ECLI:NL:RBAMS:2022:2013

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 april 2022
Publicatiedatum
14 april 2022
Zaaknummer
13/165146-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorbereiding van moord en wapenbezit door verdachte in Amsterdam

Op 15 april 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 21-jarige man, die werd beschuldigd van medeplichtigheid aan moord en wapenbezit. De verdachte was samen met een medeverdachte betrokken bij de voorbereiding van een moord op een man, waarbij zij probeerden een peilbaken onder de auto van het slachtoffer te plaatsen. Dit gebeurde in de context van een schietpartij op 16 mei 2021, waarbij de vriendin van het beoogde slachtoffer om het leven kwam. De rechtbank oordeelde dat de verdachte en zijn medeverdachte onvoldoende bewijs hadden geleverd dat hun handelingen daadwerkelijk bijdroegen aan de moord. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de primaire beschuldigingen van medeplichtigheid aan moord, maar achtte de voorbereiding van de moord op het slachtoffer wel bewezen. Daarnaast werd de verdachte schuldig bevonden aan het voorhanden hebben van een patroonmagazijn. De rechtbank legde een gevangenisstraf van zes jaar op, rekening houdend met de ernst van de feiten en de jeugdige leeftijd van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/165146-21
Datum uitspraak: 15 april 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2000,
ingeschreven op het adres [adres] ,
gedetineerd in [naam] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 30 september 2021, 15 december 2021, 17 februari 2022 en 1 april 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. J.H. van der Meij en van wat verdachte en zijn raadsman mr. T.G.M. Houben naar voren hebben gebracht.

2.Beschuldiging

2.1.
Tenlastelegging
Verdachte wordt – kort samengevat – ervan beschuldigd dat hij zich, tezamen met anderen, heeft schuldig gemaakt aan medeplichtigheid aan de moord op [slachtoffer 1] (feit 1 primair) dan wel de voorbereiding op deze moord (feit 1 subsidiair) en, eveneens tezamen met anderen, aan medeplichtigheid aan de poging tot moord op [slachtoffer 2] (feit 2 primair) dan wel de voorbereiding van moord op [slachtoffer 2] (feit 2 subsidiair). Daarnaast wordt verdachte beschuldigd van het voorhanden hebben van vuurwapens (feit 3).
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
2.2.
Inleiding
Op 16 mei 2021 heeft een schietpartij plaatsgevonden aan de Maassluisstraat te Amsterdam. Hierbij werd met automatische wapens geschoten op een Mercedes A-klasse AMG met kenteken [kenteken] op naam van [slachtoffer 1] (ook wel [slachtoffer 1] ) [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] was op dat moment bestuurder van die Mercedes (hierna: de Mercedes). Zij werd na het schietincident in kritieke toestand opgenomen in het ziekenhuis, waar zij nog diezelfde nacht (op 17 mei 2021) kwam te overlijden aan haar verwondingen. [slachtoffer 1] was de vriendin van [slachtoffer 2] . [slachtoffer 2] zou op een dodenlijst staan en in het verleden meerdere keren door de politie zijn gewaarschuwd vanwege een dreiging op zijn leven. Op het moment dat de Mercedes onder vuur werd genomen, zat [slachtoffer 2] als bijrijder naast [slachtoffer 1] . Naar aanleiding van deze schietpartij zijn er verschillende onderzoeken opgestart, waaronder het onderzoek Sonderman II. Uit dit onderzoek komt naar voren dat verdachte wordt verweten samen met medeverdachte [medeverdachte] handelingen te hebben verricht die dienstbaar zijn geweest aan de latere schietpartij die heeft geleid tot de dood van [slachtoffer 1] . Deze handelingen van verdachte en [medeverdachte] zouden hebben bestaan uit het observeren van [slachtoffer 1] en het inbreken in de parkeergarage, die zich onder de woning van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] aan de Maassluisstraat bevindt, om aldaar een peilbaken onder de Mercedes – die niet alleen door [slachtoffer 1] , maar ook door [slachtoffer 2] werd gebruikt − te plakken.