is gebleken dat verdachten tevens de moord op [slachtoffer 1] voor ogen hebben gehad. Het is een gegeven dat [slachtoffer 1] uiteindelijk degene is geweest die bij de schietpartij het leven heeft gelaten, maar het dossier bevat onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat verdachten, bij het verrichten van hun voorbereidingshandelingen, met die uitkomst rekening moesten of konden houden. Daarvoor is noodzakelijk dat de kans dat [slachtoffer 1] bij een aanslag op [slachtoffer 2] zou worden omgebracht aanmerkelijk was én dat verdachten die kans willens en wetens hebben aanvaard. Dat kan uit de bewijsmiddelen niet volgen.
3.4.2.
Het oordeel over het onder 2 subsidiair tenlastegelegde
Voor strafbare voorbereiding moet de rechtbank vaststellen dat verdachte voorwerpen voorhanden heeft gehad, dat de voorwerpen bestemd zijn tot het begaan van het beoogde misdrijf (in dit geval moord), dat verdachte handelde ter voorbereiding van die moord en dat hij opzet had op het begaan van die moord.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat [verdachte] en [medeverdachte] de tenlastegelegde voorwerpen (het peilbaken, telefoons, een bericht met het kenteken van de Mercedes, een notitie van het adres van de ouders van [slachtoffer 2] en de witte Seat Leon) alle voorhanden hebben gehad. De vraag die voorligt, is of die voorwerpen ook bestemd waren tot het begaan van moord op [slachtoffer 2] , zoals in de tenlastelegging is omschreven. Daartoe dient te worden beoordeeld of die voorwerpen afzonderlijk dan wel gezamenlijk, naar hun uiterlijke verschijningsvorm ten tijde van het handelen dienstig konden zijn aan het misdadige doel dat de verdachten met het gebruik daarvan voor ogen hebben gehad.
De in de tenlastelegging genoemde voorwerpen, betreffen voorwerpen die naar hun aard in objectieve zin niet duidelijk bestemd zijn voor het uitvoeren van een moord. Dat laat echter onverlet dat de voorwerpen een zodanige rol zouden kunnen spelen bij de uitvoering van een moord, dat het gebruik ervan voorbereiding aan het begaan van moord kan opleveren. De bestemming zou in dat geval moeten blijken uit de subjectieve bestemming. Die subjectieve bestemming wordt in dit geval mede bepaald door wetenschap en de intentie van verdachten, zoals die uit de bewijsmiddelen kunnen worden afgeleid. Er is dan ook sprake van communicerende vaten: in dit geval hangt het antwoord op de vraag of de voorwerpen bestemd waren tot het begaan van een moord op [slachtoffer 2] samen met het antwoord op de vraag of verdachten handelden ter voorbereiding van die moord en of zij ook opzet hadden op het begaan van die moord.
Naar het oordeel van de rechtbank moeten alle drie de vragen bevestigend worden beantwoord en kan dan ook – op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen – bewezen worden verklaard dat [verdachte] en [medeverdachte] zich tezamen, dus in vereniging, hebben schuldig gemaakt aan de voorbereiding van moord van [slachtoffer 2] . Hiertoe is het volgende redengevend.
[verdachte] heeft verklaard dat hij van een (tussen)opdrachtgever de opdracht had gekregen om de auto van [slachtoffer 2] te lokaliseren en te beplakken met een peilbaken. Hij zou die opdracht hebben gekregen, omdat [slachtoffer 2] nog geld aan de (tussen)opdrachtgever (of diens opdrachtgever) verschuldigd was. De Mercedes moest in dat kader worden gevonden. Die auto zou dan kunnen worden gestolen om daarmee de schuld te kunnen verrekenen dan wel druk op [slachtoffer 2] uit te kunnen oefenen.
Daargelaten dat [verdachte] wisselend heeft verklaard over de reden van de incasso-opdracht ( [verdachte] heeft eerst verklaard dat het ging om een niet door [slachtoffer 2] betaalde investering van een partij cocaïne; later dat het ging om een mislukt transport waaruit een schuld voortvloeide), kan uit de verklaring van [medeverdachte] worden afgeleid dat het niet slechts ging om het vinden van de Mercedes, zoals [verdachte] heeft verklaard, maar om het vinden van [slachtoffer 2] zélf. [medeverdachte] heeft immers verklaard dat [verdachte] hem een screenshot van [slachtoffer 2] had laten zien en dat [verdachte] pas met het voorstel kwam een baken te plakken nadat ze op 7, 8 en 9 mei 2021 tevergeefs op het adres van [slachtoffer 2] , het adres van zijn vader en het werkadres van zijn vriendin (naar [slachtoffer 2] ) hadden gezocht.
