ECLI:NL:RBAMS:2022:1705

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 maart 2022
Publicatiedatum
1 april 2022
Zaaknummer
C/13/700376 / HA ZA 21-352
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige perspublicatie en vordering tot verwijdering van artikelen

In deze zaak vordert eiser, een cabaretier en stand-up comedian, de verwijdering van twee artikelen gepubliceerd door GeenStijl, die hem beschuldigen van aanranding en andere strafbare feiten. De vordering is gebaseerd op onrechtmatige perspublicatie, waarbij eiser stelt dat de artikelen zijn eer, goede naam en reputatie aantasten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de artikelen onrechtmatig zijn, omdat ze eiser in verband brengen met ernstige beschuldigingen zonder voldoende feitelijke onderbouwing. De rechtbank oordeelt dat het recht op bescherming van de eer en goede naam van eiser zwaarder weegt dan de vrijheid van meningsuiting van GeenStijl. De rechtbank beveelt GeenStijl om de artikelen te verwijderen en kent eiser een schadevergoeding toe van € 5.000,- voor immateriële schade. Daarnaast wordt [gedaagde 2], hoofdredacteur van GeenStijl, persoonlijk aansprakelijk gesteld voor zijn onrechtmatige uitlatingen op Twitter. De rechtbank wijst de vorderingen tot verwijdering van de artikelen en de schadevergoeding toe, en legt dwangsommen op voor het niet naleven van de veroordelingen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/700376 / HA ZA 21-352
Vonnis van 30 maart 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser,
advocaat mr. R. Klöters te Amsterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
GS MAGENTA B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats 2] ,
3.
[gedaagde 3],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagden,
advocaat mr. L. Oranje te Amsterdam.
Eiser zal hierna [eiser] worden genoemd. Gedaagden worden GeenStijl, [gedaagde 2] en [gedaagde 3] genoemd en gezamenlijk GS.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 26 maart 2021, met producties,
  • de conclusie van antwoord, met producties,
  • het tussenvonnis van 27 oktober 2021, waarin ambtshalve de mondelinge behandeling is bepaald,
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 18 januari 2022, met de daarin genoemde stukken,
  • de brief van mr. Oranje van 3 februari 2022 naar aanleiding van het proces-verbaal,
  • de brief van mr. Klöters van 7 februari 2022 naar aanleiding van het proces-verbaal.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is cabaretier en stand-up comedian. Hij treedt regelmatig op in theaters in het hele land en in diverse televisieprogramma’s.
2.2.
GeenStijl voert de handelsnaam GeenStijl en is uitgeefster van de website
www.geenstijl.nl. GeenStijl is een bekend weblog met als motto: “Tendentieus, ongefundeerd en nodeloos kwetsend” en behoort tot de top 10 best bezochte actualiteitenwebsites van Nederland. Bezoekers, door GeenStijl genoemd “reaguurders”, kunnen reacties plaatsen bij door de redactie geplaatste items en doen dat ook in grote getale.
2.3.
Bestuurders van GeenStijl zijn de besloten vennootschappen [naam bedrijf 1] B.V. en [naam bedrijf 2] B.V. Bestuurders en enig aandeelhouders van deze vennootschappen zijn respectievelijk [gedaagde 2] en [gedaagde 3] . [gedaagde 2] is de hoofdredacteur en [gedaagde 3] adjunct-hoofdredacteur van het weblog GeenStijl. Op Twitter maken zij (ook) gebruik van respectievelijk de pseudoniemen Pritt Stift of Pritt, en Van Rossem.
2.4.
Op 20 juli 2015 is in Metro en op
www.metronieuws.nleen column van journalist [naam 1] (hierna: [naam 1] ) geplaatst met als titel “Moet ik aangifte doen?” (hierna: de 2015 column van [naam 1] ). In de column heeft [naam 1] geschreven over een vermeende aanranding, mishandeling en bedreiging die twee jaar eerder heeft plaatsgevonden door een collega-cabaretier, die niet bij naam wordt genoemd, en wordt de lezers de vraag gesteld of [naam 1] hiervan aangifte moet doen.
Dezelfde dag heeft [naam 1] ook op Twitter om 13:02 uur het volgende bericht geplaatst:
2.5.
GeenStijl heeft op 20 juli 2015 om 14:03 uur een artikel gepubliceerd met de titel “Columniste [naam 1] aangerand. Maar door wie?” (hierna: het Eerste Artikel). Het artikel bevat een hyperlink naar de 2015 column van [naam 1] (onder de woorden ‘haar column’):
2.6.
Onderaan het Eerste Artikel staat een verwijzing naar de archieven van RTL Boulevard. De link verwijst naar een artikel gepubliceerd op 20 oktober 2014 op de website
www.rtlboulevard.nlmet als titel “OM-medewerkster betrokken bij zaak- [naam 2] ”. Het artikel gaat over het feit dat collega-cabaretiers [naam 2] en [naam 3] [eiser] thuis zouden hebben bedreigd met een tasergun. In het artikel staat daarnaast, voor zover relevant:
“(…) In zijn relaas sprak [eiser] over een vrouw die in de auto zat. Deze vrouw, [naam 4] , werkt als parketsecretaris bij het Amsterdamse Openbaar Ministerie. [naam 4] en [naam 2] hebben elkaar ontmoet toen [naam 2] weer eens een keer op het politiebureau zat, daar zou toen de vriendschap zijn ontstaan.
[naam 4] zou zelf [eiser] ook hebben bedreigd met een tegenaangifte, omdat hij een vriendin van haar zou hebben aangerand. (…)”
2.7.
Naar aanleiding van de 2015 column van [naam 1] heeft [eiser] een kort geding aangespannen tegen de uitgever van Metro, TMG. In het kort geding vonnis van 3 augustus 2015 heeft de voorzieningenrechter (onder andere) beslist dat de 2015 column van [naam 1] moest worden verwijderd.
2.8.
Op 13 februari 2017 wordt in de Metro (in de papieren versie en online) opnieuw een column van [naam 1] gepubliceerd met als titel “Een beetje verkrachten is normaal”. In de inleiding van de column staat, voor zover relevant:
“(…) De ene verkrachting is de andere niet. Voor zover ik besefte werd ik zelf slechts één keer ‘juridisch verkracht’ maar dat (hij) lag er nogal dik bovenop met een dader die me van mijn fiets trok en penetreerde terwijl ik “nee” schreeuwde. Zelfs hier had het heerschap niet door hoe ernstig dat was, maar veel incidenten zijn subtieler. (…)”
TMG heeft na aanschrijven door [eiser] deze column van [naam 1] verwijderd.
2.9.
Op 13 februari 2017 heeft twitteraar ‘@seven_’ op Twitter gereageerd op een vraag van een andere twitteraar, welke journalist wordt bedoeld in de column van [naam 1] van 13 februari 2017, door te antwoorden met dit bericht:
De afbeelding bij het Twitterbericht is een scan van het dictum van het kort geding vonnis van 3 augustus 2015.
2.10.
Op 27 maart 2017 heeft [gedaagde 2] , via zijn twitter-account @Pritt een Twitterbericht geplaatst waarin hij [eiser] een ‘potelende viespeuk’ noemt:
2.11.
Op 14 juli 2017 heeft [eiser] de redactie van GeenStijl een e-mail gestuurd met het verzoek om het Eerste Artikel te verwijderen.
2.12.
