ECLI:NL:RBAMS:2022:1957

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 april 2022
Publicatiedatum
12 april 2022
Zaaknummer
13/752255-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel wegens opgelegde straf van minder dan vier maanden

Op 5 april 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door het parket van de procureur des Konings West-Vlaanderen, afdeling Veurne (België). De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 17 januari 2022 en betreft een vrijheidsstraf van 1 maand, waarvan nog 14 dagen resteerden. De opgeëiste persoon, geboren in 1978 in België, was gedetineerd in een Belgische penitentiaire inrichting.

Tijdens de openbare zitting op 22 maart 2022 werd de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en werd de vordering besproken. De raadsvrouw van de opgeëiste persoon voerde aan dat de opgelegde straf van minder dan vier maanden aanleiding gaf tot weigering van de overlevering, terwijl de officier van justitie betoogde dat overlevering toch mogelijk moest zijn om straffeloosheid te voorkomen. De rechtbank oordeelde dat de overlevering niet kon worden toegestaan, omdat de opgelegde straf niet voldeed aan de vereisten van artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b van de Overleveringswet (OLW).

De rechtbank concludeerde dat de overlevering moest worden geweigerd, aangezien het EAB niet voldeed aan de eisen van de OLW. De beslissing werd genomen door de voorzitter en twee rechters, en er werd vastgesteld dat er geen gewoon rechtsmiddel openstond tegen deze uitspraak. De uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de voorwaarden voor overlevering onder de OLW, vooral in gevallen waar de opgelegde straf minder dan vier maanden bedraagt.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752255-21 (EAB IV)
RK nummer: 22/1213
Datum uitspraak: 5 april 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 17 januari 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 19 oktober 2021 door het parket van de procureur des Konings West-Vlaanderen, afdeling Veurne (België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[de opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (België) op [geboortedag] 1978,
ingeschreven in België op het adres:
[adres] , [plaats] (België),
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [detentieadres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 22 maart 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. D.M.P. van Eijsden, advocaat te Den Haag.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Belgische nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis van de politierechtbank West-Vlaanderen, afdeling Veurne (België) op 30 mei 2016.
In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 1 maand, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 14 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Weigering van de overlevering

De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de opgelegde straf minder dan vier maanden bedraagt, zodat de overlevering dient te worden geweigerd.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat overlevering kan worden toegestaan ondanks dat niet is voldaan aan artikel 7, eerste lid aanhef en onder b OLW, omdat straffeloosheid moet worden voorkomen. Nederland heeft immers geen rechtsmacht over deze feiten. De rechtbank heeft eerder de overlevering toegestaan wanneer het verschillende strafbare feiten in één EAB betrof, waarvan bij één of enkele feiten een vrijheidsstraf van minder dan vier maanden is opgelegd. Het resultaat zou in dit geval hetzelfde moeten zijn.
Oordeel van de rechtbank
Artikel 7, lid 1, aanhef en onder b OLW bepaalt dat overlevering kan worden toegestaan ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van vier maanden of van langere duur, door de opgeëiste persoon op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat te ondergaan.
De rechtbank stelt vast dat de overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 1 maand. Deze straf voldoet niet aan artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b OLW. Voor de toepassing van deze bepaling is het niet toegestaan de afzonderlijke vrijheidsstraffen die aan afzonderlijke EAB’s ten grondslag liggen bij elkaar op te tellen. [1]
Artikel 7, vierde lid OLW bepaalt voor zover van belang, dat indien het EAB betrekking heeft op verscheidene afzonderlijke feiten waarvan sommige niet voldoen aan de voorwaarde met betrekking tot de hoogte van de straf, de overlevering eveneens voor de laatste feiten kan worden toegestaan.
In dit geval is evenwel geen sprake van één EAB met verscheidene afzonderlijke feiten, maar van een EAB terzake van één feit. Alsdan kan voor een opgelegde vrijheidsstraf van minder dan vier maanden de overlevering niet worden toegestaan.

5.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB niet voldoet aan de eisen van artikel 7 OLW dient de overlevering te worden geweigerd.

6.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

7.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[de opgeëiste persoon]aan de procureur des Konings West-Vlaanderen, afdeling Veurne (België).
HEFT OPde overleveringsdetentie van
[de opgeëiste persoon].
Aldus gedaan door
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en C.M. Delstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.D. Reinders, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 5 april 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.. Rb. Amsterdam 11 juli 2014, ECLI:NL:RBAMS:2014:5229.