In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 5 april 2022 uitspraak gedaan op een vordering ex artikel 23 Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door het parket van de procureur des Konings West-Vlaanderen, afdeling Veurne (België) op 19 oktober 2021. De opgeëiste persoon, geboren in België in 1978, is gedetineerd en heeft de Belgische nationaliteit. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en de vordering behandeld op een openbare zitting op 22 maart 2022.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB betrekking heeft op een vrijheidsstraf van 1 maand, waarvan nog 16 dagen resteren. De raadsvrouw van de opgeëiste persoon heeft aangevoerd dat de overlevering moet worden geweigerd, omdat de opgelegde straf minder dan vier maanden bedraagt. De officier van justitie heeft betoogd dat overlevering toch mogelijk is om straffeloosheid te voorkomen, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de overlevering niet kan worden toegestaan op basis van artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b OLW, dat vereist dat de opgelegde straf minimaal vier maanden moet zijn.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat het EAB niet voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en heeft de overlevering geweigerd. De beslissing is genomen in overeenstemming met de toepasselijke wetsbepalingen, waaronder artikel 7 OLW, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.