Ondertussen heeft [eiser] op 22 mei 2017 TMG opnieuw gedagvaard betreffende de columns in de Metro in 2017 en heeft [eiser] gesteld dat hij is aangetast in zijn eer, goede naam en reputatie. [eiser] heeft gesteld hierdoor immateriële schade te hebben geleden en heeft een bedrag van € 100.000,- aan immateriële schadevergoeding gevorderd.
In het vonnis van 14 maart 2018 (ECLI:NL:RBAMS:2018:1555) heeft de rechtbank geoordeeld dat de publicaties in de Metro uit 2015 en 2017 onrechtmatig zijn en is TMG veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 10.000,- (hierna: het bodemvonnis van 2018). In het vonnis staat, voor zover relevant:
“(…) 4.8 In het kortgedingvonnis van 3 augustus 2015 zijn de columns van [naam 1] en [naam 5] van 2015 onrechtmatig geacht. TMG heeft berust in die uitspraak. [naam 1] heeft, voor zover bekend, de kwestie tussen juli 2015 en februari 2017 laten rusten in publieke context en geen aangifte tegen [eiser] gedaan. Evenmin is [eiser] strafrechtelijk vervolgd, laat staan veroordeeld, naar aanleiding van het incident dat zich in 2013 heeft afgespeeld tussen [eiser] en [naam 1] (hierna ook: het incident). De juridische en feitelijke situatie betreffende het incident was in februari 2017 dus hetzelfde als in de zomer van 2015.
Dit heeft TMG er evenwel niet van weerhouden de media-uitingen in 2017 te plaatsen. Het is juist, als aangevoerd door TMG, dat de naam van [eiser] in deze media-uitingen niet wordt genoemd. Dit neemt niet weg dat TMG had moeten begrijpen dat ook deze media-uitingen wederom herleidbaar zouden zijn tot [eiser] . Doorslaggevend hiervoor is het volgende.
De formulering van de in r.o. 2.15 weergegeven inleiding van de column ziet op seksueel wangedrag door een man en vertoont aldus een gelijkenis met de beschuldiging in de column van [naam 1] van 20 juli 2015 . Laatstgenoemde column is door een tweet van [naam 1] van 20 juli 2015 , de column van [naam 5] van 20 juli 2015 en vervolgens door derden gelinkt aan [eiser] , met welke herleiding TMG bekend was. De rechtbank acht, gezien deze tamelijk recente voorgeschiedenis en gelijkenis, de media-uitingen in 2017 herleidbaar tot [eiser] . Deze herleidbaarheid is bovendien aangetoond, aangezien deze media-uitingen vervolgens ook werkelijk zijn herleid tot [eiser] ; in de op deze media-uitingen gevolgde reacties door derden wordt immers verbinding gemaakt met [eiser] in relatie tot de beschuldiging door [naam 1] van [eiser] terzake van seksuele intimidatie. De stelling van TMG dat bekend is dat [naam 1] meerdere keren is lastig gevallen door mannen, doet niet af aan de alertheid die TMG in de gegeven omstandigheden terzake van deze specifieke media-uitingen had moeten opbrengen. Dit geldt temeer nu het enige concrete voorbeeld dat TMG noemt een dubbelgesprek in de Volkskrant van 5 augustus 2017 betreft, terwijl de thans in het geding zijnde column reeds was geplaatst op 12/13 februari 2017.
Deze herleidbaarheid tot [eiser] had voor TMG reden moeten zijn om redactioneel in te grijpen door af te zien van deze media-uitingen en zo te voorkomen dat [naam 1] wederom, en in versterkte mate, op onrechtmatige wijze [eiser] in een slecht daglicht zou plaatsen. (…)”.
2.13.
Na het bodemvonnis van 2018 heeft [eiser] diverse malen contact gezocht met GeenStijl met het verzoek om het Eerste Artikel te verwijderen. Hij heeft de redactie van GeenStijl gebeld en voicemails achtergelaten en e-mails gestuurd. Op 2 oktober 2018 heeft [eiser] [gedaagde 2] een e-mail gestuurd met het verzoek tot een gesprek over het Eerste Artikel. [gedaagde 2] heeft op 2 oktober 2018 hierop geantwoord: “De tiefus voor je, gore rat.”.
2.14.
Na het optreden van [eiser] als cabaretier in het tv-programma ‘Jinek en RTL Nieuws: de Strijd om de Kiezer’ op 11 maart 2021, waarbij [eiser] grappen heeft gemaakt over Thierry Baudet, is op GeenStijl de dag erna, op 12 maart 2021, een artikel verschenen met als titel “RTL en Jinek verklaren [eiser] illegitiem” (hierna: het Tweede Artikel). Dit artikel gaat over het optreden van [eiser] in het tv-programma bij Jinek en bevat ook de volgende zinssnede:
“(…) Voorts kent u allemaal wel
de aantijgingdat hij met z'n
gewelddadige poten aan een collega zou hebben gezetenen dat verhaal dat-ie werd geconfronteerd met de taser van
doorgesnoven kneusje [naam 2]zal ook wel meerdere kanten hebben. (…)”
De woorden ‘de aantijging’ bevatten een hyperlink waarmee wordt verwezen naar het bodemvonnis van 2018.
De woorden ‘gewelddadige poten aan een collega zou hebben gezeten’ bevatten een hyperlink waarmee wordt verwezen naar het Eerste Artikel. Het Eerste Artikel bevat op dat moment nog een, (inmiddels dode) link met leesbare URL naar de 2015 column van [naam 1] .
2.15.
Op 12 maart 2021 heeft @seven_ een bericht op Twitter geplaatst waarin hij [eiser] heeft beschuldigd van aanranding en verkrachting, waarbij hij een screenshot heeft geplaatst van de 2015 column van [naam 1] :
2.16.
[gedaagde 2] heeft, onder zijn Twitteraccount @Pritt, dit Twitterbericht van @seven_ op 12 maart 2021 ‘geretweet’ (het Twitterbericht van @seven_ opnieuw plaatsen) met de volgende tekst:
2.17.
In de reacties op deze retweet van [gedaagde 2] heeft [gedaagde 3] op 12 maart 2021 gereageerd, waarbij hij heeft verwezen naar het Eerste Artikel:
2.18.
[eiser] heeft in reactie hierop @seven_, GeenStijl en [gedaagde 3] via Twitter benaderd door te schrijven dat de beschuldigingen niet waar zijn, dat de rechter dit heeft vastgesteld en dat iemand zonder grond beschuldigen van dit soort ernstige zaken schadelijk en onrechtmatig is. Hierna heeft @seven_ zijn Twitterbericht van 12 maart 2021 verwijderd.
Ook heeft [eiser] de redactie van GeenStijl en [gedaagde 3] nogmaals benaderd met bezwaar tegen de beschuldigingen en het verzoek om contact op te nemen. Hierop is geen reactie gekomen.
2.19.
Na het uitbrengen van de dagvaarding is onder het Eerste en Tweede Artikel een nawoord gevoegd, dat luidt als volgt:
Nawoord:
[eiser] heeft naar aanleiding van de column in Metro in 2015 een rechtszaak aangespannen tegen TMG (de uitgever van Metro). De rechter
oordeeldedaarin dat “
het thans beschikbare feitenmateriaal onvoldoende aanknopingspunten biedt” voor de beschuldigingen tegen [eiser] . Het zou “
aan de politie” zijn om uit te zoeken wat er zich “
tussen [naam 1] en [eiser] heeft afgespeeld”. Een column waarin de beschuldiging stond moest door TMG verwijderd worden. In 2018 heeft [eiser] nog een keer tegen TMG geprocedeerd over een nieuwe column in Metro over de beschuldigingen. De rechter
oordeeldetoen weer dat de publicatie onrechtmatig was, ook omdat “
de juridische en feitelijke situatie” sinds het vorige vonnis niet was veranderd. Voor zover bekend was er op dat moment namelijk geen aangifte gedaan en was er ook geen sprake van strafrechtelijke vervolging van [eiser] . De rechter veroordeelde TMG tot betaling van een immateriële schadevergoeding aan [eiser] van € 10.000,-.
