ECLI:NL:RBAMS:2022:1872

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 april 2022
Publicatiedatum
7 april 2022
Zaaknummer
AWB 21/2428
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van eiser in het kader van de WIA en de toekenning van een uitkering

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 15 april 2022, wordt de zaak behandeld van een eiser die in beroep is gegaan tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) om hem geen WIA-uitkering toe te kennen. Eiser, die voor minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht, had eerder een uitkering aangevraagd na een langdurige periode van ziekte door nek- en schouderklachten. Het primaire besluit van 27 november 2020 stelde dat eiser per 12 februari 2020 geen recht had op een WIA-uitkering, wat door het UWV werd bevestigd in het bestreden besluit van 18 maart 2021. Eiser voerde aan dat zijn beperkingen onvoldoende waren erkend en dat hij recht had op een uitkering op basis van een hogere mate van arbeidsongeschiktheid.

Tijdens de zitting op 23 maart 2022 werd eiser vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, terwijl de verweerder ook via een videoverbinding aanwezig was. De rechtbank beoordeelde de medische rapporten en de argumenten van eiser, waarbij werd gekeken naar de mate van arbeidsongeschiktheid en de geschiktheid van de geduide functies. De rechtbank concludeerde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de beperkingen van eiser correct had vastgesteld en dat de geduide functies niet in strijd waren met zijn belastbaarheid. Eiser had geen overtuigende medische informatie overgelegd die zijn claims ondersteunde.

De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een schending van het beginsel van equality of arms, aangezien eiser voldoende gelegenheid had gehad om zijn standpunt te onderbouwen. Ook werd er geen aanleiding gezien om een deskundige in te schakelen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de verzoeken van eiser af, inclusief de aanvraag voor proceskostenvergoeding in bezwaar. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige medische en arbeidskundige beoordelingen in het kader van de WIA en bevestigt dat de rechtbank de conclusies van de verzekeringsartsen heeft gevolgd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/2428

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 april 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. B.C.F. Kramer),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: mr. S. Elfert).

Procesverloop

Met een besluit van 27 november 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder beslist dat eiser per 12 februari 2020 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen (WIA), omdat hij voor minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
Met een besluit van 18 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 maart 2022. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde door middel van een videoverbinding.