Met de officier van justitie volgt de rechtbank de verklaring van [medeverdachte] op dit punt, omdat [medeverdachte] consequent verklaart over (het zoeken van)
hemen
de man– en dus niet over een auto – en omdat deze verklaring ook wordt ondersteund door de overige bewijsmiddelen. [verdachte] heeft immers zelf verklaard dat [medeverdachte] en hij niet alleen beschikten over het kenteken van de Mercedes, maar ook – in relatie tot [slachtoffer 2] - over het kenteken van een ander voertuig en over verschillende adressen. Toen [verdachte] werd gevraagd welke informatie hij aan het begin van de opdracht had gekregen, heeft hij namelijk verklaard: “
We hebben adressen gekregen van hem, van zijn ouders en kentekens van twee auto's”. Deze verklaring past niet bij het slechts moeten lokaliseren van de Mercedes, maar bij het vinden van de persoon [slachtoffer 2] .
De rechtbank neemt dus aan dat de opdracht zag op het lokaliseren van [slachtoffer 2] , welke opdracht, gezien alle verdere gedragingen van [verdachte] , ook door [verdachte] is aanvaard. Uit de verklaringen van [verdachte] en [medeverdachte] kan verder worden afgeleid dat [medeverdachte] (al dan niet op verzoek van [verdachte] ) had besloten [verdachte] hierbij te helpen. [verdachte] en [medeverdachte] hebben [slachtoffer 2] vervolgens op de verschillende verkregen locaties gezocht en hebben op 9 mei 2021 [slachtoffer 1] , de vriendin van [slachtoffer 2] ook gevolgd. Dit laatste blijkt onder meer uit camerabeelden en een in de telefoon van [slachtoffer 1] aangetroffen notitie van 9 mei 2021 van het kenteken van de auto van [verdachte] . Verdachten hebben verder bekend dat zij op 12 mei 2021 hebben getracht het peilbaken, dat [verdachte] van de opdrachtgever had gekregen, onder de Mercedes in de parkeergarage, behorende bij de woning van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] , te plaatsen, maar dat zij hierin (door de komst van de politie) uiteindelijk niet zijn geslaagd.
Uit het voorgaande volgt dat verdachten het traceren van [slachtoffer 2] en daarmee het ‘overleveren ’ van hem aan de (tussen)opdrachtgever hebben voorbereid. Zelfs in het geval de verklaring van [verdachte] zou worden gevolgd dat het om een incassokwestie ging (en [medeverdachte] en hem aldus niets was gezegd over het – naar later in elk geval is gebleken – werkelijke doel: het liquideren van [slachtoffer 2] ), hebben verdachten zich daarmee schuldig gemaakt aan de voorbereiding van moord.
Gezien het kader waarin [slachtoffer 2] alsdan zou zijn gezocht (schulden in relatie tot handel in drugs), lag het immers, ook voor verdachten, bepaald niet voor de hand om aan te nemen dat het slechts om het incasseren van de schuld zou gaan. Bij dit oordeel wordt in aanmerking genomen de vele (en riskante) inspanningen die van verdachten werden gevergd, in het bijzonder het plaatsen van een peilbaken. Hoewel peilbakens kunnen worden en ook worden gebruikt voor andere doeleinden, is een peilbaken uitermate geschikt om bij capitale delicten in het criminele milieu een persoon te lokaliseren. De ervaring leert dat peilbakens daartoe ook meer en meer worden gebruikt. Verder wordt in aanmerking genomen het geldbedrag dat verdachten door hun opdrachtgever in het vooruitzicht was gesteld: [verdachte] heeft ter zitting verklaard dat [medeverdachte] en hij voor hun inspanningen een bedrag van € 3.000,- zouden ontvangen. Voor verdachten heeft het duidelijk moeten zijn dat een dergelijk bedrag niet zonder meer voor een ‘incassoklusje’ wordt betaald.
Naar het oordeel van de rechtbank hebben verdachten, door de hen gevraagde inspanningen onder de hiervoor genoemde omstandigheden (in een nauwe en bewuste samenwerking) te verrichten, dan ook bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hun voorbereidende werkzaamheden zouden resulteren in een liquidatie, dus in een moord op [slachtoffer 2] . Zij hebben zich dan ook schuldig gemaakt aan het medeplegen van de voorbereiding van een moord, waarbij zij (voorwaardelijk) opzet hebben gehad op die moord. In het licht van hetgeen hiervoor over het peilbaken is overwogen, is ook voldaan aan het laatste criterium van artikel 46 Sr: [verdachte] en [medeverdachte] hebben een voorwerp voorhanden gehad dat, gezien alle omstandigheden waaronder en het doel waarmee verdachten dat voorhanden hadden, de (subjectieve) bestemming had om daarmee de moord op [slachtoffer 2] te begaan.
