ECLI:NL:RBAMS:2022:786

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 februari 2022
Publicatiedatum
24 februari 2022
Zaaknummer
13/061546-21 en 99-001040-31 (vordering herroeping v.i.)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van voorbereidingshandelingen voor moord en herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling

Op 25 februari 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 23-jarige man, die werd beschuldigd van voorbereidingshandelingen voor een moordaanslag en het illegaal plaatsen van een GPS-tracker. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met een medeverdachte op 4 maart 2021 een peilbaken onder de auto van het beoogde slachtoffer heeft geplaatst. De officier van justitie stelde dat dit een duidelijke voorbereiding was voor een liquidatie. Echter, de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor het opzet van de verdachte om een moord voor te bereiden. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet wist van een plan om het slachtoffer te liquideren en dat er geen bewijs was voor een aanmerkelijke kans dat de GPS-tracker zou worden gebruikt voor een moord. Daarom sprak de rechtbank de verdachte vrij van de beschuldigingen van voorbereidingshandelingen voor moord en het illegaal plaatsen van aftapapparatuur. Daarnaast werd de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling afgewezen, omdat de verdachte werd vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/061546-21 en 99-001040-31 (vordering herroeping v.i.)
Datum uitspraak: 25 februari 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 februari 2022. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. J.H. van der Meij en van wat verdachte en zijn raadsman mr. B.J.W. Tijkotte naar voren hebben gebracht.