Overwegingen

Wat aan deze procedure voorafging
1. Eiser was laatstelijk werkzaam als trekkerchauffeur voor gemiddeld 27,82 uur per week. Op 28 februari 2013 is eiser uitgevallen voor dit werk vanwege nek- en schouderklachten. Eiser is per einde wachttijd (26 februari 2015) voor minder dan 35% arbeidsongeschikt geacht.
2. Op 6 oktober 2015 heeft eiser zich ziekgemeld vanuit de Werkloosheidswet (WW) met psychische klachten en persisterende pijnklachten. Per 11 oktober 2016 werd eiser geschikt geacht voor de geduide functies. Het hiertegen ingestelde bezwaar en beroep is ongegrond verklaard.
3. Op 15 februari 2017 heeft eiser zich wederom ziekgemeld wegens toegenomen nekklachten en psychische klachten. Per 1 september 2017 werd eiser geschikt geacht voor de geduide functies. Het hiertegen ingestelde bezwaar werd ongegrond verklaard.
4. Vervolgens heeft eiser zich op 11 november 2017, 14 mei 2018 en op 5 december 2018 nogmaals ziekgemeld. Steeds werd eiser geschikt geacht voor de geduide functies.
5. Op 2 juni 2020 heeft eiser een verslechtering van zijn gezondheid doorgegeven per januari 2020. Na een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek is met het primaire besluit beslist dat eiser per 12 februari 2020 geen recht heeft op een WIA-uitkering. Eiser heeft weliswaar meer beperkingen dan in 2015, maar hij is nog steeds voor minder dan 35% arbeidsongeschikt, aldus verweerder. Eiser is namelijk voor 23,56% arbeidsongeschikt.
6. Aan het bestreden besluit heeft verweerder het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 16 maart 2021, de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 16 maart 2021 en het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 17 maart 2021 ten grondslag gelegd. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is eiser meer beperkt dan door de verzekeringsarts is aangenomen. De beperkingen van eiser heeft zij vastgelegd in de FML van 16 maart 2021. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft bepaald dat niet alle primair geduide functies passend zijn. Met de nieuwe geduide functies wordt eiser voor 20,96% arbeidsongeschikt geacht. Omdat dit nog steeds minder is dan 35%, is terecht per 12 februari 2020 geen WIA-uitkering aan eiser verstrekt, aldus verweerder.
Beoordeling door de rechtbank
7. Artikel 55, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet WIA bepaalt dat voor degene die aan het einde van de in artikel 54 van de Wet WIA bedoelde wachttijd ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid, maar die geen recht had op toekenning van een WGA-uitkering omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was, alsnog recht op uitkering ontstaat, indien hij binnen vijf jaar na het bereiken van de wachttijd wel gedeeltelijk arbeidsongeschikt wordt en deze arbeidsongeschikt voortkomt uit dezelfde oorzaak als die op grond waarvan hij gedurende de wachttijd ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid.
8. Niet in geschil is dat sprake is van toegenomen beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak binnen vijf jaar na 26 februari 2015. De rechtbank dient te beoordelen of verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser per 12 februari 2020 juist heeft vastgesteld op minder dan 35%. Daartoe dient de rechtbank aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden te toetsen of verweerder de medische beperkingen correct heeft vastgesteld en of eiser, rekening houdend met deze beperkingen, in staat is de geselecteerde functies te verrichten.
9. Uitgangspunt is dat verweerder zich mag baseren op de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidskundige bezwaar en beroep als deze voldoen aan de eisen die in de rechtspraak zijn geformuleerd. Zo moeten de rapporten zorgvuldig tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en de conclusies moeten logisch voortvloeien uit de onderzoeksbevindingen. Als de rapporten aan deze eisen voldoen en eiser het niet eens is met de inhoud van een rapport, moet hij een gestelde onjuistheid aannemelijk maken.
Medische grondslag
10. Eiser voert aan dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn beperkingen. Volgens eiser moet hij in aanmerking worden gebracht voor een WIA-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%. Volgens eiser is naast de discopathie cervicaal/HNP tevens sprake van neuroforminale stenose. Hierdoor is volgens eiser sprake van sterke beperkingen ten aanzien van zijn linkerarm, hand en vingers. De opmerking van de verzekeringsarts dat belasting van de nek en armen vermeden dient te worden en dat betrokkene beperkingen heeft ten aanzien van het gebruik van de nek, linkerhand en linkerarm, komt volgens eiser onvoldoende in de FML tot uitdrukking. Ook is volgens eiser sprake van hypesthesie en slaapproblematiek. Volgens eiser is er ten onrechte geen urenbeperking opgenomen. Volgens eiser is er wel degelijk sprake van energetische beperkingen. Met name in verband met de hevige pijnen in combinatie met de medicatie en verminderde recuperatie in verband met het slechte slapen. Door de hevige pijnen is eiser tevens beperkt ten aanzien van aandacht verdelen en omgaan met conflicten en problemen van anderen hanteren. Volgens eiser moet hij in alle rubrieken van de FML meer beperkt worden geacht. Subsidiair verzoekt eiser de rechtbank een deskundige in te schakelen omdat sprake is van gerede twijfel en geen sprake is van equality of arms.
11. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gemotiveerd dat uit de medische gegevens naar voren komt dat sprake is van een nekhernia met compressie van de zenuwwortel C6 met enige indrukking van het ruggenmerg en een al in 2013 aangetoonde foramenstenose, maar dat een beschadiging van het ruggenmerg of een kanaalstenose niet beschreven wordt. De door de verzekeringsarts opgenomen beperkingen ten aanzien van het gebruik van de nek, de linkerarm en de linkerhand zijn volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep juist. Wel zijn er volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanvullende beperkingen gelet op krachtvermindering van de linkerarm en linkerhand en wegens pijnlijke hoofdbewegingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarom aanvullende beperkingen toegevoegd ten aanzien van werken met toetsenbord en muis, frequent reiken, frequent lichte voorwerpen hanteren, veelvuldige hoofdbewegingen en klimmen. Naar het oordeel van de rechtbank wordt hiermee voldoende rekening gehouden met het radiculair cervicaal syndroom en de foramenstenose. Ook