De woorden ‘oordeelde’ bevatten een hyperlink waarmee wordt verwezen naar het bodemvonnis van de rechtbank van 14 maart 2018.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – samengevat – bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. GS te gebieden het Artikel van 20 juli 2015 met de titel ‘
Columniste [naam 1] aangerand. Maar door wie?’ (Eerste Artikel) zoals gepubliceerd op de website
www.geenstijl.nlen alle reacties daarop onmiddellijk na betekening van het te dezen te wijzen vonnis te (doen) verwijderen en verwijderd te houden, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000,00;
II. GS
primairte gebieden het Artikel van 12 maart 2021 met de titel ‘RTL en Jinek verklaren [eiser] illegitiem’ (Tweede Artikel) zoals gepubliceerd op de website
www.geenstijl.nlen de reacties daarop onmiddellijk na betekening van het te dezen te wijzen vonnis te (doen) verwijderen en verwijderd te houden, dan wel
subsidiairdeze op zodanige wijze aan te (doen) passen en aangepast te (doen) houden dat noch in het artikel, noch in de reacties:
 niet langer verwezen wordt naar het Artikel van 20 juli 2015 op
www.geenstijl.nl;
 niet langer verwezen wordt naar de beschuldiging van de vermeende aanranding van [naam 1] ;
 niet langer verwezen wordt naar de beschuldiging van de vermeende mishandeling van [naam 1] ;
 niet langer verwezen wordt naar de beschuldiging van de vermeende bedreiging van [naam 1] ;
 niet langer gesteld of gesuggereerd wordt dat eiser zich schuldig zou hebben gemaakt aan strafbare feiten;
zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000,00;
III. te verklaren voor recht dat GS met de in het lichaam van de dagvaarding omschreven handelwijze onrechtmatig jegens [eiser] gehandeld hebben en dat GS gezamenlijk en hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de als gevolg daarvan door [eiser] geleden en nog te lijden schade;
IV. GeenStijl, [gedaagde 2] en [gedaagde 3] , elk afzonderlijk te verbieden zich tot op het moment dat [eiser] daarvoor bij een in kracht van gewijsde gegane, onherroepelijke uitspraak van de rechter is veroordeeld zowel impliciet als expliciet te (doen) beschuldigen van de vermeende verkrachting, aanranding, mishandeling en/of bedreiging van [naam 1] , op straffe van een dwangsom van € 10.000,00;
V. GeenStijl, [gedaagde 2] en [gedaagde 3] , elk afzonderlijk te gebieden alle door hen geplaatste berichten op social media waarin zij verwijzen naar de artikelen van 20 juli 2015 en 12 maart 2021, dan wel waarin zij [eiser] direct of indirect beschuldigen van de vermeende verkrachting, aanranding, mishandeling en/of bedreiging van [naam 1] na betekening van het te dezen te wijzen vonnis te (doen) verwijderen en verwijderd te houden op straffe van een dwangsom van € 10.000,00;
VI. GeenStijl, [gedaagde 2] en [gedaagde 3] , elk afzonderlijk te gebieden binnen 24 uur na betekening van het te dezen te wijzen vonnis alle voorafgaand aan de veroordeling bestaande versies van de in het lichaam van de dagvaarding genoemde berichtgeving te (doen) verwijderen en verwijderd te (doen) houden uit het online (cache) archief van
www.geenstijl.nlzulks op straffe van een dwangsom van € 10.000,00;
VII. GS te gebieden binnen 24 uur na betekening van het te dezen te wijzen vonnis Google en/of Bing schriftelijk te sommeren de oude, nog online te vinden versies van de op grond van de vorderingen primair of subsidiair onder I. en II. verwijderde en/of aangepaste artikelen of gedeelten daarvan per direct uit haar archieven te verwijderen, zodat zij niet langer in de door Google en/of Bing te genereren zoekresultaten kunnen verschijnen, alsook de raadsman van [eiser] binnen 3 (drie) dagen na verzending in het bezit te stellen van een kopie van de correspondentie hieromtrent, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000,00;
VIII. GS gezamenlijk en hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een bedrag aan schadevergoeding van € 100.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van dagvaarden;
IX. die voorzieningen te treffen die Uw Rechtbank in goede justitie aangewezen acht, al dan niet verzwaard met een dwangsom;
X. GS gezamenlijk en hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de volledige proceskosten, waaronder in de nakosten.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat hij sinds 2013 achtervolgd wordt door de onjuiste beschuldiging dat hij [naam 1] zou hebben aangerand, mishandeld, bedreigd en zelfs verkracht. Deze beschuldigingen zijn ooit gepubliceerd in de Metro, middels de columns van [naam 1] . GeenStijl heeft door middel van publiceren van het Eerste Artikel [eiser] ten onrechte voor het grote publiek gebrandmerkt als aanrander en verkrachter. Ondanks het bodemvonnis van 2018 heeft GeenStijl het Eerste Artikel nooit willen verwijderen. Vervolgens heeft GeenStijl na het optreden van [eiser] bij Jinek op 12 maart 2021 de onrechtmatige beschuldigingen herhaald in het Tweede Artikel en haar lezers opnieuw verwezen naar het Eerste Artikel. Daarnaast hebben [gedaagde 2] en [gedaagde 3] ook in diverse Twitterberichten de onrechtmatige beschuldigingen geuit. Deze artikelen en Twitterberichten met beschuldigingen staan nog steeds online. Dit alles bij elkaar maakt dat GeenStijl, [gedaagde 2] en [gedaagde 3] onrechtmatig jegens [eiser] hebben gehandeld. In het kader van de belangenafweging dient het recht van vrijheid van meningsuiting van GS te worden beperkt ten gunste van het belang van [eiser] op bescherming van eer, goede naam, reputatie en persoonlijke levenssfeer uit artikel 8 van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (hierna: EVRM).
[eiser] stelt dat GeenStijl, [gedaagde 2] en [gedaagde 3] hoofdelijk aansprakelijk voor zijn volledige schade als gevolg van de onjuiste en onrechtmatige beschuldigingen. [eiser] vordert daarnaast verwijdering van de artikelen en Twitterberichten, een verbod de beschuldigingen te herhalen, en vergoeding van de door hem geleden schade.
3.3.
GS voert verweer dat er kort gezegd op neer komt dat [eiser] het doet voorkomen alsof GS de veroorzaker is van alle ellende die zou zijn voortgevloeid uit de columns van [naam 1] . De 2015 column van [naam 1] en de beschuldigingen jegens [eiser] stonden zowel op het moment van publiceren van het Eerste Artikel, als bij het Tweede Artikel al uitgebreid in de publieke belangstelling. GS heeft [eiser] nooit ergens van beschuldigd, zij heeft enkel het publiek voorzien van de relevante informatie die op dat moment beschikbaar was als bijdrage aan een debat dat in de publieke belangstelling stond.