Dat het [verdachte] en [medeverdachte] uiteindelijk niet is gelukt om het baken te plaatsen, doet daar niet aan af. Voor de overige in de tenlastelegging genoemde voorwerpen, voor zover die al als voorwerpen kunnen worden gekwalificeerd, geldt dat niet kan worden gezegd dat die kennelijk bestemd waren om daarmee een moord te begaan.
De rechtbank komt in dit vonnis dus tot een andere conclusie dan in het vonnis van 25 februari 2022 (ECLI:NL:RBAMS:2022:786) dat is gewezen in de zaak van een verdachte die, nadat [verdachte] en [medeverdachte] hierin niet waren geslaagd, alsnog een baken onder de auto van [slachtoffer 2] had geplaatst en een simkaart in dat baken had geïnstalleerd. In genoemde zaak is de verdachte vrijgesproken van het voorbereiden van moord, omdat het dossier, anders dan in deze zaak, geen aanknopingspunten bevatte dat die verdachte meer wist dan ‘dat de auto met het baken zou worden gevolgd’. Het (voorwaardelijk) opzet op moord werd in die zaak daarom terecht niet bewezen geacht.
3.4.3.
Het oordeel over het onder 3 en 4 tenlastegelegde
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie onder 3 en het witwassen onder 4 op grond van de bewijsmiddelen kan worden bewezen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte,
ten aanzien van feit 2 subsidiair,
in de periode van 2 mei 2021 tot en met 12 mei 2021 te Amsterdam en Diemen, tezamen en in vereniging met een ander, ter voorbereiding van het te plegen misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten moord als bedoeld in artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht, op [slachtoffer 2] , opzettelijk een peilbaken bestemd tot het begaan van dat misdrijf voorhanden heeft gehad;
ten aanzien van feit 3,
op 23 juni 2021 te Amsterdam, een vuurwapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool van het merk Ceska Zbrojovka, type 75 P-07 en munitie van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten 50 patronen van het merk Sellier & Belliot voorhanden heeft gehad;
ten aanzien van feit 4,
op 23 juni 2021 te Amsterdam, contante geldbedragen van 2.687,60 euro en 3.600,- euro voorhanden heeft gehad terwijl hij wist, dat bovenomschreven geldbedragen – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 subsidiair, 2 subsidiair en 3 en 4 bewezen geachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaar, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft het standpunt ingenomen dat een eventuele verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen voorwerpen dient te worden verdisconteerd bij de oplegging van een (hoofd)straf, omdat de verbeurdverklaring een punitief karakter kent.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan de voorbereiding van moord. Moord is een van de zwaarste misdrijven uit het Wetboek van Strafrecht dat niet alleen een inbreuk vormt op het recht op leven van het slachtoffer zelf, maar ook ongekend leed veroorzaakt voor nabestaanden en daarnaast beroering in de samenleving teweeg brengt. Het doel dat verdachte gedurende een periode van tien dagen nastreefde, namelijk het helpen plaatsen van [slachtoffer 2] in een positie waarin hij kon worden geliquideerd, is dermate ernstig dat niet anders kan worden gereageerd dan met een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het bezit van een vuurwapen, met bijbehorende munitie. Het ongecontroleerd bezit daarvan, waarmee gemakkelijk dodelijk letsel kan worden toegebracht, vormt een groot gevaar voor de samenleving. Vanwege de gevaarzetting van vuurwapens dient streng tegen het illegaal voorhanden hebben daarvan te worden opgetreden. Tot slot heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan witwassen, waaruit een beeld ontstaan dat verdachte enkel uit is op geldelijk gewin, waarbij hij zich geen rekenschap geeft van leed van anderen.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 2 maart 2022. Uit zijn veroordeling op 26 maart 2021 is gebleken dat verdachte zich eerder heeft schuldig gemaakt aan het overtreden van de Wet wapens en munitie.
De rechtbank houdt rekening met straffen die in vergelijkbare zaken zijn opgelegd.
Het strafmaximum voor moord is levenslang. Op voorbereiding van een feit met dat strafmaximum is een maximale gevangenisstraf gesteld van 15 jaar. De oriëntatiepunten van de rechtspraak voor het in een woning voorhanden hebben van een wapen van categorie III – munitie niet meegerekend − voorzien een gevangenisstraf van vier maanden. Bij het witwassen van bedragen zoals is bewezenverklaard, wordt een gevangenisstraf tussen een week en twee maanden voorzien.