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. Medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat hij samen met verdachte, [verdachte] , heeft gezocht naar de auto van [slachtoffer 2] . Zij hebben eerst op het woonadres van [slachtoffer 2] en op het adres van diens vader aan de [adres vader] naar de auto gezocht en later bij de zonnestudio in [plaats] , het werkadres van [slachtoffer 1] . Deze verklaring wordt ondersteund door de verklaring van [verdachte] en door een notitie in de telefoon van [medeverdachte] met de tekst “adres ouders [adres vader] ”. Het observeren van de zonnestudio wordt bevestigd door beelden van 9 mei 2021, waarop [verdachte] is te zien en waarop ook is te zien dat hij bij de zonnestudio aandachtig naar binnen kijkt waar [slachtoffer 1] zichtbaar aan het werk is. Deze beelden laten ook zien dat later die dag, wanneer [slachtoffer 1] met de Mercedes wegrijdt van de zonnestudio, er een witte Seat Leon vlak achter haar rijdt. Uit onderzoek van de telefoon van [slachtoffer 1] is gebleken dat zij, enkele minuten nadat de Mercedes en de Seat zijn gefilmd, een notitie in haar telefoon heeft gemaakt met de tekst ‘ [kenteken] ’. Dit is het kenteken van de witte Seat Leon waarover [medeverdachte] heeft verklaard dat deze Seat bij hem in gebruik is en dat hij daarmee op 9 mei 2020 naar de zonnestudio is gereden. Op 12 mei 2021 is [verdachte] samen met [medeverdachte] aangehouden in de kelder die toegang geeft tot de parkeergarage aan de Maassluisstraat, in welke garage [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] doorgaans de Mercedes parkeerden. Verdachten verklaren beiden dat zij hebben geprobeerd in te breken in die parkeergarage om een peilbaken onder de Mercedes te plakken. Bij het krijgen van de opdracht heeft [medeverdachte] het peilbaken overhandigd gekregen. Ten tijde van de inbraak in de parkeergarage heeft verdachte het peilbaken in zijn bezit gehad en bij het zien van de politie dit peilbaken in een brievenbus van een omwonende gestopt. Laatstgenoemde heeft dit peilbaken naar aanleiding van de berichtgeving over de schietpartij op 16 mei 2021 aan de politie overhandigd.
3.2.
Standpunt van het openbaar ministerie
Ten aanzien van het onder 1 en 2 primair tenlastegelegde, te weten de medeplichtigheid aan de moord op [slachtoffer 1] en aan de poging tot moord op [slachtoffer 2] , heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat [verdachte] (alsook [medeverdachte] ) hiervan dient te worden vrijgesproken. Bewijs dat de door verdachte en [medeverdachte] verzamelde inlichtingen zijn gedeeld met de schutters en daarmee bij de uitvoering een rol hebben gespeeld, ontbreekt.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het medeplegen van voorbereidingshandelingen van de moord op [slachtoffer 1] (feit 1 subsidiair) en van de (voorgenomen) moord op [slachtoffer 2] (feit 2 subsidiair) kunnen worden bewezen. Deze twee feiten staan in een onderlinge verhouding van eendaadse samenloop. Zij voert daartoe het volgende aan.