De 2015 column van [naam 1] en het verwijzen naar [eiser] door [naam 1] was nieuws. GS deed verslag van wat er online speelde en plaatste hierbij een link naar de relevante informatie. Alle omstandigheden in aanmerking genomen – in het bijzonder het debat dat in de publieke belangstelling stond, dat [eiser] publiek figuur is die zichzelf ook vaak fel en ongenuanceerd uitlaat, de beperkte gevolgen van de artikelen van GS, dat de beschuldigingen en de onthulling van [eiser] naam niet door GS zijn gedaan, er door tal van media al over was gepubliceerd en uiteindelijk ook door diverse andere websites en twitteraars werden gepubliceerd voordat GS haar artikelen plaatste – valt de belangenafweging uit in het nadeel van [eiser] en bestaat de vereiste dringende noodzaak om in te grijpen in de vrijheid van meningsuiting van GS niet.
Mocht GS voor bepaalde schade van [eiser] aansprakelijk zijn, dan stelt GS dat deze schadevergoedingsvordering is verjaard. Het Eerste Artikel is al in juli 2015 gepubliceerd, en pas bij dagvaarding, ruim 6,5 jaar later, heeft [eiser] GS hiervoor aansprakelijk gesteld. De termijn voor het instellen van een (schadevergoedings)vordering op basis van onrechtmatige daad bedraagt vijf jaar (artikel 3:310 Burgerlijk Wetboek, hierna “BW”).
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Toetsingskader: belangenafweging

4.1.
Het gaat in deze zaak om een botsing tussen enerzijds het grondrecht van vrijheid van meningsuiting dat GS toekomt, als geregeld in artikel 10 lid 1 van het EVRM en anderzijds het wettelijk verankerde belang van [eiser] bij bescherming van zijn eer, goede naam en reputatie en de door artikel 8 EVRM beschermde rechten ten aanzien van zijn persoonlijke levenssfeer. Toewijzing van deze vorderingen zou een beperking inhouden van het voormelde grondrecht van GS. Dit is slechts mogelijk indien dit bij de wet is voorzien en noodzakelijk is in een democratische samenleving, bijvoorbeeld ter bescherming van de goede naam en de rechten van anderen (artikel 10 lid 2 EVRM). Van een beperking die bij de wet is voorzien is sprake, wanneer de uitlatingen van GS onrechtmatig worden geacht in de zin van artikel 6:162 BW. Bij de beantwoording van de vraag welk recht – het recht op vrije meningsuiting of het recht ter bescherming van eer, goede naam en reputatie – in dit geval zwaarder weegt, moeten de wederzijdse belangen worden afgewogen, met inachtneming van alle ter zake dienende omstandigheden van het geval.
4.2.
Het belang van GS is er met name in gelegen dat zij zich in het openbaar kritisch, informerend, opiniërend en waarschuwend moet kunnen uitlaten over misstanden die de samenleving raken. Het belang van [eiser] is er met name in gelegen dat zijn persoon niet lichtvaardig wordt blootgesteld aan verdachtmakingen en dat zijn eer en goede naam niet onnodig wordt geschonden.
4.3.
Welke van deze belangen de doorslag behoort te geven, hangt af van de in onderling verband te beschouwen omstandigheden. Omstandigheden die bij de beoordeling van de (on)rechtmatigheid van een perspublicatie verder een rol kunnen spelen zijn:
  • de aard van de gepubliceerde uitlatingen en de ernst van de te verwachten gevolgen voor degene op wie die uitlatingen betrekking hebben;
  • de ernst – bezien vanuit het algemeen belang – van de misstand die de publicatie aan de kaak beoogt te stellen / raakt de publicatie aan een discussie die in de publieke belangstelling staat (
  • de mate waarin de uitlatingen steun vinden in het beschikbare feitenmateriaal;
  • de mate waarin degene op wie de publicatie is gericht een publiek figuur is, waarbij tevens van belang is welke functie hij heeft bekleed;
  • eerder gedrag van de betrokken persoon (
Eerste Artikel
4.4.
Het Eerste Artikel is op 20 juli 2015 gepubliceerd naar aanleiding van de 2015 column van [naam 1] van diezelfde dag. Het staat vast dat de bron van beschuldigingen de 2015 column van [naam 1] is (in combinatie met haar Twitterbericht) en dat het niet GeenStijl is die als eerste de naam van [eiser] heeft onthuld, maar [naam 1] zelf (zie hiervoor onder 2.4). Het artikel van GeenStijl doet verslag van deze gebeurtenissen.
4.5.
In het Eerste Artikel wordt [eiser] in verband gebracht met de 2015 column van [naam 1] en de daarin beschreven aanranding. Het betoog van GeenStijl, dat het niet zo is dat je pas mag publiceren als er voldoende (strafrechtelijk) bewijs aanwezig is, is juist. De vraag of er voldoende feitelijke grondslag is voor een artikel is echter wel een belangrijke factor bij de hiervoor onder 4.3 genoemde belangenafweging.
GeenStijl betoogt dat zij voldoende feitelijke bronnen had om destijds, op 20 juli 2015 , het Eerste Artikel te publiceren. Die bronnen zijn volgens haar de column van [naam 1] zelf, het twitterbericht van [naam 1] , het eerder op rtlboulevard.nl geplaatste bericht waarnaar GeenStijl verwijst onderaan het Eerste Artikel en de erkenning van [eiser] dat hij degene is over wie [naam 1] het heeft.
Uit het artikel op rtlboulevard.nl (zie 2.6) zou volgens GeenStijl volgen dat de vriendin van de daarin genoemde [naam 4] ook zou zijn aangerand door [eiser] . [eiser] heeft echter ter zitting onbetwist gesteld dat de genoemde vriendin van [naam 4] ook [naam 1] betreft en dat het dus om hetzelfde door [naam 1] beschreven incident gaat. Door te vermelden dat uit het artikel op rtlboulevard.nl blijkt dat [eiser] eerder in verband is gebracht met aanranding, krijgt de lezer de indruk dat [eiser] bij meerdere incidenten betrokken is geweest. Daarvoor ontbreekt feitelijke grondslag. Het artikel op rtlboulevard.nl is dan ook onvoldoende om te dienen als ondersteunend feitenmateriaal.
Vervolgens is het feit dat [eiser] erkent dat hij de persoon is over wie [naam 1] het heeft ook onvoldoende voor de onderbouwing van het Eerste Artikel. [eiser] heeft immers niet erkend dat hij iemand heeft aangerand, alleen dat hij de persoon is over wie [naam 1] het heeft. In het Eerste Artikel wordt echter als vaststaand aangenomen dat [naam 1] is aangerand. Bovendien heeft GeenStijl voorafgaand aan de publicatie van het Eerste Artikel geen navraag gedaan bij [eiser] , zodat zijn standpunt bij GeenStijl überhaupt niet bekend was.
Kortom de feitelijke onderbouwing bij het Eerste Artikel is mager en afkomstig uit een en dezelfde bron, te weten de column van [naam 1] en haar twitterbericht.
4.6.
Ook bij weinig feitelijke onderbouwing, zoals bij het Eerste Artikel, is verslaggeving van een gebeurtenis mogelijk. Dat daarbij iets meer wordt beschreven dan een droge opsomming van de feiten, ook. De rechtbank is evenwel van oordeel dat bij de beoordeling van het Eerste Artikel de hiervoor omschreven belangenafweging in het nadeel van GeenStijl uitvalt en dat publicatie daarvan onrechtmatig is. Hiertoe is het volgende redengevend. GeenStijl betoogt dat zij [eiser] niet beschuldigt van aanranding. Op zich is het juist dat het Eerste Artikel geen directe beschuldiging bevat. Dat neemt niet weg dat er in het Eerste Artikel als vaststaand wordt aangenomen dat het klopt wat [naam 1] schrijft; te weten dat zij is aangerand. Door in die context expliciet de naam van [eiser] te noemen en hem te neer te zetten als iemand die vaker in verband wordt gebracht met zedenmisdrijven, wordt de verklaring van [naam 1] voor waar aangenomen en wordt [eiser] gepresenteerd als serieuze ‘verdachte’. Het onrechtmatig karakter van het Eerste artikel is dus niet zo zeer gelegen in het verslag doen van een publicatie van [naam 1] in de Metro en op Twitter, maar in het feit dat wat [naam 1] heeft geschreven (dat zij is aangerand) als feit wordt gepresenteerd en [eiser] hiermee in verband wordt gebracht. Ook de toonzetting van het artikel zoals bijvoorbeeld de vermelding van het doorgestreepte woord “daderinformatie”, draagt daaraan bij. Alhoewel er in het artikel dus geen directe beschuldiging wordt geuit zal de lezer de inhoud van het artikel wel als zodanig opvatten. Daarvoor is onvoldoende feitelijke onderbouwing beschikbaar en mede gezien de ernst van de beschuldiging, onrechtmatig ten opzichte van [eiser] .
4.7.
De conclusie is dan ook, dat in het kader van de belangenafweging tussen het recht op bescherming eer en goede naam van [eiser] en vrijheid van meningsuiting van GS, in dit geval het recht van [eiser] prevaleert boven het recht op vrijheid van meningsuiting van GS. Het gevorderde verbod tot verwijdering van het Eerste Artikel (vordering I) zal dan ook worden toegewezen. De schadevergoeding voor het Eerste Artikel en het daarmee samenhangende beroep op verjaring van GS komt hierna aan bod onder het kopje schade, zie 4.20 e.v.
Tweede Artikel
4.8.
Het Tweede Artikel is gepubliceerd op 12 maart 2021. Aanleiding hiervoor was het optreden van [eiser] in het tv-programma van Jinek. In het Tweede Artikel worden de beschuldigingen van aanranding van [eiser] van [naam 1] herhaald en wordt door middel van een hyperlink onder de woorden ‘gewelddadige poten aan een collega zou hebben gezeten’ verwezen naar het Eerste Artikel (zie 2.14). De vraag is of dit ook onrechtmatig is.
4.9.
Het opnieuw onder de aandacht brengen van het Eerste Artikel dat op dezelfde website is geplaatst – waarvan hiervoor is geoordeeld dat dit artikel onrechtmatig is – maakt dat het doorlinken in het Tweede Artikel naar dit Eerste Artikel onder deze omstandigheden ook onrechtmatig is. Dat het linken essentieel is voor vrij internet, zoals GeenStijl betoogt, gaat hier niet op. Het doorlinken naar een onrechtmatig artikel dat door het betreffende medium zelf is gepubliceerd, is op zichzelf genomen ook onrechtmatig.
4.10.
Vervolgens is het opnieuw onder de aandacht brengen van dit onderwerp (de beschuldigingen van aanranding jegens [eiser] ), los van het linken, in dit kader ook onrechtmatig. De tekst waarmee dit onder de aandacht wordt gebracht “de aantijging dat hij met z'n gewelddadige poten aan een collega zou hebben gezeten” is namelijk niet alleen een kwestie van het brengen van (een herhaald) nieuwsfeit, maar gaat verder dan dat. Door de krachttermen ‘gewelddadige poten’ te gebruiken, wordt als feit gepresenteerd dat [eiser] gewelddadig is, terwijl hier geen feiten of onderbouwing voor zijn.
4.11.
Vermelding van de 2015 column van [naam 1] in combinatie met een link naar het vonnis van de rechtbank van 2018 is gezien de feitelijke grondslag daarvan niet onder alle omstandigheden onrechtmatig ten opzichte van [eiser] . Een vermelding daarvan met een link naar het Eerste Artikel in combinatie met deze, ook overigens nodeloos grievende, tekst, is dat wel. Te meer nu het Tweede Artikel in hoofdzaak het optreden van [eiser] bij Jinek behandelt en de actualiteitswaarde van een verwijzing naar de column van [naam 1] gering is.
4.12.
Volledige verwijdering van het Tweede Artikel wordt niet toegewezen, wel dient GeenStijl, gezien het voorgaande de passage zoals weergegeven onder 2.14 en de daarin genoemde links te verwijderen.
Twitterberichten en andere uitlatingen door personen
4.13.
[eiser] acht het ook onrechtmatig dat verschillende personen uitlatingen hebben gedaan via Twitter en/of een ander medium en stelt dat deze onrechtmatig zijn. Het gaat over de volgende Twitterberichten en e-mail:
het Twitterbericht van [gedaagde 2] van 27 maart 2017 met de tekst ‘potelende viespeuk’ (zie 2.10);
het Twitterbericht van @seven_ met verwijzing naar de 2015 column van [naam 1] (zie 2.15);
het Twitterbericht van [gedaagde 2] van 12 maart 2021 waarin hij het Twitterbericht van @seven_ heeft geretweet (zie 2.16);
het Twitterbericht van [gedaagde 3] van 12 maart 2021 in reactie op het bericht van @seven_, met een link naar het Eerste Artikel (zie 2.17);
de e-mail van [gedaagde 2] van 2 oktober 2018 in reactie op het verzoek van [eiser] , die luidde: “De tiefus voor je, gore rat” (zie 2.13).
4.14.
[eiser] stelt dat de Twitterberichten van @seven_ onrechtmatig zijn jegens hem en dat GeenStijl hiervoor aansprakelijk is omdat @seven_ een actief en betrokken lid is bij GeenStijl en hij meerdere keren een artikel heeft geschreven voor GeenStijl. GeenStijl betwist dit en voert aan op geen enkele manier verantwoordelijk te zijn voor de Twitterberichten van @seven_. De rechtbank volgt GeenStijl hierin. Het feit dat @seven_ wel eens een artikel heeft geschreven voor GeenStijl en fervent ‘reaguurder’ is, betekent niet dat GeenStijl hiervoor verantwoordelijk is en bovendien is @seven_ ook geen partij in deze procedure. Dit betekent dat de vordering ten aanzien van het Twitterbericht hiervoor genoemd onder b., wordt afgewezen.
4.15.
Verder stelt [eiser] dat niet alleen GeenStijl onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld, maar ook [gedaagde 2] en [gedaagde 3] persoonlijk, die beiden (hoofd)redacteur van GeenStijl zijn. GS heeft aangevoerd dat het gewraakte artikel onder verantwoordelijkheid van GeenStijl is geplaatst en dat (alleen) zij als werkgever aansprakelijk is voor de handelwijze van een redacteur in dienstverband (zoals ook volgt uit het bepaalde in de artikelen 7:661 lid 1 en 6:170 BW).