2.Beschuldiging

Verdachte wordt kort gezegd beschuldigd van het samen met een ander plegen van voorbereidingshandelingen voor de moord op [slachtoffer 1] in de periode van 6 februari 2021 tot en met 4 maart 2021 en het in strijd met de wet plaatsen van afluister-, aftap- of opnameapparatuur (GPS-tracker) op 4 maart 2021.
De tenlastelegging staat in de bijlage.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat beide feiten kunnen worden bewezen.
Over de voorbereidingshandelingen (feit 1): Op 4 maart 2021 heeft medeverdachte [medeverdachte] verdachte opgehaald met een gehuurd busje en verdachte afgezet bij het Bredero college. Verdachte heeft in de Meeuwenlaan een peilbaken geplaatst onder de auto die in gebruik was bij [slachtoffer 1] . Verdachte en [medeverdachte] zijn aangehouden en in het busje is een telefoon aangetroffen waarmee contact is gelegd met het peilbaken. Uit de feiten en omstandigheden blijkt dat de liquidatie van [slachtoffer 1] werd voorbereid. Er was een concrete doodsbedreiging richting [slachtoffer 1] . Om een moord te kunnen uitvoeren moet je weten waar het doelwit zich bevindt. Hiervoor worden middelen en mensen ingezet die opereren in verschillende geledingen. Er wordt geobserveerd, gespot, gevolgd en er worden peilbakens geplakt. Uiteindelijk worden hitters ingezet om het doelwit te beschieten. Mede in het licht van de onderzoeken Argus en Seegat en de moord op [slachtoffer 2] , de partner van [slachtoffer 1] , is duidelijk waarvoor het baken diende en welk misdadig doel verdachte en [medeverdachte] voor ogen hadden. Het misdadige doel wordt nog duidelijker door de op de telefoon aangetroffen filmbeelden van auto’s in de parkeergarage van de Maassluisstraat en dat er vlak voor de moord op [slachtoffer 2] door twee andere verdachten op die locatie is geprobeerd om een peilbaken onder een auto te plakken, ook gericht op [slachtoffer 1] . Op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van de voorwerpen (het peilbaken en de telefoon) en het gebruik van de voorwerpen door verdachte en [medeverdachte] , in onderlinge samenhang bezien, en bij gebrek aan een verklaring van verdachte en [medeverdachte] , kan de conclusie niet anders zijn dan dat de voorwerpen bestemd waren tot en geschikt waren als voorbereidingsmiddelen om de liquidatie te begaan.
Over het overtreden van artikel 139d van het Wetboek van Strafrecht (Sr) (feit 2): Vast staat dat verdachte een peilbaken heeft geplaatst onder de auto die op naam stond van [naam neef] , een neef van [slachtoffer 1] , en dat hij daarvoor geen toestemming had. De applicatie voor het peilbaken stond op de telefoon die aan [medeverdachte] kan worden toegeschreven. Een peilbaken of GPS-tracker is een technisch hulpmiddel en valt gelet op de aard en eigenschappen daarvan onder de definitie van technisch hulpmiddel als bedoeld in artikel 139d Sr. Een GPS-tracker wordt onder een auto geplaatst om de auto en/of de bestuurder te kunnen volgen. Dit is alleen mogelijk als een simkaart in de GPS-tracker wordt geplaatst. Hiermee kan door middel van een geautomatiseerd werk worden ingelogd op een telefoonapplicatie, website of op bij het peilbaken meegeleverde software, zodat vervolgens de beschikking wordt verkregen over de gegevens die via gsm-masten worden overgedragen. Het door middel van een geautomatiseerd netwerk oproepen van alle door het technisch hulpmiddel opgevangen signalen uit de ether moet worden aangemerkt als aftappen. Het gaat hier dan om de (locatie)gegevens van een derde die via een geautomatiseerd werk worden afgetapt.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft voor beide feiten vrijspraak bepleit. Verdachte heeft alleen het peilbaken voorhanden gehad. Van de andere goederen kan niet worden bewezen dat verdachte ze voorhanden heeft gehad. Het peilbaken, de spycam en de gehuurde bus zijn naar hun aard in objectieve zin niet duidelijk bestemd voor het plegen van een moord. Het gebruik van de voorwerpen in deze zaak was mogelijk gericht op het traceren van iemand, waarbij niet eens vaststaat dat het om het traceren van [slachtoffer 1] ging. Uit het dossier kan niet worden afgeleid dat daadwerkelijk sprake is geweest van traceren. Uit het plaatsen van het baken kan juist worden afgeleid dat het traceren nog niet was gelukt. Als betrokkenheid van verdachte wordt aangenomen, dan waren verdachte en [medeverdachte] nog in een fase vóór het daadwerkelijk spotten van het uiteindelijke doelwit. De tenlastegelegde voorwerpen zijn hoogstens gebruikt voor voorbereiding van de voorbereiding van het (mede)plegen van moord of doodslag. Dit valt niet onder de reikwijdte van strafbare voorbereiding. Er is geen enkele aanwijzing dat de in de tenlastelegging genoemde voorwerpen op enige wijze gebruikt zouden worden bij de daadwerkelijke uitvoering van de moord op [slachtoffer 1] . Er zijn juist contra-indicaties dat er die dag wat zou gebeuren. [medeverdachte] huurde een auto op zijn eigen naam, hij had zijn eigen telefoon bij zich en zowel verdachte als [medeverdachte] droegen geen gezichtsbedekking. Er is geen bewijs dat verdachte met het voorhanden hebben van het baken opzet heeft gehad op een moord. Hij heeft een baken geplaatst, maar bewijs dat verdachte wist van de reden voor het plaatsen van het baken ontbreekt. Het zwijgen van verdachte is geen bewijs voor opzet. Voor het tweede feit geldt dat geen sprake is van afluisteren, opnemen of aftappen als bedoeld in artikel 139d Sr.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak medeplegen voorbereidingshandelingen voor moord (feit 1)
Voor strafbare voorbereidingshandelingen moet de rechtbank vaststellen dat verdachte de voorwerpen voorhanden heeft gehad, dat de voorwerpen bestemd zijn tot het begaan van het beoogde misdrijf (in dit geval moord), dat verdachte handelde ter voorbereiding van die moord en dat hij opzet had op het begaan van die moord.
De rechtbank spreekt verdachte vrij van dit feit omdat niet bewezen kan worden dat verdachte opzet heeft gehad om een moord voor te bereiden. Uit het dossier kan worden afgeleid dat verdachte een baken onder de auto heeft geplakt en een simkaart in het baken heeft geïnstalleerd. Over de wetenschap van verdachte kan op basis daarvan alleen worden vastgesteld dat verdachte wist dat de auto met het baken zou worden gevolgd. Het dossier bevat geen bewijs dat verdachte wist van een plan om [slachtoffer 1] of iemand anders te liquideren. Zogenoemd ‘vol opzet’ op moord kan daarom niet worden bewezen.
Ook is er onvoldoende bewijs voor zogenoemd ‘voorwaardelijk opzet’. Daarvan is sprake als verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het baken en de telefoon zouden worden gebruikt bij de uitvoering van moord. In het dossier staan aanwijzingen dat [medeverdachte] wist of had moeten begrijpen dat het baken en de telefoon zouden worden ingezet bij spotterswerkzaamheden voor een liquidatie. Op de Samsung telefoon, die in het dossier aan [medeverdachte] wordt toegeschreven, staan video’s van parkeergarages boven het Gustav Mahler-wooncomplex en aan de Maasluisstraat in Amsterdam, waar de partner van [slachtoffer 1] boven woonde en haar auto parkeerde. Ook is de auto van de vader van [medeverdachte] op 24 februari 2021 in de nacht in de buurt van een nabijgelegen parkeergarage in Amsterdam Zuid gesignaleerd. Op camerabeelden is gezien dat de auto in de buurt van het Symphony gebouw stopt en dat iemand twee rondes om het gebouw loopt.
De rechtbank kan echter niet vaststellen dat verdachte wetenschap had van de inhoud van de Samsung telefoon. Ook kan niet worden vastgesteld dat verdachte op 24 februari 2021 aanwezig was in de auto bij de parkeergarage in Amsterdam Zuid. De auto die daar is gesignaleerd is van de vader van [medeverdachte] en wordt door [medeverdachte] gebruikt. Dat verdachte op een andere avond gecontroleerd is terwijl hij bij [medeverdachte] in deze auto zat, rechtvaardigt niet de conclusie dat verdachte er die keren dat de auto bij parkeergarages in Amsterdam Zuid is gesignaleerd ook bij was. Dat verdachte zwijgt levert geen bewijs voor zijn opzet op een moord op. Dit alles bij elkaar en omdat peilbakens en telefoons niet uitsluitend worden gebruikt voor het voorbereiden van moord, kan de rechtbank niet vaststellen dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het baken en de telefoon gebruikt zouden worden bij de uitvoering van een moord.
Vrijspraak medeplegen in strijd met de wet plaatsen van aftapapparatuur (feit 2)
De rechtbank spreekt verdachte vrij van dit feit omdat met het plaatsen en/of volgen van een peilbaken geen sprake is van het aftappen of opnemen van gegevens zoals bedoeld in artikel 139d Sr. Een GPS-tracker geeft, via een simkaart, zijn eigen actuele locatiegegevens door. Die locatie is vervolgens op een laptop of mobiele telefoon met behulp van daarvoor bestemde software te zien. De gegevens die op de laptop of telefoon te zien zijn, zijn gegevens die door de GPS-tracker zelf worden gegeven, zodat er geen sprake is van het wederrechtelijk aftappen, opnemen of afluisteren van gegevens.