de hypesthesie (de rechtbank begrijpt: verminderde gevoeligheid) wordt voldoende meegenomen in de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgestelde beperkingen. Eiser heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat sprake is van verdergaande beperkingen ten aanzien van de nek, linkerhand en linkerarm. Ook het gebruik van medicatie is door de verzekeringsarts bezwaar en beroep meegewogen door het toevoegen van een beperking voor werken met persoonlijk risico. Dat geen sprake is van een urenbeperking is naar het oordeel van de rechtbank eveneens afdoende gemotiveerd. Pijnklachten noodzaken op zich zelf niet tot een urenbeperking. Eiser heeft geen medische informatie overgelegd waaruit blijkt dat eiser extra recuperatie nodig heeft. In wat eiser heeft aangevoerd ziet de rechtbank dus geen aanleiding voor het oordeel dat de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep opgestelde rapportage inconsistenties bevat of niet concludent is, dan wel dat de medische beoordeling onjuist is of aan de juistheid van deze beoordeling moet worden getwijfeld.
Arbeidskundige grondslag
12. Eiser voert verder aan dat de geduide functies zijn belastbaarheid overschrijden. Volgens eiser is de functie Productiemedewerker industrie ongeschikt, omdat sprake is van overschrijding van de belastbaarheid ten aanzien van constant hanteren van een elektrische schroevendraaier, tweehandig repetitieve handelingen, schroefbewegingen arm-hand, reiken, hele dag zitten/staan en boven schouderhoogte actief zijn. Verder is volgens eiser de functie van Wikkelaar niet geschikt vanwege tweehandig repetitieve handelingen, tillen, pedaalbediening, boven schouderhoogte actief zijn, zeer nauwkeurig/zeer geconcentreerd, hele dag zitten en hoofdfixatie. Verder is volgens eiser de functie monteur printplaten ongeschikt vanwege knijp/grijpkracht, tweehandig repetitieve handelingen, veel priegelwerk, repetitieve handelingen, handmatige schroevendraaier, hele dag zitten/staan, toetsenbord/muis bedienen en hoofdfixatie. Ook de functie Medewerker Tuinbouw is volgens eiser niet geschikt vanwege fijne motoriek (nauwkeurig en repetitief), repetitieve handelingen, tastzin en hele dag zitten/staan.
13. Gelet op het voorgaande onder overweging 11 gaat de rechtbank uit van de juistheid van de FML van 16 maart 2021. De rechtbank heeft in het dossier geen aanknopingspunten gevonden om aan te nemen dat de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geduide functies in medisch opzicht ongeschikt zijn. Eiser heeft ter zitting gesteld dat in alle functies sprake is van langdurig dezelfde houding aannemen, maar dit blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet uit het dossier. Door eiser is ook verder niet aannemelijk gemaakt dat in alle functies niet regelmatig van houding gewisseld kan worden. Voor wat betreft een overschrijding op knijp- en grijpkracht, blijkt – anders dan eiser stelt – nergens uit dat bij de geselecteerde functies ook met zijn niet-dominante linkerhand een grote knijp- en grijpkracht nodig is. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft naar het oordeel van de rechtbank afdoende gemotiveerd dat de handelingen met rechts uitgevoerd kunnen worden, en dat waar sprake is van handelingen met twee handen, de linkerhand als ondersteuning dient. Van een grote knijp- of grijpkracht met links is dan ook geen sprake. Ook waar verder sprake is van signaleringen hebben de arbeidsdeskundigen gemotiveerd weergegeven waarom deze functies voor eiser geschikt zijn.
Equality of arms
14. Eiser voert aan dat er aanleiding voor de rechtbank bestaat om een deskundige te benoemen, omdat sprake is van ongelijkheid in procespositie (schending van het beginsel van equality of arms).
15. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat eiser in een ongelijke rechtspositie is komen te verkeren ten opzichte van verweerder. Eiser heeft in beroep gebruik gemaakt van de mogelijkheid om zijn standpunt te onderbouwen. Daarnaast hebben de verzekeringsartsen informatie gekregen van eisers behandelaars. Voornoemde informatie is naar haar aard geschikt en vormt een redelijke mogelijkheid voor eiser om de bestuursrechter van zijn standpunt te overtuigen. Er is geen reden om aan te nemen dat eiser belemmeringen heeft ondervonden bij de onderbouwing van zijn standpunt dat verweerder zijn beperkingen heeft onderschat. Van een schending van het beginsel van equality of arms is daarom in dit geval geen sprake. Verwezen wordt naar de uitspraak van de Raad van 30 juni 2017 [1] . Gelet op het voorgaande bestaat er geen aanleiding om op deze grond over te gaan tot inschakeling van een deskundige.
Proceskosten in bezwaar
16. Eiser voert tot slot aan dat ten onrechte geen proceskostenvergoeding is toegekend in bezwaar.
17. Op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden deze kosten uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
18. Volgens vaste rechtspraak [2] is slechts sprake van herroepen in de zin van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb indien het primaire besluit wordt gewijzigd wat betreft het daarbij beoogde rechtsgevolg. Uit vaste rechtspraak [3] volgt ook dat er geen sprake is van herroeping wanneer er bijvoorbeeld alleen tot een verbetering van vormfouten of de motivering is gekomen.
19. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen sprake van een wijziging in het met het besluit beoogde rechtsgevolg. Zowel het primaire besluit als het bestreden besluit strekt tot weigering van een WIA-uitkering per 12 februari 2020, omdat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht. Omdat de rechtbank van oordeel is dat er geen sprake is van een gewijzigd rechtsgevolg heeft verweerder het primaire besluit terecht niet herroepen. Verweerder hoeft de kosten die eiser in bezwaar heeft gemaakt daarom niet te vergoeden.
Conclusie
20. Het bestreden besluit berust op een deugdelijke medische en arbeidskundige grondslag. Dit betekent dat verweerder terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser per 12 februari 2020 heeft vastgesteld op minder dan 35%.
21. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Verberne, rechter, in aanwezigheid van mr. I.N. van Soest, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 april 2022.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 9 december 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3140.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 13 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3825.