Het is juist dat GeenStijl verantwoordelijk is voor hetgeen door haar wordt gepubliceerd. Dat geldt in ieder geval voor publicatie van het Eerste en Tweede Artikel. Daarnaast kunnen onder omstandigheden [gedaagde 2] en [gedaagde 3] ook zelfstandig aansprakelijk zijn. Daarbij is van belang een onderscheid te maken tussen het handelen van [gedaagde 2] en [gedaagde 3] als privé persoon en als redacteur van GeenStijl. In het geval dat [gedaagde 2] en [gedaagde 3] handelen in hun hoedanigheid van (hoofd)redacteur valt dat handelen in beginsel onder de verantwoordelijkheid van GeenStijl. Alleen onder bijzonder omstandigheden kunnen zij daarnaast ook zelfstandig aansprakelijk zijn. Daarvan is in casu, behoudens hetgeen hierna wordt overwogen onder 4.19, geen sprake, althans is door [eiser] onvoldoende gesteld. Ook al is door [gedaagde 2] en [gedaagde 3] niet betwist dat veel lezers van hun tweets weten van hun werkzaamheden bij GeenStijl, is voor het publiek duidelijk dat het gaat om tweets van hen als privé persoon en niet om berichtgeving die afkomstig is van GeenStijl. Daarmee is de waarde die aan dergelijke berichten door de lezer wordt toegekend geringer en zullen deze berichten minder snel als onrechtmatig ten opzichte van [eiser] worden aangemerkt.
Of GS aansprakelijk is voor de hiervoor beschreven berichten zal voor ieder Twitterbericht en e-mail hierna afzonderlijk worden beoordeeld.
4.16.
Het Twitterbericht van [gedaagde 3] op 12 maart 2021 met een link naar het Eerste artikel (hiervoor onder d.), verschenen op het moment dat het Eerste Artikel nog niet door een rechter was verboden, is gezien hetgeen hiervoor overwogen, niet onrechtmatig.
4.17.
Dit is wel het geval ten aanzien van het retweeten van de 2015 column van [naam 1] (hiervoor onder c.). [gedaagde 2] heeft op 12 maart 2021 een twitterbericht van @seven_ waarin de column staat gedeeld, waarvan [gedaagde 2] wist, dan wel moest weten, dat die onrechtmatig was omdat de rechtbank dit heeft verboden. [gedaagde 2] betoogt wel dat hij niet op de hoogte was van het feit dat de 2015 column van [naam 1] onrechtmatig was bevonden door de rechtbank, maar in het Tweede Artikel (eveneens van 12 maart 2021) zit een hyperlink naar het betreffende bodemvonnis van 2018 waarin die onrechtmatigheid is vastgesteld. Als hoofdredacteur diende [gedaagde 2] hiervan op de hoogte te zijn. Het retweeten door [gedaagde 2] van de 2015 column van [naam 1] is daarom onrechtmatig. De schade die hieruit voortvloeit zal hierna worden besproken onder 4.27.
4.18.
[gedaagde 2] heeft in het twitterbericht van 27 maart 2017 een opmerking gemaakt waarbij hij [eiser] ‘een potelende viespeuk’ noemt (hiervoor onder a.). Vervolgens vraagt een andere persoon op Twitter waarom hij [eiser] zo noemt en in reactie daarop heeft @seven_ gereageerd naar een Twitterdraadje (een reeks Twitterberichten vaak van dezelfde gebruiker) waarin ook een verwijzing naar de 2015 column van [naam 1] zit. Dat [eiser] het vervelend vindt dat [gedaagde 2] [eiser] een ‘potelende viespeuk noemt’ is voorstelbaar, maar dat maakt de opmerking niet onrechtmatig. De opmerking is op zich ook niet direct te herleiden tot de beschuldigingen jegens [eiser] in verband met het incident met [naam 1] uit 2013. Dat @seven_ daar vervolgens op reageert, staat los van het gedrag van [gedaagde 2] , althans er kan niet worden vastgesteld dat GeenStijl dan wel [gedaagde 2] dit gedrag van @seven_ bewust heeft beïnvloed.
4.19.
Tot slot is er de reactie van [gedaagde 2] van 2 oktober 2018 op de e-mail van [eiser] , waarin [gedaagde 2] slechts heeft geantwoord “De tiefus voor je, gore rat” (hiervoor onder e.). Dit is een reactie op een e-mail van [eiser] waarin hij onder meer bezwaar heeft gemaakt tegen het Eerste Artikel. [gedaagde 2] reageert in de e-mail in zijn hoedanigheid als hoofdredacteur. Een dergelijke reactie van een hoofdredacteur op een op zichzelf genomen redelijk verzoek is in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt en daarmee onrechtmatig jegens [eiser] . Het handelen van [gedaagde 2] is ernstig verwijtbaar en kan hem, naast GeenStijl, dan ook persoonlijk worden aangerekend. Ook voor dit onderwerp geldt dat de schade die hieruit voortvloeit hierna zal worden besproken onder 4.27.
Schade
4.20.
Zoals hiervoor geoordeeld zijn zowel het Eerste Artikel, het Tweede Artikel, het Twitterbericht van [gedaagde 2] van 12 maart 2021, als de e-mail van [gedaagde 2] aan [eiser] van 2 oktober 2018 onrechtmatig jegens [eiser] . De schade die [eiser] hierdoor lijdt moet worden vergoed.
-
verjaring
4.21.
GS heeft aangevoerd dat de schade als gevolg van publicatie van het Eerste Artikel is verjaard omdat er al vijf jaar is verstreken sinds publicatie daarvan (artikel 3:310 lid 1 BW).
4.22.
Op grond van artikel 3:310 BW verjaart een rechtsvordering tot vergoeding van schade of tot betaling van een bedongen boete door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de benadeelde zowel met de schade of de opeisbaarheid van de boete als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden, en in ieder geval door verloop van twintig jaren na de gebeurtenis waardoor de schade is veroorzaakt of de boete opeisbaar is geworden.
4.23.
[eiser] had verwijdering van het Eerste Artikel en de als gevolg daarvan geleden schade kunnen vorderen vanaf de dag van publicatie van het Eerste Artikel, 20 juli 2015 . Dit betekent dat verjaringstermijn is gaan lopen vanaf de dag daarna, 21 juli 2015. Op grond van artikel 3:310 lid 1 BW had de [eiser] vijf jaar voor het instellen van een schadevergoedingsvordering; rekenend vanaf 21 juli 2015 had [eiser] dus tot 21 juli 2020 om een vordering in te stellen. Dat heeft hij niet gedaan, maar pas bij dagvaarding in maart 2021. Dit betekent dat de schadevergoeding als gevolg van publicatie van het Eerste Artikel in beginsel is verjaard.
[eiser] heeft aangevoerd meerdere stuitingshandelingen te hebben verricht. Maar hieruit kan niet duidelijk worden afgeleid dat hij zijn recht op schadevergoeding heeft voorbehouden. Hij heeft geen voorbehoud gemaakt ten aanzien van het nemen van rechtsmaatregelen, zoals het aansprakelijk stellen van GeenStijl voor de schade, of het instellen van een vordering. Ook door de reactie van [gedaagde 2] op het verzoek van 2 oktober 2018 (zie 2.13) heeft GS haar belang bij een beroep op verjaring niet verspeeld, zoals door [eiser] betoogd.
Wel is het opnieuw plaatsen van een link naar het Eerste Artikel andermaal een schadeveroorzakende gebeurtenis. De plaatsing van de link naar het Eerste Artikel in het Tweede Artikel maakt daarmee deel uit van de onrechtmatige gebeurtenis van plaatsing van het Tweede Artikel, waarvoor schade kan gevorderd. Door het opnieuw te plaatsen worden er weer (nieuwe) lezers verwezen naar het Eerste Artikel waardoor opnieuw schade ontstaat. De schade die daaruit voortvloeit is niet verjaard. Dit zal worden meegenomen in de hoogte van de vergoeding.
- hoogte vergoeding
4.24.