4.Vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling

Bij onherroepelijk geworden vonnissen van deze rechtbank van:
  • de meervoudige strafkamer van 6 december 2018 met parketnummer 13/702047-18;
  • de kantonrechter van 21 maart 2019 met parketnummer 96-038102-18;
  • de kantonrechter van 21 maart 2019 met parketnummer 96-119384-18;
  • de kantonrechter van 21 maart 2019 met parketnummer 96-209243-17,
is verdachte veroordeeld tot 36 maanden gevangenisstraf met aftrek van de tijd die door hem in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht en is aan hem hechtenis opgelegd van in totaal 6 weken.
Bij beslissing van deze rechtbank van 18 augustus 2020 is de voorwaardelijke invrijheidstelling uitgesteld voor de duur van 80 dagen. Op 13 november 2020 is verdachte feitelijk in vrijheid gesteld met een strafrestant van 294 dagen en een proeftijd van 365 dagen onder de algemene voorwaarde dat de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke invrijheidstelling kan worden herroepen als verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt (artikel 6:2:11 lid 1 onder a Sv).
Bij de stukken bevindt zich de op 10 maart 2021 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaken met bovengenoemde parketnummers, met v.i.-zaaknummer 99/001040-31.
Omdat verdachte wordt vrijgesproken, wijst de rechtbank de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling af.

5.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte,
[verdachte], daarvan vrij.
Wijst af de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Huber, voorzitter,
mrs. A.C.J. Klaver en C. Wildeman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Madiol, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 februari 2022.