ECLI:NL:RBAMS:2022:1952

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 april 2022
Publicatiedatum
12 april 2022
Zaaknummer
13/752289-21 (EAB V)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel wegens opgelegde straf van minder dan vier maanden

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 5 april 2022 uitspraak gedaan op een vordering ex artikel 23 Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door het parket van de procureur des Konings West-Vlaanderen, afdeling Veurne (België) op 19 oktober 2021. De opgeëiste persoon, geboren in België in 1978, is gedetineerd en heeft de Belgische nationaliteit. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en de vordering behandeld op een openbare zitting op 22 maart 2022.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB betrekking heeft op een vrijheidsstraf van 1 maand, waarvan nog 16 dagen resteren. De raadsvrouw van de opgeëiste persoon heeft aangevoerd dat de overlevering moet worden geweigerd, omdat de opgelegde straf minder dan vier maanden bedraagt. De officier van justitie heeft betoogd dat overlevering toch mogelijk is om straffeloosheid te voorkomen, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de overlevering niet kan worden toegestaan op basis van artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b OLW, dat vereist dat de opgelegde straf minimaal vier maanden moet zijn.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat het EAB niet voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en heeft de overlevering geweigerd. De beslissing is genomen in overeenstemming met de toepasselijke wetsbepalingen, waaronder artikel 7 OLW, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752289-21 (EAB V)
RK nummer: 22/1202
Datum uitspraak: 5 april 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 17 januari 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 19 oktober 2021 door het parket van de procureur des Konings West-Vlaanderen, afdeling Veurne (België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeeïst persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (België) op [geboortedag] 1978,
ingeschreven in [land] op het adres:
[adres] ,
gedetineerd in de [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 22 maart 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. D.M.P. van Eijsden, advocaat te Den Haag.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Belgische nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis van de rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen, afdeling Veurne (België) op 9 september 2016. Referentie: 2016/318 – 16RV1695.
In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 1 maand, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 16 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Weigering van de overlevering

De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de opgelegde straf minder dan vier maanden bedraagt, zodat de overlevering dient te worden geweigerd.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat overlevering kan worden toegestaan ondanks dat niet is voldaan aan artikel 7, eerste lid aanhef en onder b OLW, omdat straffeloosheid moet worden voorkomen. Nederland heeft immers geen rechtsmacht over deze feiten. De rechtbank heeft eerder de overlevering toegestaan wanneer het verschillende strafbare feiten in één EAB betrof, waarvan bij één of enkele feiten een vrijheidsstraf van minder dan vier maanden is opgelegd. Het resultaat zou in dit geval hetzelfde moeten zijn.
Oordeel van de rechtbank
Artikel 7, lid 1, aanhef en onder b OLW bepaalt dat overlevering kan worden toegestaan ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van vier maanden of van langere duur, door de opgeëiste persoon op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat te ondergaan.
De rechtbank stelt vast dat de overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 1 maand. Deze straf voldoet niet aan artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b OLW. Voor de toepassing van deze bepaling is het niet toegestaan de afzonderlijke vrijheidsstraffen die aan afzonderlijke EAB’s ten grondslag liggen bij elkaar op te tellen. [1]
Artikel 7, vierde lid OLW bepaalt voor zover van belang, dat indien het EAB betrekking heeft op verscheidene afzonderlijke feiten waarvan sommige niet voldoen aan de voorwaarde met betrekking tot de hoogte van de straf, de overlevering eveneens voor de laatste feiten kan worden toegestaan.
In dit geval is evenwel geen sprake van één EAB met verscheidene afzonderlijke feiten, maar van een EAB terzake van één feit. Alsdan kan voor een opgelegde vrijheidsstraf van minder dan vier maanden de overlevering niet worden toegestaan.

5.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB niet voldoet aan de eisen van artikel 7 OLW dient de overlevering te worden geweigerd.

6.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

7.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeeïst persoon]aan de procureur des Konings West-Vlaanderen, afdeling Veurne (België).
HEFT OPde overleveringsdetentie van
[opgeeïst persoon].
Aldus gedaan door
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en C.M. Delstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.D. Reinders, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 5 april 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.. Rb. Amsterdam 11 juli 2014, ECLI:NL:RBAMS:2014:5229.