[verdachte] heeft samen met [medeverdachte] voorverkenningen uitgevoerd om (via [slachtoffer 1] ) [slachtoffer 2] te vinden. De inlichtingen die zij tijdens deze voorverkenningen vergaarden werden door [medeverdachte] doorgegeven aan de opdrachtgever. Verdachten hebben geweten dat het niet om een incasso-opdracht ging: gelet op de uiterlijke verschijningsvorm – die niet bij een ander scenario past – kan het niet anders zijn dan dat zij kennis droegen van de voorgenomen liquidatie. [medeverdachte] heeft de opdracht aangenomen en contact gehad met de opdrachtgever, waarvan kan worden aangenomen dat dit ‘moordmakelaar’ [naam 1] was, en had daarmee het volle opzet op het misdadig doel. [verdachte] is door [medeverdachte] gevraagd mee te doen en heeft op zijn minst het voorwaardelijk opzet gehad op de criminele intentie. Dit voorwaardelijk opzet blijkt uit de verklaring van [verdachte] , waarin hij heeft aangegeven vooraf te hebben nagedacht over wat hij precies zou moeten en gaan doen, maar ook dat hij hierover geen vragen heeft gesteld aan [medeverdachte] . [verdachte] heeft daarbij tevens verklaard dat hij opgelucht was dat het plakken van het peilbaken onder de auto van [slachtoffer 2] uiteindelijk niet was gelukt. Dit brengt met zich dat (ook) [verdachte] zich bewust moet zijn geweest van de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zouden kunnen worden vermoord door zijn handelingen en dit hij dit risico willens en wetens heeft aanvaard. Op grond van de uiterlijke kenmerken van de voorwerpen die verdachten voorhanden hebben gehad (het peilbaken, de witte Seat Leon, telefoons, een bericht met het kenteken van de Mercedes en een notitie met het adres van de vader van [slachtoffer 2] ) en het gebruik van deze voorwerpen, kan het niet anders dan dat deze voorwerpen, die in dat kader ook geschikt zijn als voorbereidingsmiddelen, bestemd waren om de liquidatie mee te begaan.
Daarnaast kan worden bewezen dat verdachte het tenlastegelegde wapen, een gas/alarm revolver van het merk Ekol, en het patroonmagazijn van het merk Glock voorhanden heeft gehad (feit 3). De Ekol revolver is in de berging met nummer [nummer] – het huisnummer van de woning van verdachte − aangetroffen. In deze berging zijn klapstoelen aangetroffen die soortgelijk zijn aan de klapstoelen in de woning van verdachte. De verklaring van verdachte dat de politie in de verkeerde berging is geweest, vindt dan ook geen steun in de bewijsmiddelen. In de slaapkamer van verdachte is het patroonmagazijn aangetroffen.
Het eveneens in de tenlastelegging opgenomen alarmpistool (model 302c1861) valt volgens het wapenrapport onder de uitzondering van de Wet wapens en munitie (hierna ook: WWM) en geldt niet als een wapen in de categorie, zoals tenlastegelegd. Verdachte dient dan ook worden vrijgesproken van het voorhanden hebben van een wapen, voor zover het dat alarmpistool betreft, aldus de officier van justitie.
3.3.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte geheel dient te worden vrijgesproken en heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van feit 1 primair en feit 2 primair kan uit het procesdossier niet volgen dat verdachte gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft waardoor sprake zou zijn van een effectieve bijdrage aan het gronddelict. De opdrachtgevers waren al bekend met de informatie die bij [verdachte] en [medeverdachte] is aangetroffen, zodat geen sprake kan zijn van een bijdrage die als effectief kan worden beschouwd. Van een bevordering van de latere moord ( [slachtoffer 1] ) en poging tot moord ( [slachtoffer 2] ) is dan ook geen sprake. Daarnaast is er geen sprake van (dubbel) opzet bij verdachte, omdat het opzet voldoende verband moet houden met het gronddelict en daarvan geen sprake is.
Ten aanzien van de subsidiaire varianten van feiten 1 en 2 is uit het procesdossier niet gebleken dat verdachte en [medeverdachte] voorwerpen voorhanden hebben gehad waarvan vaststaat dat deze bestemd zijn geweest om bij de uitvoering te worden gebruikt. De kennelijke bestemming van de tenlastegelegde voorwerpen tot een misdadig doel kan niet worden bewezen. Subsidiair neemt de verdediging het standpunt in dat verdachte geen opzet heeft gehad op het gronddelict, ook geen voorwaardelijk opzet. De rechtbank heeft, blijkens het proces-verbaal van de eerdere zitting van 17 februari 2022, de redenering gevolgd dat het gebruiken van een peilbaken als hulpmiddel bij levensdelicten tegenwoordig schering en inslag is, mede omdat het een uiterst geschikt middel is ter voorbereiding van een levensdelict, en dat, indien op een later moment daadwerkelijk een levensdelict volgt, het er op zijn minst op lijkt dat er een relatie is tussen het peilbaken en het levensdelict. Die redenering is onjuist. Het peilbaken is immers uiteindelijk helemaal niet geplakt, terwijl het gronddelict niettemin is gepleegd.
