ECLI:NL:RBAMS:2022:1723

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 maart 2022
Publicatiedatum
1 april 2022
Zaaknummer
13/752313-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met terugkeergarantie en detentiegarantie

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 29 maart 2022 uitspraak gedaan op een vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Officier van Justitie bij de Rechtbank van Eerste aanleg te Parijs, Frankrijk, op 25 september 2019. De opgeëiste persoon, geboren in 1950, is verdacht van strafbare feiten die onder Frans recht vallen, met name illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn van 90 dagen voor het nemen van een beslissing op het overleveringsverzoek is verstreken, wat betekent dat er geen grondslag meer bestaat voor gevangenhouding.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en de garantie ontvangen dat, indien hij in Frankrijk wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf, hij deze straf in Nederland kan ondergaan. De rechtbank heeft ook overwogen of er weigeringsgronden zijn voor de overlevering, met name of de feiten gedeeltelijk in Nederland zijn gepleegd. De officier van justitie heeft betoogd dat de overlevering niet geweigerd moet worden, en de rechtbank heeft dit standpunt gevolgd, gezien de omstandigheden van de zaak.

Ten slotte heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen risico is op onmenselijke of vernederende behandeling van de opgeëiste persoon in de Franse detentie-instelling. De rechtbank heeft besloten de overlevering toe te staan, waarbij de relevante artikelen van de Overleveringswet zijn toegepast. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752313-19
RK nummer: 20/641
Datum uitspraak: 29 maart 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 3 februari 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 25 september 2019 door de Officier van Justitie bij de Rechtbank van Eerste aanleg te Parijs (Frankrijk) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1950,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 15 maart 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. S.M. Hof, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de termijn van 90 dagen waarbinnen de rechtbank ex artikel 22, eerste en derde lid, OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, reeds is verstreken. Dat betekent dat de rechtbank de beslistermijn niet meer kan verlengen en dat als gevolg daarvan geen grondslag meer bestaat voor gevangenhouding.
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de toelaatbaarheid van de verzochte overlevering gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een aanhoudingsbevel uitgevaardigd op 21 augustus 2019 door Mevrouw Camille GUILLERMET, Ondervoorzitster van de Rechtbank van Eerste aanleg te Parijs en belast met het gerechtelijk vooronderzoek met het oog op strafvervolging, met referentie: 17117000424.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Frans recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Frankrijk een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De
premier vice-procureurheeft namens de
Procureur de la Républiquebij het
Tribunal de Grande Instance de Paris(Frankrijk) per brief op 16 april 2020 de volgende garantie gegeven:
“[…]I guarantee that [opgeëiste persoon], born on [geboortedag] 1950, if he is, at the end of the procedure, sentenced to an unconditional prison sentence for the acts which gave rise to the European Arrest Warrant, may execute his sentence in the Netherlands, of which he is a national or resident.”
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Het EAB heeft betrekking op feiten die geacht worden gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd.
Op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW kan de rechtbank de overlevering in die situatie weigeren.
De officier van justitie heeft de rechtbank in overweging gegeven om af te zien van toepassing van de weigeringsgrond en heeft daartoe het volgende aangevoerd:
  • het onderzoek is in Frankrijk aangevangen;
  • het bewijsmateriaal bevindt zich in Frankrijk;
  • de verdovende middelen waren bestemd voor de Franse markt;
  • de verdovende middelen zijn in Frankrijk ingevoerd en aangetroffen;
  • medeverdachten zijn in Frankrijk aangehouden;
  • het openbaar ministerie is niet voornemens zelf vervolging voor de feiten in te stellen.
De rechtbank stelt voorop dat:
- aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en toepassing van een facultatieve weigeringsgrond de uitzondering dient te zijn;
- de weigeringsgrond ertoe strekt te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten vormt daarom het gegeven dat de feiten worden geacht gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanleiding om de weigeringsgrond toe te passen.

7.Detentieomstandigheden

De rechtbank heeft in eerdere uitspraken in andere zaken [1] geoordeeld dat er op dit moment ten aanzien van de detentie-instelling in Nîmes een algemeen reëel gevaar bestaat dat personen die daar zijn gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld, in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest).
In de brief van 16 april 2020 heeft de
Procureur de la Républiquebij het
Tribunal de Grande Instance de Paris, laten weten dat de opgeëiste persoon wordt gedetineerd in de detentie-instelling Fleury Mérogis.
Aldus is de rechtbank van oordeel dat de opgeëiste persoon na overlevering aan Frankrijk niet het gevaar loopt aan een behandeling in strijd met artikel 4 Handvest te worden onderworpen.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6, 7 en 13 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de Officier van Justitie bij de Rechtbank van Eerste aanleg te Parijs (Frankrijk) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en C.M. Delstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.A.B. Fransen, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 29 maart 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zoals blijkt uit onder andere ECLI:NL:RBAMS:2017:3763.