3.4Oordeel van de rechtbank
Voorop staat dat uit de hiervoor onder 3.1 aangehaalde passages volgt dat de “provision of concurrent sentences” niet een strafoplegging inhoudt en dat deze beslissing de bij de afzonderlijke vonnissen opgelegde vrijheidsstraffen in stand laat. Er is dan ook geen sprake van een samengestelde vrijheidsstraf voor de duur van 16 jaren, drie maanden en vijfentwintig dagen.
In de door de officier van justitie bedoelde uitspraak heeft de rechtbank onder meer geoordeeld dat
artikel 7, eerste lid, onder b, OLW (…) overlevering toestaat ter zake van twee of meer - al dan niet bij verschillende vonnissen - opgelegde vrijheidsstraffen waarvan de gezamenlijke duur ten minste vier maanden bedraagt (…). Deze uitleg komt overeen met de bewoordingen en het doel van artikel 2, eerste lid, Kaderbesluit, ter implementatie waarvan artikel 7 OLW onder meer strekt.
Deze uitspraak heeft betrekking op een geval waarin, anders dan in het onderhavige geval, de uitvaardigende justitiële autoriteit twee of meer verschillende vonnissen aan één EAB ten grondslag had gelegd. Ter beantwoording ligt dus de vraag voor of, indien de uitvaardigende justitiële autoriteit ervoor heeft gekozen voor elk vonnis een afzonderlijk EAB uit te vaardigen en de duur van één of meer van bij deze vonnissen opgelegde vrijheidsstraffen afzonderlijk niet aan artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW voldoet, de rechtbank rekening mag houden met de totale duur van de gezamenlijke vrijheidsstraffen.
De rechtbank beantwoordt deze vraag om de volgende redenen ontkennend.
Artikel 2, eerste lid, van het Kaderbesluit inzake het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten (Kaderbesluit EAB) houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
Een Europees aanhoudingsbevel kan worden uitgevaardigd (…) wanneer een straf of een maatregel is opgelegd, wegens opgelegde sancties met een duur van ten minste vier maanden.
In verband hiermee eist artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c en f, Kaderbesluit EAB dat in het EAB onder meer worden vermeld:
- het voor tenuitvoerlegging vatbare vonnis en
- de opgelegde straf.
Artikel 2, eerste lid, OLW, dat uitvoering geeft aan artikel 2, eerste lid, Kaderbesluit EAB, luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
Een Europees aanhoudingsbevel kan slechts worden afgegeven (…) indien een straf of maatregel is opgelegd, wanneer deze een duur heeft van ten minste vier maanden.
Artikel 2, tweede lid, aanhef en onder c en f, OLW geeft in vrijwel dezelfde bewoordingen uitvoering aan artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c en f, Kaderbesluit EAB.
Artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW, dat mede uitvoering geeft aan artikel 2, eerste lid, Kaderbesluit EAB, luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
Overlevering kan alleen worden toegestaan ten behoeve van:
b. de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van ten minste vier maanden, of van langere duur (…).
Uit het systeem van het Kaderbesluit en de Overleveringswet volgt dat de rechtbank in geval van een executieoverlevering per EAB moet nagaan of de duur van de vrijheidsstraf of vrijheidsstraffen, die aan dat EAB ten grondslag liggen, voldoet aan artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW.
Nu artikel 30, eerste lid, OLW niet de bepalingen uit het Wetboek van Strafvordering van overeenkomstige toepassing verklaart die de voeging en splitsing van zaken mogelijk maken, ziet de rechtbank geen ruimte om de duur van de vrijheidsstraf of vrijheidsstraffen die aan andere EAB’s ten grondslag liggen bij die beoordeling te betrekken.
De Italiaanse autoriteiten hebben ervoor gekozen om per vonnis een afzonderlijk EAB uit te vaardigen, hoewel het mogelijk was geweest de elf vonnissen in één EAB op te nemen. Wat er ook zij van die keuze, het systeem van het Kaderbesluit en de Overleveringswet laat de rechtbank, gelet op het voorgaande, geen ruimte om bij de toetsing aan artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW de afzonderlijke vrijheidsstraffen die aan de afzonderlijke EAB’s ten grondslag liggen bij elkaar op te tellen.
De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat de duur van de bij vonnis van 28 september 2006 opgelegde vrijheidsstraf niet voldoet aan de eisen van artikel 2, eerste lid, OLW en artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW.