ECLI:NL:RBAMS:2022:1818

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 maart 2022
Publicatiedatum
6 april 2022
Zaaknummer
13/112586-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vergoeding van kosten in verband met sepot na strafrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 maart 2022 uitspraak gedaan in een verzoek ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van verzoekster, geboren in 1980. Het verzoekschrift is op 2 november 2021 ingediend en betreft een vergoeding van € 3.160,52 voor de kosten van de raadsvrouw en € 680,00 voor de kosten van het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift. De rechtbank heeft de verzoekster en de officier van justitie in openbare raadkamer gehoord. De officier van justitie verzet zich tegen het toekennen van enige schadevergoeding, met de argumentatie dat het sepot met een beleidssepot rekening houdt met de persoonlijke belangen van verzoekster en dat de kosten van de raadsvrouw niet passend zijn om door de maatschappij te laten vergoeden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de strafzaak tegen verzoekster op 14 oktober 2021 onvoorwaardelijk is geseponeerd. Op basis van artikel 530 Sv kan een vergoeding worden toegekend voor gemaakte kosten, mits er gronden van billijkheid aanwezig zijn. De rechtbank concludeert dat er vermoedens van schuld zijn, waardoor er geen gronden van billijkheid zijn voor het toekennen van een vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand. Wel wordt de vergoeding van € 680,00 voor de kosten van het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift toegewezen. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat hoger beroep open voor zowel de officier van justitie als verzoekster.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/112586-21
RK: 21/5941
Beschikking op het verzoek ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[verzoekster] ,

geboren op [geboortedag] 1980 te [geboorteplaats] ,
wonende [adres 1] ,
woonplaats kiezend op het kantooradres van haar raadsvrouw, mr. M.M.C. Glismeijer, [adres 2] ,
verzoekster.

De procesgang

Het verzoekschrift is op 2 november 2021 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
Op 26 november 2021 heeft het Openbaar Ministerie zijn standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt.
De rechtbank heeft op 17 maart 2022 namens verzoekster haar raadsvrouw en de officier van justitie in openbare raadkamer gehoord.

De inhoud van het verzoekschrift

Het verzoek strekt tot het toekennen van een vergoeding van € 3.160,52 voor de kosten van de raadsvrouw alsmede reiskosten en € 680,00 voor de kosten van het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift.
In raadkamer heeft de raadsvrouw ter aanvulling op het verzoekschrift en naar aanleiding van het schriftelijk standpunt van het Openbaar Ministerie – kort samengevat – het volgende aangevoerd.
De raadsvrouw stelt dat het de vraag is of deze zaak überhaupt in het strafrecht thuishoorde. Het gaat om een bijzondere situatie, waarbij psychische overmacht niet kan worden uitgesloten. Uiteindelijk is de zaak dan ook geseponeerd, omdat strafoplegging in het geheel niet passend meer werd geacht. Verzoekster acht het redelijk en billijk dat de rechtbank zal bepalen dat de kosten van de raadsvrouw aan haar vergoed zullen worden.

Het standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft – met verwijzing naar het schriftelijk standpunt van het Openbaar Ministerie – verklaard zich te verzetten tegen het toekennen van enige schadevergoeding.
Door te seponeren met een beleidssepot is er rekening gehouden met de persoonlijke belangen van verzoekster. Er is bewust niet gekozen voor de sepotcode psychische overmacht. Door het handelen van verzoekster heeft zij een raadsvrouw in de arm moeten nemen. Om redenen van billijkheid acht de officier van justitie het doorberekenen van de kosten van de raadsvrouw en de indiening van het verzoek aan de maatschappij niet passend.

De beoordeling

De officier van justitie heeft de strafzaak tegen verzoekster onvoorwaardelijk geseponeerd en dat bij brief van 14 oktober 2021 aan haar meegedeeld.
Indien de zaak een verdachte eindigt zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht wordt aan de gewezen verdachte op zijn verzoek op grond van artikel 530 lid 1 Sv een vergoeding toegekend voor zijn ten behoeve van het onderzoek en de behandeling der zaak gemaakte reis- en verblijfkosten, berekend op de voet van het bij en krachtens de Wet tarieven in strafzaken bepaalde en kan aan de gewezen verdachte op zijn verzoek op grond van artikel 530 lid 2 Sv uit ’s Rijks kas een vergoeding worden toegekend voor de schade die hij ten gevolge van tijdverzuim door de vervolging en de behandeling van de zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden, alsmede, in de kosten van een raadsman.
Het verzoek kan slechts worden ingediend binnen drie maanden na de beëindiging van de zaak.
Op grond van artikel 534 lid 1 Sv heeft de toekenning van een vergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
De strafzaak tegen verzoeker is op 14 oktober 2021 onvoorwaardelijk geseponeerd. Een onvoorwaardelijk sepot dient te worden aangemerkt als een ‘einde zaak’ in de zin van artikel 530 Sv.
Het verzoek is tijdig ingediend.
Indien een zaak niet is geëindigd in een vrijspraak, maar bijvoorbeeld met een sepot of door een beslissing als bedoeld in artikel 348 Sv, is het tot uitdrukking brengen van vermoedens van schuld in beginsel niet strijdig met de onschuldpresumptie en staat het de raadkamer tevens vrij te verwijzen naar een motivering van de beslissing in de strafzaak, telkens zolang het oordeel van de raadkamer niet alsnog in essentie een vaststelling van schuld behelst. (Hof Amsterdam 9 november 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:3393).
Gelet op de inhoud van het dossier is in deze zaak sprake van vermoedens van schuld dat verzoekster zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling en zijn er daarom geen gronden van billijkheid voor toekenning van een vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand. De rechtbank zal de kosten voor het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift wel toekennen.
De rechtbank komt tot de volgende beslissing.

De beslissing

De rechtbank kent aan verzoeker uit ’s Rijks kas een vergoeding toe van € 680,00 (zeshonderdtachtig euro) voor de kosten van het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift.
Wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beslissing is gegeven door
mr. P.L.C.M. Ficq, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. van Randeraat, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 17 maart 2022.
Tegen deze beslissing staat hoger beroep open, voor de officier van justitie binnen veertien dagen en voor verzoeker binnen een maand na betekening van deze beschikking, in te stellen ter griffie van deze rechtbank.
De rechtbank Amsterdam, enkelvoudige kamer, beveelt de tenuitvoerlegging van deze beschikking door overmaking van € 680,00 (zeshonderdtachtig euro) op IBAN-nummer [nummer] ten name van Stichting Beheer Derdengelden Stichting Derdengelden Plasman Advocaten, onder vermelding van vergoeding 530 Sv, inzake: [verzoekster] .
Aldus gedaan op 17 maart 2022
door mr. P.C.L.M. Ficq, rechter.