ECLI:NL:RBAMS:2022:1818
Rechtbank Amsterdam
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Verzoek om vergoeding van kosten in verband met sepot na strafrechtelijke procedure
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 maart 2022 uitspraak gedaan in een verzoek ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van verzoekster, geboren in 1980. Het verzoekschrift is op 2 november 2021 ingediend en betreft een vergoeding van € 3.160,52 voor de kosten van de raadsvrouw en € 680,00 voor de kosten van het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift. De rechtbank heeft de verzoekster en de officier van justitie in openbare raadkamer gehoord. De officier van justitie verzet zich tegen het toekennen van enige schadevergoeding, met de argumentatie dat het sepot met een beleidssepot rekening houdt met de persoonlijke belangen van verzoekster en dat de kosten van de raadsvrouw niet passend zijn om door de maatschappij te laten vergoeden.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de strafzaak tegen verzoekster op 14 oktober 2021 onvoorwaardelijk is geseponeerd. Op basis van artikel 530 Sv kan een vergoeding worden toegekend voor gemaakte kosten, mits er gronden van billijkheid aanwezig zijn. De rechtbank concludeert dat er vermoedens van schuld zijn, waardoor er geen gronden van billijkheid zijn voor het toekennen van een vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand. Wel wordt de vergoeding van € 680,00 voor de kosten van het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift toegewezen. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat hoger beroep open voor zowel de officier van justitie als verzoekster.