Het onder 3 tenlastegelegde voorhanden hebben van wapens kan niet bewezen worden verklaard, aangezien het bewijs ontbreekt dat verdachte wetenschap had van en feitelijke beschikkingsmacht had over die wapens. Verdachte dient subsidiair van het voorhanden hebben van het alarmpistool te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat het geen wapen is dat binnen de werking van de WWM valt, aldus (steeds) de verdediging.
Ten aanzien van het patroonmagazijn heeft de verdediging geen verweer gevoerd.
3.4.
Oordeel van de rechtbank
3.4.1.
Vrijspraak van het onder 1 en 2 primair tenlastegelegde en gedeeltelijke vrijspraak van het onder 3 tenlastegelegde
De rechtbank acht, met de officier van justitie en de verdediging, het onder 1 en 2 primair tenlastegelegde niet bewezen. Verdachte zal daarvan dan ook worden vrijgesproken.
Uit het procesdossier en het onderzoek ter terechtzitting blijkt onvoldoende dat verdachte met zijn handelingen een bijdrage heeft geleverd aan de moord op [slachtoffer 1] en de poging tot moord op [slachtoffer 2] op 16 mei 2021. [medeverdachte] en [verdachte] hebben weliswaar, door [slachtoffer 1] te observeren en door te proberen een peilbaken onder de Mercedes te plaatsen, inlichtingen verzameld en hebben geprobeerd deze te verzamelen, maar er is geen bewijs dat enige door hen verkregen informatie is gedeeld met de schutters en aldus geen bewijs dat hun informatie een rol heeft gespeeld bij de uiteindelijke moord en poging tot moord.
De rechtbank acht – met de verdediging – evenmin het onder 1 subsidiair tenlastegelegde, te weten de voorbereiding van de moord op [slachtoffer 1] , bewezen. De voorbereidingshandelingen waarvan [verdachte] en [medeverdachte] worden beschuldigd, hebben, zoals uit het navolgende zal blijken, alleen de moord op [slachtoffer 2] als misdadig doel gehad. Onvoldoende is gebleken dat verdachten tevens de moord op [slachtoffer 1] voor ogen hebben gehad. Het is een gegeven dat [slachtoffer 1] uiteindelijk degene is geweest die bij de schietpartij het leven heeft gelaten, maar het dossier bevat geen aanknopingspunten om aan te nemen dat verdachten, bij het verrichten van hun voorbereidingshandelingen, met die uitkomst rekening moesten of konden houden. Daarvoor is noodzakelijk dat de kans dat [slachtoffer 1] bij een aanslag op [slachtoffer 2] zou worden omgebracht aanmerkelijk was én dat verdachten die kans willens en wetens hebben aanvaard. Dat kan uit de bewijsmiddelen niet volgen.
3.4.2.
Het oordeel over het onder 2 subsidiair tenlastegelegde
Voor strafbare voorbereiding moet de rechtbank vaststellen dat verdachte voorwerpen voorhanden heeft gehad, dat de voorwerpen bestemd zijn tot het begaan van het beoogde misdrijf (in dit geval moord), dat verdachte handelde ter voorbereiding van die moord en dat hij opzet had op het begaan van die moord.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat [verdachte] en [medeverdachte] de tenlastegelegde voorwerpen (het peilbaken, telefoons, een bericht met het kenteken van de Mercedes, een notitie van het adres van de ouders van [slachtoffer 2] en de witte Seat Leon) alle voorhanden hebben gehad. De vraag die voorligt, is of die voorwerpen ook bestemd waren tot het begaan van moord op [slachtoffer 2] , zoals in de tenlastelegging is omschreven. Daartoe dient te worden beoordeeld of die voorwerpen afzonderlijk dan wel gezamenlijk, naar hun uiterlijke verschijningsvorm ten tijde van het handelen dienstig konden zijn aan het misdadige doel dat de verdachten met het gebruik daarvan voor ogen hebben gehad.
De in de tenlastelegging genoemde voorwerpen, betreffen voorwerpen die naar hun aard in objectieve zin niet duidelijk bestemd zijn voor het uitvoeren van een moord. Dat laat echter onverlet dat de voorwerpen een zodanige rol zouden kunnen spelen bij de uitvoering van een moord, dat het gebruik ervan voorbereiding aan het begaan van moord kan opleveren. De bestemming zou in dat geval moeten blijken uit de subjectieve bestemming. Die subjectieve bestemming wordt in dit geval mede bepaald door wetenschap en de intentie van verdachten, zoals die uit de bewijsmiddelen kunnen worden afgeleid. Er is dan ook sprake van communicerende vaten: in dit geval hangt het antwoord op de vraag of de voorwerpen bestemd waren tot het begaan van een moord op [slachtoffer 2] samen met het antwoord op de vraag of verdachten handelden ter voorbereiding van die moord en of zij ook opzet hadden op het begaan van die moord.
Naar het oordeel van de rechtbank moeten alle drie de vragen bevestigend worden beantwoord en kan dan ook – op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen – bewezen worden verklaard dat [medeverdachte] en [verdachte] zich tezamen, dus in vereniging, hebben schuldig gemaakt aan de voorbereiding van moord van [slachtoffer 2] . Hiertoe is het volgende redengevend.
[medeverdachte] heeft verklaard dat hij van een (tussen)opdrachtgever de opdracht had gekregen om de auto van [slachtoffer 2] te lokaliseren en te beplakken met een peilbaken. Hij zou die opdracht hebben gekregen, omdat [slachtoffer 2] nog geld aan de (tussen)opdrachtgever (of diens opdrachtgever) verschuldigd was. De Mercedes moest in dat kader worden gevonden. Die auto zou dan kunnen worden gestolen om daarmee de schuld te kunnen verrekenen dan wel druk op [slachtoffer 2] uit te kunnen oefenen.
Daargelaten dat [medeverdachte] wisselend heeft verklaard over de reden van de incasso-opdracht ( [medeverdachte] heeft eerst verklaard dat het ging om een niet door [slachtoffer 2] betaalde investering van een partij cocaïne; later dat het ging om een mislukt transport waaruit een schuld voortvloeide), kan uit de verklaring van [verdachte] worden afgeleid dat het niet slechts ging om het vinden van de Mercedes, zoals [medeverdachte] heeft verklaard, maar om het vinden van [slachtoffer 2] zélf. [verdachte] heeft immers verklaard dat [medeverdachte] hem een screenshot van [slachtoffer 2] had laten zien en dat [medeverdachte] pas met het voorstel kwam een baken te plakken nadat ze op 7, 8 en 9 mei 2021 tevergeefs op het adres van [slachtoffer 2] , het adres van zijn vader en het werkadres van zijn vriendin (naar [slachtoffer 2] ) hadden gezocht.
Met de officier van justitie volgt de rechtbank de verklaring van [verdachte] op dit punt, omdat [verdachte] consequent verklaart over (het zoeken van)
hemen
de man– en dus niet over een auto – en omdat deze verklaring ook wordt ondersteund door de overige bewijsmiddelen. [medeverdachte] heeft immers zelf verklaard dat [verdachte] en hij niet alleen beschikten over het kenteken van de Mercedes, maar ook – in relatie tot [slachtoffer 2] - over het kenteken van een ander voertuig en over verschillende adressen. Toen [medeverdachte] werd gevraagd welke informatie hij aan het begin van de opdracht had gekregen, heeft hij namelijk verklaard: “
We hebben adressen gekregen van hem, van zijn ouders en kentekens van twee auto's”. Deze verklaring past niet bij het slechts moeten lokaliseren van de Mercedes, maar bij het vinden van de persoon [slachtoffer 2] .