Ook houdt de rechtbank rekening met de jeugdige leeftijd van verdachte. De rechtbank wijkt af van de eis van de officier van justitie, omdat zij tot een andere bewezenverklaring is gekomen en omdat zij de gevorderde verbeurdverklaring van het bij verdachte aangetroffen geld in het hierna volgende zal toewijzen, maar deze verbeurdverklaring als bijkomende straf (in relatie tot het witwassen) in haar strafmaat betrekt.
De rechtbank is, gelet op wat hiervoor is overwogen, van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van zes jaar passend en geboden is.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

8.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
personenauto, kenteken: [kenteken] (wit, Seat Leon), goednummer: G6038199;
€ 600,-, goednummer: G6070106;
€ 2400,-, goednummer: G6070055;
€ 100,-, goednummer: G070058;
€ 500,-, goednummer: G6070059;
€ 2.687,10, goednummer: G6070078;
1 pistool, goednummer (CZ) G6070214;
50 stuks munitie, (Sellier & Bellot) goednummer: G6070224;
1 telefoontoestel (zwart, iPhone), goednummer: 6055734;
1 wapenkoffer (zwart, CZ), goednummer: 607209;
1 telefoontoestel (blauw, Samsung Sm-A202f/Ds), goednummer: 6070119;
1 telefoontoestel (Google Pixel 4a), goednummer: 6070155;
1 telefoontoestel (iPhone 12 Pro), goednummer: 6070121.
8.1.
Verbeurdverklaring
De geldbedragen onder 2, 3, 4, 5 en 6 behoren toe aan verdachte. Nu met betrekking tot dit geld het onder 4 bewezengeachte is begaan, wordt dit geld verbeurdverklaard.
8.2.
Onttrekking aan het verkeer
Nu met betrekking tot het vuurwapen (7) en de munitie (8) het onder 3 bewezengeachte is begaan en deze voorwerpen van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, worden deze voorwerpen onttrokken aan het verkeer. Dit geldt ook voor de wapenkoffer (10), nu het hier gaat om de verpakking waarin het vuurwapen zich bevond.
8.3.
Teruggave aan verdachte
De telefoontoestellen (9, 11, 12 en 13) en de personenauto (1) zijn niet gebruikt bij het bewezenverklaarde en zijn niet anderszins vatbaar voor onttrekking aan het verkeer. De rechtbank zal daarom gelasten deze voorwerpen terug te geven aan verdachte.

9.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

9.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij de stukken bevindt zich de op 7 februari 2022 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 26 maart 2021 van de politierechter van de rechtbank Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 90 dagen met aftrek van voorarrest, met bevel dat een deel van 72 dagen niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
9.2.
Standpunten officier van justitie en verdediging
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot tenuitvoerlegging dient te worden toegewezen. De verdediging heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging.
9.3.
Oordeel van de rechtbank
Gebleken is dat verdachte zich na het wijzen van voornoemd vonnis voor het einde van de daarin vermelde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van dat voorwaardelijke strafdeel te gelasten.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij genoemd vonnis van 26 maart 2021, namelijk 72 dagen gevangenisstraf.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 33b, 36b, 36c, 46, 47, 57, 289 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 en onder 2 primair tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
 Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 subsidiair, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hiervoor in paragraaf 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
 Het bewezenverklaarde levert op:
feit 2 subsidiair: medeplegen van de voorbereiding van moord;
feit 3: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot vuurwapen en munitie van categorie III;
feit 4: witwassen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
 Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
6(zes)
jaar.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
 Verklaart, als bijkomende straf,
verbeurd:
o € 600,- (goednummer: G6070106);
o € 2.400,- (goednummer: G6070106);
o € 100,- (goednummer: G6070058);
o € 500,- (goednummer: G6070059);
o € 2.687,10 (goednummer: G6070078).
 Verklaart
onttrokken aan het verkeer:
o 1 pistool (CZ), goednummer G6070214;
o 50 stuks munitie, (Sellier & Bellot), goednummer: G6070224;
o 1 wapenkoffer (zwart, CZ), goednummer: 607209;
 Gelast de
teruggave aan [verdachte]van:
o 1 personenauto, kenteken: [kenteken] (wit, Seat Leon), goednummer: G6038199;
o 1 telefoontoestel (zwart, iPhone), goednummer: 6055734;
o 1 telefoontoestel (blauw, Samsung Sm-A202f/Ds), goednummer: 6070119;
o 1 telefoontoestel (Google Pixel 4a), goednummer: 6070155;
o 1 telefoontoestel (iPhone 12 Pro), goednummer: 6070121.

Gelast de tenuitvoerlegging vande straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij genoemd vonnis van 26 maart 2021, namelijk
72(tweeënzeventig)
dagen gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.H. Marcus, voorzitter,
mrs. D. van den Brink en A.J. Scheijde, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A. Koudadi, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 april 2022.