[eiser] heeft toegelicht dat hij immateriële schade heeft geleden doordat hij in zijn persoon is aangetast. GS betwist dit. De rechtbank acht voldoende vaststaan dat [eiser] reputatieschade heeft geleden en dat er een inbreuk is op zijn persoonlijke levenssfeer. [eiser] heeft toegelicht dat beide artikelen en de Twitterberichten met beschuldigingen grote impact op hem hebben gehad. Dit onrechtmatig handelen rechtvaardigt daarmee een vergoeding van de immateriële schade (artikel 6:106 lid 1 sub b BW). De hoogte van de schadevergoeding kan niet nauwkeurig worden vastgesteld en zal daarom worden geschat (artikel 6:97 BW). De omstandigheden die worden meegewogen bij het bepalen van de hoogte van de schade zijn de volgenden.
4.25.
GeenStijl heeft beschuldigingen geuit die herleidbaar zijn tot [eiser] . Alhoewel GeenStijl niet degene is die de naam van [eiser] heeft onthuld hebben de publicaties wel bijgedragen aan de beschuldigingen jegens [eiser] . Zoals ook in het bodemvonnis van 2018 is geoordeeld zijn dit niet zomaar beschuldigingen, maar beschuldigingen van ernstig strafbare feiten, namelijk aanranding, mishandeling, en zelfs verkrachting. Deze beschuldigingen leiden tot een forse aantasting in de persoon en goede naam van [eiser] . Hoewel [eiser] als ‘bekende Nederlander’ zich in zekere mate ook blootstelt aan kritiek en publiciteit, bestaat voor deze beschuldigingen geen rechtvaardiging. Mogelijk is het effect van deze beschuldigingen voor hem zelf schadelijker vanwege de bekendheid van [eiser] en zijn optreden in de publiciteit.
Verder weegt mee dat GeenStijl een groot mediaplatform is met een groot bereik. [eiser] heeft onbetwist gesteld dat de website van GeenStijl 2,2 miljoen bezoekers per dag heeft en behoort tot de top 10 best bezochte actualiteitenwebsites van Nederland.
Ook het feit dat GeenStijl de beschuldigingen heeft herhaald in het Tweede Artikel zonder dat hiervoor directe aanleiding was, speelt mee. GeenStijl wist op dat moment immers dat publicatie van de 2015 column van [naam 1] verboden was. GeenStijl ontkent dat, en zegt hiervan pas op de hoogte te zijn geraakt door de dagvaarding van [eiser] , maar in het Tweede Artikel stond al een link naar het bodemvonnis van 2018 (zoals ook al hiervoor in 4.17 geoordeeld).
In het bodemvonnis van 2018 heeft [eiser] een schadevergoeding toegekend gekregen van € 10.000,-. Deze schadevergoeding ziet op de door TMG (door het plaatsen van de columns) veroorzaakte schade. Alhoewel het publiceren van het Eerste en Tweede Artikel ook schade heeft veroorzaakt omdat hiermee het onderwerp hernieuwd in de publiciteit wordt gebracht, is het grootste deel van de schade veroorzaakt door de publicatie van de columns van [naam 1] zelf. Dat betekent dat [eiser] voor een deel al is gecompenseerd door de in 2018 door de rechtbank toegekende vergoeding. In matigende zin telt ook mee dat het Tweede Artikel in hoofdzaak gaat over een ander onderwerp – het optreden van [eiser] in het tv-programma bij Jinek – waarbij slechts in een bijzin de beschuldiging in geding wordt geuit. Daarnaast is de oorspronkelijke schade van het Eerste Artikel verjaard (4.23). Ook zijn er nog andere partijen die over de beschuldigingen hebben geschreven, zodat de volledige schade van [eiser] niet alleen aan GeenStijl kan worden toegerekend.
Alle omstandigheden in aanmerking nemend begroot de rechtbank de door GeenStijl te vergoeden immateriële schade op een bedrag van € 5.000,- (vordering VIII). De gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf datum dagvaarding.
-
hoofdelijkheid en persoonlijke aansprakelijkheid
4.26.
[eiser] stelt dat zowel GeenStijl, als [gedaagde 2] en [gedaagde 3] gezamenlijk en hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade van beide artikelen. Gezien hetgeen overwogen onder 4.15 gaat dit ten aanzien van [gedaagde 2] (behoudens hetgeen hierna onder 4.27) en [gedaagde 3] niet op.
4.27.
Voor de handelingen van [gedaagde 2] die onrechtmatig zijn geacht – de reactie op de e-mail van 2 oktober 2018 (zie 4.19) en het Twitterbericht van 12 maart 2021 (zie 4.17) – is [gedaagde 2] wel zelf aansprakelijk. Voor zijn uitlating in zijn hoedanigheid als hoofdredacteur (zie 4.19) is ook GeenStijl als zijn werkgever aansprakelijk. Voor de uitlatingen is [gedaagde 2] een immateriële schadevergoeding verschuldigd aan [eiser] . Voor uitlating in de e-mail weegt bij het bepalen van de hoogte van de schade mee dat deze e-mailwisseling alleen tussen [eiser] en [gedaagde 2] heeft plaatsgevonden zodat de schade hiervan beperkt is. De rechtbank schat de gezamenlijke schade voor de uitlatingen van [gedaagde 2] (Twitterbericht en e-mail) op € 500,-. Voor een gedeelte van € 250,- (het gedeelte dat ziet op de uitlatingen van [gedaagde 2] als hoofdredacteur, de e-mail) is GeenStijl hoofdelijk aansprakelijk.
Slotsom en overige vorderingen
4.28.
Concluderend betekent het voorgaande dat verwijdering van het Eerste Artikel (vordering I) wordt toegewezen. De daarmee samenhangende vordering tot verwijdering van het Eerste Artikel uit het online (cache) archief van
www.geenstijl.nlwordt ook toegewezen (vordering VI).
4.29.
Van het Tweede Artikel dient de zinssnede te worden verwijderd zoals is overwogen in 4.12 (vordering II). Verwijdering van het Tweede Artikel uit het online (cache) archief van GeenStijl wordt toegewezen voor wat betreft de versie waarin de laatste passage zoals hierna onder 5.2 vermeld nog niet is verwijderd. De verwijdering van de overige ‘bestaande versies van de in het lichaam van de dagvaarding genoemde berichtgeving’ wordt afgewezen omdat dit onvoldoende concreet is.
4.30.
Met hetzelfde doel als verwijdering uit het online (cache) geheugen van GeenStijl, vordert [eiser] een gebod aan GeenStijl om Google en Bing te sommeren het Eerste en Tweede Artikel uit haar archieven te verwijderen, zodat het niet meer in de zoekresultaten van Google en Bing zal verschijnen (vordering VII). GeenStijl heeft hiertegen verweer gevoerd. Zij betoogt dat ‘recht om vergeten te worden’ uitsluitend kan worden uitgeoefend tegen de exploitant van een zoekmachine en niet tegen de media, met verwijzing naar HvJ EU 13 mei 2014, ECLI:EU:C:2014:317.
Het klopt dat GeenStijl Google en/of Bing niet kan dwingen tot verwijdering, maar het gevorderde gebod van [eiser] dat GeenStijl een verzoek indient bij Google en Bing tot verwijdering kan wel worden toegewezen. Waarbij GeenStijl wel een langere termijn wordt gegeven voor uitvoering, namelijk 3 dagen. Ook wordt dit alleen toegewezen voor het Eerste Artikel en het Tweede Artikel en niet voor alle berichtgeving die in dagvaarding is genoemd, omdat dit te weinig concreet is.
