ECLI:NL:RBAMS:2022:1876

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 april 2022
Publicatiedatum
8 april 2022
Zaaknummer
9602130 EA VERZ 21-811
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst docent bij Cornelius Haga Lyceum

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 7 april 2022 uitspraak gedaan over de ontbinding van de arbeidsovereenkomst van een docent bij het Cornelius Haga Lyceum, vertegenwoordigd door Stichting Islamitisch Onderwijs Nederland (SIO). De docent, hierna aangeduid als [verweerder], was sinds 1 augustus 2018 in dienst en had een bruto salaris van € 5.012,00 per maand. SIO verzocht de kantonrechter om de arbeidsovereenkomst te ontbinden op basis van verwijtbaar handelen van [verweerder], die zich actief mengde in een conflict binnen de organisatie en procedures tegen SIO voerde zonder dat hij daar direct belang bij had. De kantonrechter oordeelde dat de feiten en omstandigheden een redelijke grond voor ontbinding opleverden, en dat herplaatsing niet in de rede lag. De arbeidsovereenkomst werd ontbonden met ingang van 1 mei 2022, en [verweerder] kreeg recht op een transitievergoeding van € 7.293,40 bruto. Verzoeken van [verweerder] om een billijke vergoeding en om de schorsing in te trekken werden afgewezen. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 9602130 EA VERZ 21-811
beschikking van: 7 april 2022

beschikking van de kantonrechter

I n z a k e

Stichting Islamitisch Onderwijs Nederland

gevestigd te Amsterdam
verzoekster
nader te noemen: SIO
gemachtigde: mr. P.A.A. Lelijveld
t e g e n

[verweerder]

wonende te [woonplaats]
verweerder
nader te noemen: [verweerder]
procederend in persoon.

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

SIO heeft op 29 december 2021 een verzoek ingediend, met producties, dat strekt tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst.
[verweerder] heeft een verweerschrift met producties ingediend. Daarbij heeft hij een tegenverzoek ingediend dat ertoe strekt SIO te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding, met nevenverzoeken.
[verweerder] heeft voorafgaand aan de zitting nadere stukken in het geding gebracht.
Het verzoek is mondeling behandeld ter zitting op 8 maart 2022. SIO is verschenen bij [naam 1] , directeur-bestuurder vergezeld door de gemachtigde. [verweerder] is in persoon verschenen. Partijen hebben ter zitting hun standpunten aan de hand van een pleitnota toegelicht. Na verder debat is beschikking gevraagd en is een datum voor beschikking bepaald.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Feiten

1. Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staat het volgende vast.
1.1.
SIO bestuurt in Amsterdam de school voor voortgezet onderwijs op Islamitische grondslag, het Cornelius Haga Lyceum (hierna: Haga).
1.2.
[verweerder] , geboren op [geboortedatum] , is sinds 1 augustus 2018 in dienst van SIO en is laatstelijk werkzaam in de functie van docent Engels op het Haga. Het bruto salaris op basis van een werkweek van 40 uren bedraagt € 5.012,00 per maand exclusief vakantietoeslag en een eindejaarsuitkering van 8,33%.
1.3.
Op de arbeidsovereenkomst is de Collectieve arbeidsovereenkomst voor het voortgezet onderwijs (hierna: de cao) van toepassing.
1.4.
Het bestuur van SIO bestaat uit vier leden, drie toezichthoudende bestuursleden en één uitvoerend bestuurslid, de directeur-bestuurder. De drie toezichthoudende bestuurders zijn [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] . Directeur-bestuurder is [naam 1] .
1.5.
In april 2020 bestond het bestuur van SIO uit twee toezichthoudende bestuursleden en één uitvoerend bestuurslid. [naam 2] (voorzitter) en [naam secretaris] (secretaris) vormden samen het algemeen bestuur. [directeur-bestuurder] was de directeur-bestuurder.
1.6.
Bij beslissing van 10 juni 2020 van de voorzieningenrechter van deze rechtbank is overwogen dat [directeur-bestuurder] en [naam secretaris] als bestuurslid terug zullen moeten treden en dat de besluiten tot schorsing respectievelijk ontslag van [naam secretaris] en [directeur-bestuurder] op het eerste gezicht rechtsgeldig zijn genomen.
1.7.
Het gerechtshof Amsterdam bekrachtigde op 2 maart 2021 het vonnis van 10 juni 2020.
1.8.
Bij brief van 13 juni 2021 heeft [verweerder] , voor zover relevant, het volgende aan SIO gestuurd:
(…)
Deze brief stuur ik naar aanleiding van mijn deelname aan de zaak van de heer [directeur-bestuurder] , [naam 5] en [naam 6] en mij om te verduidelijken waarom ik mij onder de eisers in deze zaak bevind. Ik ben er niet op uit om in conflict te raken met de directie van het CHL maar wil weten of zij handelt op wettelijke basis.
(…)
Ik wil niet weglopen voor mijn verantwoordelijkheden en heb daarom besloten wel met mijn naam onder een brief deze vragen te stellen en spreek nogmaals uit dat ik niet uit ben om een conflict te veroorzaken met de schoolleiding of het schoolbestuur. Echter, steeds vaker bekruipt mij het gevoel dat dingen niet verlopen zoals het hoort. Daarom heb ik besloten om mij aan te sluiten bij de eisers om het stichtingsbestuur en de schoolleiding ter verantwoording te roepen voor haar besluitvorming. Ik wil dat dit getoetst wordt door een onafhankelijke rechter.
(…)
1.9.
Op 22 juni 2021 heeft [directeur-bestuurder] een nieuwe procedure gestart tegen SIO. In deze procedure trad [verweerder] op als (mede-)eiser. [directeur-bestuurder] (en dus ook [verweerder] ) verzocht daarbij bij wijze van voorlopige voorziening onder meer te bepalen dat hij bevoegd is als directeur-bestuurder SIO te vertegenwoordigen. In de hoofdzaak werd onder meer de terugkeer van [directeur-bestuurder] en het vertrek van de zittende bestuurders van SIO gevorderd.
1.10.
Toenmalig directeur-bestuurder [naam 7] heeft [verweerder] in een gesprek naar aanleiding van de brief van [verweerder] (zie 1.8) meegedeeld dat hij voornemens was om hem te schorsen op grond van artikel 10.7 lid 1 van de cao.
1.11.
[verweerder] heeft mondeling bezwaar gemaakt tegen dit voornemen en heeft dit bij brief van 24 juni 2021 herhaald. In deze brief heeft [verweerder] geschreven dat hij arbeidsongeschikt is.
1.12.
[naam 7] heeft [verweerder] bij brief van 28 juni 2021 geschorst. In deze brief is onder meer het volgende vermeld:
(…)
Hierbij deel ik u mede dat Stichting Islamitisch Onderwijs Nederland (SIO), bevoegd gezag van het Cornelius Haga Lyceum, heeft besloten u te schorsen bij wijze van ordemaatregel met ingang van 24 juni 2021 voor ten hoogste vier weken. Het besluit van de schorsing is gebaseerd op artikel 10.7 lid 1 CAO VO 2020, te weten een schorsing die gelet op het belang van de instelling dringend noodzakelijk is.
(…)
Voorts deel ik u hierbij mee dat SIO voornemens is u te schorsen bij wijze van ordemaatregel met ingang van 22 juli 2021 voor de duur van drie maanden, waarin de voorgaande schorsingsperiode van 4 weken is inbegrepen. Het voorgenomen schorsingsbesluit is gebaseerd op artikel 10.7 lid 2 onder f CAO VO 2020, omdat het belang van de instelling dit vordert. Dit belang is gelegen in het feit dat u het voltallige bestuur van SIO heeft gedagvaard en daarmee het feitelijke vertrek van alle bestuursleden vordert.
(…)
1.13.
Op 11 augustus 2021 wees de rechtbank de vorderingen van [directeur-bestuurder] c.s. in het incident af. [verweerder] heeft als mede-appellant hoger beroep aangetekend tegen dit vonnis.
1.14.
Tijdens een media-event op 10 september 2021 waarin geld is ingezameld voor de lopende rechtszaken tegen SIO en haar bestuurders was [verweerder] gedurende de hele uitzending als gast in de uitzending aanwezig.
1.15.
SIO heeft [verweerder] bij brief van 8 september 2021 voorgesteld om een mediationtraject te starten. [verweerder] is hiermee akkoord gegaan.
1.16.
Op 28 september 2021 heeft SIO per brief aan [verweerder] meegedeeld dat werkhervatting niet mogelijk is voordat de mediation is afgerond.
1.17.
De bedrijfsarts heeft op 26 oktober 2021 vastgesteld dat geen sprake meer is van arbeidsongeschiktheid bij [verweerder] .

Verzoek

2. SIO verzoekt de kantonrechter bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de arbeidsovereenkomst met [verweerder] ex artikel 7:671b lid 1, onderdeel a Burgerlijk Wetboek (BW) te ontbinden, met veroordeling van [verweerder] in de kosten van het geding.
3. Aan dit verzoek legt SIO ten grondslag dat sprake is van een redelijke grond als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 jo lid 1 BW. Primair legt SIO aan haar verzoek ten grondslag dat [verweerder] verwijtbaar heeft gehandeld. SIO baseert haar verzoek subsidiair op de omstandigheid dat door toedoen van [verweerder] een verstoorde arbeidsrelatie is ontstaan. Meer subsidiair meent SIO dat sprake is van een combinatie van gronden die moet leiden tot de ontbinding van de arbeidsovereenkomst.
4. Ter onderbouwing daarvan stelt SIO - kort gezegd - dat [verweerder] door middel van procedures de terugkeer eist van een ontslagen bestuurder en het vertrek van het zittende bestuur wil afdwingen. [verweerder] heeft de keuze gemaakt zich openlijk te mengen in een conflict waar hij geen direct belanghebbende is. Daarnaast doet hij actief en prominent mee met het inzamelen van geld voor rechtszaken tegen SIO. Hieruit blijkt dat [verweerder] geen vertrouwen heeft in het bestuur en het beleid dat door het bestuur wordt uitgevoerd. Bovendien is [verweerder] bij herhaling gevraagd om zijn vertrouwen in het bestuur uit te spreken. Dit heeft hij niet gedaan. [verweerder] heeft geweigerd zijn opstelling te wijzigen, waardoor ook het vertrouwen van SIO in [verweerder] weg is. Ook het mediationtraject heeft niet tot een oplossing geleid.
5. SIO meent primair dat er op haar geen herplaatsingsverplichting rust, nu sprake is van verwijtbaar handelen door [verweerder] . Indien wordt geoordeeld dat wel sprake is van een herplaatsingsverplichting, ligt herplaatsing niet in de rede, omdat in elke functie binnen de organisatie onder het gezag van SIO en haar bestuur wordt gewerkt.
6. Voor zover nog sprake is van arbeidsongeschiktheid staat het opzegverbod volgens SIO in deze situatie niet in de weg aan ontbinding.

Verweer en tegenverzoek

7. [verweerder] voert verweer. Op hetgeen hij naar voren heeft gebracht, zal hierna worden ingegaan voor zover dat voor de beoordeling van belang is.
8. Hij verzoekt SIO te veroordelen de schorsing in te trekken en SIO te veroordelen hem toe te laten tot zijn (gebruikelijke) werkzaamheden, onder verband van een dwangsom. Voorts verzoekt hij dat de kantonrechter een mediator aanwijst die zal bemiddelen tussen hem en SIO. Voor het geval de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden, verzoekt [verweerder] om toekenning van een billijke vergoeding van € 62.424,00 en een vergoeding wegens onregelmatige opzegging van € 16.434,48.

Beoordeling

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst

9. Voldoende staat vast – voor zover er nog sprake zou zijn van arbeidsongeschiktheid – dat het verzoek geen verband houdt met de arbeidsongeschiktheid van [verweerder] (artikel 7:671b lid 6 onder a. BW). Er is dus geen sprake van een opzegverbod wegens ziekte.
10. Uit artikel 7:671b BW juncto artikel 7:669 lid 1 BW volgt dat de arbeidsovereenkomst alleen kan worden ontbonden indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt.
11. Naar het oordeel van de kantonrechter leveren de door SIO naar voren gebrachte feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, een redelijke grond op voor ontbinding zoals bedoeld in artikel 7:669 lid 3 sub e BW (verwijtbaar handelen). Op grond van artikel 7:669 lid 1 BW ligt herplaatsing in dat geval niet in de rede. Met betrekking tot het verwijtbaar handelen wordt het volgende overwogen.
12. Hoewel [verweerder] heeft aangevoerd dat hij geen conflict heeft met het zittende bestuur, maar dat zijn procedures tegen SIO enkel ten doel hebben de rechtmatigheid van de door het bestuur genomen besluiten te laten toetsen door een rechter, wordt geoordeeld dat het (blijven) procederen over de terugkeer van een ontslagen bestuurder en het vertrek van de zittende bestuurders aantoont dat [verweerder] het zittende bestuur niet accepteert. Dit geldt temeer nu [verweerder] niet als ‘partij’ had hoeven optreden in de procedure tegen SIO en er voor had kunnen kiezen te volstaan met morele steun van de andere eisers. Hij heeft er bewust voor gekozen om op de voorgrond te treden. Daarnaast was [verweerder] actief betrokken bij een benefiet waar geld ter financiering van procedures tegen SIO werd ingezameld. Ook heeft [verweerder] zijn vertrouwen in het bestuur van SIO niet willen uitspreken, terwijl dat meermaals aan hem is gevraagd. Verder is van belang dat [verweerder] het verzoek om zich terug te trekken uit de procedures tegen SIO steeds heeft geweigerd. SIO heeft dit alles terecht als ontoelaatbaar gedrag aangemerkt; [verweerder] heeft door zijn acties het gezag van het bestuur van de school ondermijnd en het valt hem aan te rekenen dat hij zich daarbij zo zichtbaar heeft opgesteld. Als docent is hij daarom voor SIO niet meer te handhaven.
13. De conclusie is dat de kantonrechter het verzoek van SIO zal toewijzen en dat de arbeidsovereenkomst zal worden ontbonden. Het standpunt van [verweerder] dat SIO hem onrechtmatig heeft geschorst, alsmede de andere verzoeken, behoeven derhalve geen verdere bespreking meer. De overeenkomst wordt ontbonden met ingang van 1 mei 2022. Dat is de datum waarop de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging zou zijn geëindigd, verminderd met de duur van deze procedure, met een minimum van een maand.

Transitievergoeding

14. Tussen partijen is niet in geschil dat [verweerder] recht heeft op de transitievergoeding. In het verzoekschrift heeft SIO deze berekend tot een bedrag bij een ontbinding per 1 april 2022. [verweerder] heeft de hoogte van de transitievergoeding niet betwist. Nu ontbinding van de arbeidsovereenkomst eerst per 1 mei 2022 zal plaatsvinden, zal SIO worden veroordeeld tot betaling van een transitievergoeding met in achtneming van deze datum van beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Daar vanuit gaande komt de transitievergoeding neer op een bedrag van € 7.293,40 bruto.

Billijke vergoeding

15. De kantonrechter ziet geen aanleiding om aan [verweerder] een billijke vergoeding toe te kennen. Gelet op artikel 7:671b lid 9, onderdeel c, BW is voor toekenning van een billijke vergoeding alleen plaats indien de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van een werkgever zich slechts zal voordoen in uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld als een werkgever grovelijk de verplichtingen niet nakomt die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst en als gevolg daarvan een verstoorde arbeidsverhouding ontstaat. Een dergelijke situatie doet zich hier niet voor.

Vergoeding wegens onregelmatige opzegging

16. [verweerder] heeft ook verzocht om toekenning van een vergoeding wegens onregelmatige opzegging. Dit verzoek wordt afgewezen. SIO heeft de overeenkomst immers niet vroegtijdig beëindigd (er is door SIO niet ‘opgezegd’) zonder rekening te houden met de opzegtermijn.

Proceskosten

17. De proceskosten worden, gelet op de aard van de procedure, gecompenseerd in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt.

BESLISSING

De kantonrechter:
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 mei 2022;
kent aan [verweerder] een transitievergoeding toe ten laste van SIO ter hoogte van € 7.293,40 bruto;
veroordeelt SIO tot betaling van deze vergoeding;
bepaalt dat partijen ieder de eigen proceskosten dragen;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. R. Kruisdijk, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 7 april 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.