De rechtbank neemt dus aan dat de opdracht zag op het lokaliseren van [slachtoffer 2] , welke opdracht, gezien alle verdere gedragingen van [medeverdachte] , ook door [medeverdachte] is aanvaard. Uit de verklaringen van [medeverdachte] en [verdachte] kan verder worden afgeleid dat [verdachte] (al dan niet op verzoek van [medeverdachte] ) had besloten [medeverdachte] hierbij te helpen. [verdachte] en [medeverdachte] hebben [slachtoffer 2] vervolgens op de verschillende verkregen locaties gezocht en hebben op 9 mei 2021 [slachtoffer 1] , de vriendin van [slachtoffer 2] ook gevolgd. Dit laatste blijkt onder meer uit camerabeelden en een in de telefoon van [slachtoffer 1] aangetroffen notitie van 9 mei 2021 van het kenteken van de auto van [medeverdachte] . Verdachten hebben verder bekend dat zij op 12 mei 2021 hebben getracht het peilbaken, dat [medeverdachte] van de opdrachtgever had gekregen, onder de Mercedes in de parkeergarage, behorende bij de woning van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] , te plaatsen, maar dat zij hierin (door de komst van de politie) uiteindelijk niet zijn geslaagd.
Uit het voorgaande volgt dat verdachten het traceren van [slachtoffer 2] en daarmee het ‘overleveren ’ van hem aan de (tussen)opdrachtgever hebben voorbereid. Zelfs in het geval de verklaring van [medeverdachte] zou worden gevolgd dat het om een incassokwestie ging (en [verdachte] en hem aldus niets was gezegd over het – naar later in elk geval is gebleken – werkelijke doel: het liquideren van [slachtoffer 2] ), hebben verdachten zich daarmee schuldig gemaakt aan de voorbereiding van moord.
Gezien het kader waarin [slachtoffer 2] alsdan zou zijn gezocht (schulden in relatie tot handel in drugs), lag het immers, ook voor verdachten, bepaald niet voor de hand om aan te nemen dat het slechts om het incasseren van de schuld zou gaan. Bij dit oordeel wordt in aanmerking genomen de vele (en riskante) inspanningen die van verdachten werden gevergd, in het bijzonder het plaatsen van een peilbaken. Hoewel peilbakens kunnen worden en ook worden gebruikt voor andere doeleinden, is een peilbaken uitermate geschikt om bij capitale delicten in het criminele milieu een persoon te lokaliseren. De ervaring leert dat peilbakens daartoe ook meer en meer worden gebruikt. Verder wordt in aanmerking genomen het geldbedrag dat verdachten door hun opdrachtgever in het vooruitzicht was gesteld: [medeverdachte] heeft ter zitting verklaard dat [verdachte] en hij voor hun inspanningen een bedrag van € 3.000,- zouden ontvangen. Voor verdachten heeft het duidelijk moeten zijn dat een dergelijk bedrag niet zonder meer voor een ‘incassoklusje’ wordt betaald.
Naar het oordeel van de rechtbank hebben verdachten, door de hen gevraagde inspanningen onder de hiervoor genoemde omstandigheden (in een nauwe en bewuste samenwerking) te verrichten, dan ook bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hun voorbereidende werkzaamheden zouden resulteren in een liquidatie, dus in een moord op [slachtoffer 2] . Zij hebben zich dan ook schuldig gemaakt aan het medeplegen van de voorbereiding van een moord, waarbij zij (voorwaardelijk) opzet hebben gehad op die moord. In het licht van hetgeen hiervoor over het peilbaken is overwogen, is ook voldaan aan het laatste criterium van artikel 46 Sr: [verdachte] en [medeverdachte] hebben een voorwerp voorhanden gehad dat, gezien alle omstandigheden waaronder en het doel waarmee verdachten dat voorhanden hadden, de (subjectieve) bestemming had om daarmee de moord op [slachtoffer 2] te begaan.
Dat het [verdachte] en [medeverdachte] uiteindelijk niet is gelukt om het baken te plaatsen, doet daar niet aan af. Voor de overige in de tenlastelegging genoemde voorwerpen, voor zover die al als voorwerpen kunnen worden gekwalificeerd, geldt dat niet kan worden gezegd dat die kennelijk bestemd waren om daarmee een moord te begaan.
De rechtbank komt in dit vonnis dus tot een andere conclusie dan in het vonnis van 25 februari 2022 (ECLI:NL:RBAMS:2022:786) dat is gewezen in de zaak van een verdachte die, nadat [verdachte] en [medeverdachte] hierin niet waren geslaagd, alsnog een baken onder de auto van [slachtoffer 2] had geplaatst en een simkaart in dat baken had geïnstalleerd. In genoemde zaak is de verdachte vrijgesproken van het voorbereiden van moord, omdat het dossier, anders dan in deze zaak, geen aanknopingspunten bevatte dat die verdachte meer wist dan ‘dat de auto met het baken zou worden gevolgd’. Het (voorwaardelijk) opzet op moord werd in die zaak daarom terecht niet bewezen geacht.
3.4.3.
Het oordeel over het onder feit 3 tenlastegelegde
De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling wegens het voorhanden hebben van een wapen in de zin van de Wet wapens en munitie (Wwm) is vereist, dat sprake is geweest van een meer of mindere mate van bewustheid bij de verdachte omtrent de aanwezigheid daarvan.
Voorhanden hebben van wapens
Ten aanzien van het voorhanden hebben van de Ekol revolver en het alarmpistool model 302c1861 zal verdachte worden vrijgesproken. Uit de Telio gesprekken is gebleken dat verdachte in een vroeg stadium tegen een man (vermoedelijk [naam 2] ) en tegen zijn moeder heeft gezegd dat de politie in de verkeerde berging is geweest. De rechtbank is op grond hiervan van oordeel dat niet is komen vast te staan dat verdachte zich in meer of mindere mate bewust was van de aanwezigheid van de Ekol revolver en het gaspistool. Bovendien zat de berging niet op slot en kon iedereen zich toegang verschaffen tot deze berging en daarmee ook tot de revolver en het gaaspistool. Ten aanzien van het gaspistool komt daarbij dat uit het technisch rapport blijkt dat het betreffende gaspistool voldoet aan de uitzonderingsbepalingen van .artikel 2 , categorie III onder 4o Wwm, zodat het geen vuurwapen van die categorie is. De rechtbank acht dan ook niet bewezen dat verdachte deze voorwerpen voorhanden heeft gehad, zodat hij van dit deel van het onder 3 tenlastegelegde moet worden vrijgesproken.
Voorhanden hebben van een patroonmagazijn
Het patroonmagazijn is in de slaapkamer van verdachte aangetroffen. Uit technisch onderzoek is gebleken dat dit patroonmagazijn valt onder de categorie zoals is tenlastegelegd (en dus een vuurwapen is). Dat het inderdaad de slaapkamer van verdachte betrof, is gebleken uit de eveneens in die kamer aangetroffen bescheiden op naam van verdachte en is door verdachte ook bevestigd. Uit de door verdachte bij de politie afgelegde verklaring kan verder worden afgeleid dat verdachte zich er ook van bewust was dat het patroonmagazijn zich in zijn slaapkamerkamer bevond. Hij heeft immers verklaard dat hij had gekeken in de tas, waarin zich het patroonmagazijn bevond, want had gezien dat dit magazijn leeg was. Het voorhanden hebben van het patroonmagazijn acht de rechtbank dan ook bewezen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte,
ten aanzien van feit 2 subsidiair,
in de periode van 2 mei 2021 tot en met 12 mei 2021 te Amsterdam en Diemen, tezamen en in vereniging met een ander, ter voorbereiding van het te plegen misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten moord als bedoeld in artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht, op [slachtoffer 2] , opzettelijk een peilbaken bestemd tot het begaan van dat misdrijf voorhanden heeft gehad;
ten aanzien van feit 3,
op 23 juni 2021 te Amsterdam, een patroonmagazijn van categorie III onder 1 van de Wwm, te weten een patroonmagazijn, van het merk Glock voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 subsidiair, 2 subsidiair en bewezen geachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaar, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan de voorbereiding van moord. Moord is een van de zwaarste misdrijven uit het Wetboek van Strafrecht dat niet alleen een inbreuk vormt op het recht op leven van het slachtoffer zelf, maar ook ongekend leed veroorzaakt voor nabestaanden en daarnaast beroering in de samenleving teweeg brengt. Het doel dat verdachte gedurende een periode van tien dagen nastreefde, namelijk het helpen plaatsen van [slachtoffer 2] in een positie waarin hij kon worden geliquideerd, is dermate ernstig dat niet anders kan worden gereageerd dan met een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het bezit van een patroonmagazijn. Een dergelijk vuurwapen brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich. Het gaat hier dan ook om een ernstig feit. De omstandigheid dat het magazijn niet het eigendom was van verdachte zelf, maar dat hij het voor een vriend bewaarde, zoals verdachte heeft verklaard, doet hier niet aan af.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 2 maart 2022. Uit zijn veroordeling op 4 juni 2020 is gebleken dat verdachte zich eerder heeft schuldig gemaakt aan het overtreden van de WWM.
De rechtbank houdt rekening met straffen die in vergelijkbare zaken zijn opgelegd.
Het strafmaximum voor moord is levenslang. Op voorbereiding van een feit met dat strafmaximum is een maximale gevangenisstraf gesteld van 15 jaar.
Ook houdt de rechtbank rekening met de jeugdige leeftijd van verdachte. De rechtbank wijkt af van de eis van de officier van justitie omdat zij tot een andere bewezenverklaring is gekomen. De rechtbank is, gelet op wat hiervoor is overwogen ,van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van zes jaar passend en geboden is.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

8.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
revolver, goednummer: G6070341;
1 pistool, goednummer: G6070342;
1 patroonhouder, goednummer: G6070323;
1 telefoontoestel (zwart, Apple), goednummer: G6055754;
1 GPS-tracker (zwart, TK star), goednummer: 6057113;
1 telefoontoestel (wit, iPhone), goednummer: 60701515;
1 telefoontoestel (iPhone [verdachte] ), goednummer: 6070161.
8.1.
Onttrekking aan het verkeer
Nu met betrekking tot de patroonhouder (3) en de GPS-tracker (5) de bewezen geachte feiten zijn begaan en deze voorwerpen van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, worden deze voorwerpen onttrokken aan het verkeer.
De revolver (1) is aangetroffen in het onderzoek naar de misdrijven waarvan verdachte wordt beschuldigd. Het voorwerp kan dienen tot het begaan van soortgelijke misdrijven en is zodanige van aard, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet. De revolver zal daarom worden onttrokken aan het verkeer.
8.2.
Bewaren voor de rechthebbende
Het alarmpistool is geen vuurwapen in de zin van de Wwm. Het komt dus niet in aanmerking voor onttrekking aan het verkeer en zal dus moeten worden teruggegeven aan de rechthebbende. De verdachte heeft verklaard dat het alarmpistool niet van hem is, zodat het moet worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende..
8.3.
Teruggave aan verdachte
De telefoontoestellen (4, 6 en 7) zijn niet gebruikt bij het bewezenverklaarde en zijn niet anderszins vatbaar voor onttrekking aan het verkeer. De rechtbank zal daarom gelasten deze voorwerpen terug te geven aan verdachte.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 36b, 36c, 36d, 46, 47, 57 en 289 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 en onder 2 primair tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
 Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 subsidiair en 3 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hiervoor in paragraaf 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
feit 2 subsidiair: medeplegen van de voorbereiding van moord;
feit 3: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
 Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
6(zes)
jaar.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
 Verklaart
onttrokken aan het verkeer:
o 1 revolver, goednummer: G6070341;
o 1 patroonhouder, goednummer: G6070323;
o 1 GPS-tracker (zwart, TK star), goednummer: 6057113.
 Gelast de
bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan
o 1 pistool, goednummer: G6070342;
 Gelast de
teruggave aan [verdachte]van:
o 1 telefoontoestel (zwart, Apple), goednummer: G6055754;
o 1 telefoontoestel (wit, iPhone), goednummer: 60701515;
o 1 telefoontoestel (iPhone [verdachte] ), goednummer: 6070161.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.H. Marcus, voorzitter,
mrs. D. van den Brink en A.J. Scheijde, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A. Koudadi, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 april 2022.