De rechtbank merkt nog op dat GeenStijl daarbij geen garantie kan bieden dat Google en/of Bing ook daadwerkelijk de resultaten verwijdert, als [eiser] hierover zekerheid wil krijgen ligt het voor de hand dat hij zelf een verzoek indient bij Google en Bing.
4.31.
De vordering tot verwijdering van de berichten op social media met verwijzingen naar het Eerste en Tweede Artikel, of andere beschuldigingen ziet op verwijdering van berichten die nu al online staan en niet op toekomstige berichten (vordering V). GS heeft betoogd dat de Twitterberichten waarvan [eiser] meent dat deze onrechtmatig zijn al grotendeels zijn verwijderd en dat [eiser] daarom geen belang heeft bij toewijzing hiervan. De rechtbank volgt GS hierin. Voor zover de berichten niet zijn verwijderd, wordt alleen verwijdering van het Twitterbericht van [gedaagde 2] van 12 maart 2021 (2.16) toegewezen, omdat dat bericht onrechtmatig wordt geacht.
4.32.
De overige vorderingen die onvoldoende concreet zijn (vordering III) en de vorderingen met betrekking tot toekomstige publicaties (vordering IV) – die overigens altijd op zich en naar de dan geldende omstandigheden moeten worden beoordeeld – worden afgewezen.
4.33.
Voor alle toegewezen verbodsbepalingen (vordering I, II, V, VI en VII) overweegt de rechtbank dat de gevorderde dwangsom zal worden beperkt als volgt. De hoogte van dwangsom wordt vastgesteld op € 5.000,00 ten aanzien van GeenStijl en € 500,- ten aanzien van [gedaagde 2] , per dag of dagdeel dat de overtreding van ieder van deze veroordelingen voortduurt. De rechtbank ziet aanleiding de gevorderde dwangsommen te maximeren op een totaalbedrag van respectievelijk € 50.000,- en € 5.000,-.
-
proceskosten
4.34.
GeenStijl en [gedaagde 2] zullen als de in het ongelijk gestelde partijen hoofdelijk in de proceskosten worden veroordeeld.
4.35.
[eiser] vordert volledige proceskostenveroordeling omdat GeenStijl een onwelwillende en agressieve houding heeft en de berichtgeving niet wil verwijderen en [eiser] daarom genoodzaakt was om rechtsmaatregelen te treffen, waardoor GeenStijl deze volledig dient te vergoeden.
4.36.
Een vordering tot het veroordelen in de werkelijke in plaats van forfaitaire proceskosten is slechts in uitzonderlijke, evidente gevallen toewijsbaar. Een verweerder die zich in een geding tegen een vordering van eiser verweert, kan pas misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen opleveren, als het verweer, gelet op de evidente ongegrondheid daarvan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan eerst sprake zijn als de verweerder zijn verweer baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen past terughoudendheid, omdat de verweerder het mede door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op toegang tot de rechter heeft, hetgeen omvat dat hij zich in rechte mag verdedigen.
(zie onder meer Hoge Raad 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV7828 en 15 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2360).
4.37.
In deze zaak kan niet worden gezegd dat het verweer van GS evident onjuist is of dat zij misbruik van procesrecht heeft gemaakt. GeenStijl mag verweer voeren en zij mag het niet eens zijn met [eiser] . Dat zij tot nu toe nu niet heeft voldaan aan het verzoek tot verwijdering kan haar dan ook niet zodanig worden aangerekend dat dit een volledige proceskostenvergoeding rechtvaardigt.
4.38.
De kosten aan de zijde van [eiser] worden, op basis van forfaitaire tarief, begroot op:
- dagvaarding € 103,38
- griffierecht 309,00
- salaris advocaat
956,00(2,0 punten × tarief € 478,00)
Totaal € 1.368,38

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
gebiedt GeenStijl binnen drie dagen na betekening van dit vonnis het Artikel van 20 juli 2015 met de titel ‘
Columniste [naam 1] aangerand. Maar door wie?’ (Eerste Artikel) zoals gepubliceerd op de website
www.geenstijl.nlen alle reacties daarop te (doen) verwijderen en verwijderd te houden,
5.2.
gebiedt GeenStijl binnen drie dagen na betekening van dit vonnis het Artikel van 12 maart 2021 met de titel ‘RTL en Jinek verklaren [eiser] illegitiem’ (Tweede Artikel) zoals gepubliceerd op de website
www.geenstijl.nlaan te (doen) passen en aangepast te (doen) houden, waarbij de passage “Voorts kent u allemaal wel de aantijging dat hij met z'n gewelddadige poten aan een collega zou hebben gezeten en dat verhaal dat-ie werd geconfronteerd met de taser van doorgesnoven kneusje [naam 2] zal ook wel meerdere kanten hebben.” moet worden verwijderd,
5.3.
gebiedt [gedaagde 2] , voor zover dit niet reeds is gebeurd, binnen drie dagen na betekening van dit vonnis het door hem geplaatste bericht op Twitter van 12 maart 2021 waarin hij het Twitterbericht van @seven_ van 12 maart 2021 heeft geretweet (zie 2.16) te verwijderen,
5.4.
gebiedt GeenStijl binnen drie dagen na betekening van dit vonnis het in 5.1 genoemde artikel en het in 5.2 genoemde oude niet-aangepaste (digitale) artikel te (doen) verwijderen en verwijderd te (doen) houden uit het online (cache) archief van
www.geenstijl.nl,
5.5.
gebiedt GeenStijl binnen drie dagen na betekening van dit vonnis Google en Bing, althans de (rechts)personen die deze media exploiteren, onder overlegging van dit vonnis schriftelijk te verzoeken om het in 5.1 genoemde (digitale) artikel en het in 5.2 genoemde oude niet-aangepaste (digitale) artikel, te (doen) verwijderen en verwijderd te houden, zodat deze artikelen niet meer vindbaar zijn via de zoekmachine, met overlegging van een afschrift van dit verzoek aan de advocaat van [eiser] binnen drie dagen na verzending,
5.6.
veroordeelt GeenStijl tot betaling van een bedrag van € 5.000,- (zegge: vijfduizend euro) aan [eiser] ter zake immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 26 maart 2021 tot de dag van voldoening,
5.7.
veroordeelt [gedaagde 2] tot betaling van een bedrag van € 250,- (zegge: tweehonderdvijftig euro) en GeenStijl en [gedaagde 2] hoofdelijk, des dat de een betaalt de ander zal zijn gekweten tot betaling van een bedrag van ook € 250,- (zegge: tweehonderdvijftig euro) aan [eiser] ter zake immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 26 maart 2021 tot de dag van voldoening,
5.8.
veroordeelt GeenStijl om aan [eiser] een dwangsom te betalen van telkens € 5.000,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de in 5.1, 5.2, 5.4 en 5.5 uitgesproken hoofdveroordelingen voldoet, tot een maximum van totaal € 50.000,- is bereikt,
5.9.
veroordeelt [gedaagde 2] om aan [eiser] een dwangsom te betalen van telkens € 500,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat hij niet aan de in 5.3 uitgesproken veroordeling voldoet, tot een maximum van totaal € 5.000,- is bereikt,
5.10.
veroordeelt GeenStijl en [gedaagde 2] hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 1.368,38,
5.11.
veroordeelt GeenStijl (en [gedaagde 2] voor wat betreft de veroordelingen onder 5.3, 5.7 en 5.9) in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat GeenStijl en [gedaagde 2] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.12.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.13.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. Voetelink, rechter, bijgestaan door mr. E.H. van Kolfschooten, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 30 maart 2022. [1]

Voetnoten

1.type: