ECLI:NL:RBAMS:2022:1906

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 april 2022
Publicatiedatum
11 april 2022
Zaaknummer
AMS 21/5064
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overname betalingsverplichtingen failliete werkgever en transitievergoeding in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 5 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een werknemer, en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de overname van betalingsverplichtingen van een failliete werkgever. Eiseres had een uitkering wegens betalingsonmacht van haar failliete werkgever aangevraagd, welke door het Uwv was toegekend. Echter, het Uwv verklaarde het bezwaar van eiseres tegen de hoogte van de uitkering ongegrond. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 5 april 2022 heeft de rechtbank de zaak behandeld, waarbij eiseres werd bijgestaan door haar gemachtigde.

De rechtbank heeft in haar uitspraak geoordeeld dat het beroep tegen het eerste bestreden besluit niet-ontvankelijk is, omdat eiseres geen belang meer had bij de beoordeling daarvan na het tweede bestreden besluit, waarin het Uwv alsnog een vergoeding toekende voor een bonus en niet-genoten vakantiedagen. De centrale vraag in deze zaak was of het Uwv ook de vergoeding ter hoogte van de transitievergoeding, die door de kantonrechter aan eiseres was toegekend, moest overnemen. De rechtbank oordeelde dat deze vergoeding niet onder de verplichtingen van artikel 64 van de Werkloosheidswet (WW) valt, omdat deze vergoeding is bedoeld ter compensatie voor eventueel te lijden nadeel na het einde van het dienstverband.

De rechtbank heeft het Uwv veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 1.518,-, en het door eiseres betaalde griffierecht van € 49,-. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee leden, en is op dezelfde dag aan partijen verzonden. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/5064
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de meervoudige kamer van 5 april 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. P.H. Pijpelink),
en

het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder (hierna: het Uwv),

( [gemachtigde verweerder] )

Procesverloop

Bij besluit van 19 maart 2021 (het primaire besluit) heeft het Uwv eiseres een uitkering wegens betalingsonmacht van haar failliete werkgever toegekend.
Bij besluit van 7 september 2021(het bestreden besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar van eiseres tegen de hoogte van de uitkering ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Op 10 maart 2022 heeft het Uwv een nieuw besluit op bezwaar (het bestreden besluit 2) genomen en het bezwaar alsnog gegrond verklaard. Op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt het beroep mede gericht geacht tegen dit besluit.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 april 2022. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 2 ongegrond;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,-.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Gelet op de inhoud van het bestreden besluit 2 heeft eiseres geen belang meer bij beoordeling van het beroep tegen het bestreden besluit 1. Het beroep tegen het bestreden besluit 1 is niet-ontvankelijk.
3. Bij het bestreden besluit 2 heeft het Uwv eiseres alsnog een vergoeding toegekend voor de aan haar toegekende bonus en de niet-genoten vakantiedagen. Het Uwv neemt niet de betaling over van de aan eiseres toegekende vergoeding bij einde dienstverband.
4. In geschil is alleen nog de vraag of het Uwv bij het overnemen van de betaling van de failliet verklaarde werkgever van eiseres op grond van artikel 64 van de Werkloosheidswet (WW) ook de bij vonnis van de kantonrechter aan eiseres toegekende “vergoeding ter hoogte van de transitievergoeding” van € 13.181,65 had moeten meerekenen, in die zin dat de betaling hiervan ook wordt overgenomen.
5. Het Uwv stelt zich op het standpunt dat de genoemde vergoeding niet valt onder de verplichtingen van artikel 64 van de WW.
6. Eiseres is van mening dat het Uwv de vergoeding aan haar moet betalen. Volgens haar gaat het hier niet om een transitievergoeding maar om loon tijdens dienstbetrekking. Daarmee kan de vergoeding niet worden toegerekend aan de periode na het einde van het dienstverband. De vergoeding is toegekend om de schade te compenseren die eiseres (tijdens het dienstverband) leed doordat haar werkgever in strijd met goed werkgeverschap handelde door het dienstverband niet te beëindigen.
7. De rechtbank volgt eiseres niet in dit standpunt.
8. De rechtbank is van oordeel dat het Uwv de vergoeding van € 13.181,65 terecht niet heeft overgenomen omdat deze niet voor overname in aanmerking komt.
9. De vergoeding ter hoogte van een transitievergoeding, is toegewezen in verband met en vooruitlopend op het einde van het dienstverband. In die zin verschilt de vergoeding naar haar aard niet van een transitievergoeding en is die bedoeld ter compensatie voor eventueel te lijden nadeel in de periode na het einde van het dienstverband, als aanvulling op een uitkering of een eventueel lager inkomen.
10. De omstandigheid dat de vergoeding door de kantonrechter is toegewezen voor het einde van het dienstverband, verandert niets aan de aard van de vergoeding en de periode waaraan die kan worden toegerekend.
11. De rechtbank volgt de lezing van de gemachtigde van eiseres van het vonnis van de kantonrechter niet. De rechtbank leest in dit vonnis niet dat de grondslag voor de vergoeding is gelegen in schade door het onrechtmatig niet-beëindigen van het dienstverband.
12. Omdat het Uwv hangende het beroep een gewijzigde beslissing op het bezwaar heeft genomen, en eiseres beroep heeft moeten instellen om (deels) haar gelijk te halen, is er aanleiding voor een proceskostenvergoeding. De rechtbank veroordeelt het Uwv in de door eiseres gemaakte proceskosten in beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).
13. Het Uwv dient ook het door eiseres betaalde griffierecht aan haar te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A.W. Jansen, voorzitter, en mr. M. Greebe en
mr. T.L. Fernig-Rocour, leden, in aanwezigheid van mr. J.A. Lammertink, griffier, op 5 april 2022.
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.