ECLI:NL:RBAMS:2022:1703

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 maart 2022
Publicatiedatum
1 april 2022
Zaaknummer
Hoofdzaak 13/277052-21 (A)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Meervoudige strafzaak met meerdere verdachten en tenlasteleggingen, waaronder bedreiging, vernieling, en schennis van de eerbaarheid

Op 31 maart 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een meervoudige strafzaak tegen meerdere verdachten, aangeduid als A, B, C, D, E, F, G en H. De rechtbank heeft de zaken gevoegd behandeld, waarbij de verdachten onder andere werden beschuldigd van bedreiging, vernieling, en schennis van de eerbaarheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte A in de periode van 10 oktober 2021 tot en met 12 oktober 2021 [slachtoffer 1] heeft bedreigd en op 12 oktober 2021 2,06 gram MDMA aanwezig had. Verdachte B heeft op 27 augustus 2021 een raam van [slachtoffer 3] vernield, terwijl verdachte C op 30 september 2021 een cactus van de Coop heeft vernield en [slachtoffer 2] heeft bedreigd. Verdachte D heeft op 30 november 2021 [slachtoffer 1] bedreigd en ambtenaren beledigd. Verdachte E is vrijgesproken van het primair tenlastegelegde corrumperen van minderjarigen, maar is schuldig bevonden aan schennis van de eerbaarheid. Verdachte F heeft op 23 juli 2021 een diefstal gepleegd bij de Zeeman, en verdachte G heeft op 31 augustus 2021 en/of 1 september 2021 twee personenauto’s vernield. Verdachte H heeft op 27 september 2021 [slachtoffer 4] bedreigd. De rechtbank heeft de verdachten deels vrijgesproken en deels veroordeeld, waarbij de strafmaat is bepaald op 180 dagen gevangenisstraf, met bijzondere voorwaarden en een zorgmachtiging voor verdachte A, die als volledig ontoerekeningsvatbaar werd beschouwd. De rechtbank heeft ook vorderingen tot schadevergoeding van benadeelde partijen behandeld, waarbij sommige vorderingen niet-ontvankelijk zijn verklaard en andere zijn toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummers: 13/277052-21 (A), 13/260745-21 (B, ter terechtzitting gevoegd), 13/263864-21 (C, ter terechtzitting gevoegd), 13/322633-21 (D, ter terechtzitting gevoegd), 13/313440-21 (E, ter terechtzitting gevoegd), 13/197109-21 (F, ter terechtzitting gevoegd), 13/234938-21 (G, ter terechtzitting gevoegd) en 13/259525-21 (H, ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 31 maart 2022
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1978 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres,
[adres verdachte] ,
thans verblijvende in de [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17 maart 2022.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A, zaak B, zaak C, zaak D, zaak E, zaak F, zaak G en zaak H aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A.L. Wagenaar, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. R.M.F.R. Ketwaru, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlasteleggingen

Verdachte wordt er – samengevat – van beschuldigd dat hij:
Zaak A
1.
in de periode van 10 oktober 2021 tot en met 12 oktober 2021 te Amsterdam [slachtoffer 1] heeft bedreigd;
2.
op 12 oktober 2021 te Amsterdam 2,06 gram MDMA aanwezig heeft gehad;
Zaak B
op 27 augustus 2021 te Amsterdam een raam van [slachtoffer 3] heeft vernield;
Zaak C
1.
op 30 september 2021 te Amsterdam een cactus van de Coop heeft vernield;
2.
op 30 september 2021 te Amsterdam [slachtoffer 2] heeft bedreigd;
Zaak D
1.
op 30 november 2021 te Amsterdam [slachtoffer 1] heeft bedreigd;
2.
op 30 november 2021 te Amsterdam ambtenaren in functie heeft beledigd;
Zaak E
op 30 oktober 2021 te Amsterdam minderjarigen heeft gecorrumpeerd, dan wel schennis van de eerbaarheid heeft gepleegd;
Zaak F
op 23 juli 2021 te Amsterdam een diefstal heeft gepleegd bij de Zeeman;
Zaak G
op of omstreeks 31 augustus 2021 en/of 1 september 2021 te Amsterdam twee personenauto’s heeft vernield;
Zaak H
op 27 september 2021 te Amsterdam [slachtoffer 4] heeft bedreigd.
De volledige tekst van de tenlasteleggingen is opgenomen in
bijlage 1en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4.
Waardering van het bewijs
4.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de in zaak A, zaak B, zaak C onder 1, zaak D, zaak F, zaak G en zaak H ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen.
Ten aanzien van de in zaak C onder 2 ten laste gelegde bedreiging heeft de officier van justitie partiële vrijspraak gevorderd van het zwaaien met de fietsketting, omdat dit niet te zien is op de camerabeelden.
Ten aanzien van zaak E heeft de officier van justitie vrijspraak gevorderd van het primair tenlastegelegde, omdat niet kan worden bewezen dat sprake was van een ontuchtig oogmerk. Wel kan de subsidiair ten laste gelegde schennis van de eerbaarheid worden bewezen. Uit de verklaringen van de minderjarige aangevers en de getuigen blijkt dat verdachte op een openbare plek en tegen de wil van de aanwezigen heeft gemasturbeerd.
4.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van de in zaak A, zaak B, zaak C onder 1, zaak D onder 1 en zaak F ten laste gelegde feiten.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de in zaak C onder 2 ten laste gelegde bedreiging, wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Verdachte ontkent en het zwaaien met de ketting is – in tegenstelling tot de verklaring van aangever – niet te zien op de beelden. Van het zwaaien met de ketting dient verdachte te worden vrijgesproken. Hetzelfde geldt voor de woordelijke bedreigingen. De verklaring van aangever heeft geen bewijswaarde, omdat hij in tegenspraak met de beelden heeft verklaard. De verklaring van getuige [getuige 1] heeft evenmin bewijswaarde, omdat hij een collega is van aangever en getuige [getuige 1] ook aangifte tegen verdachte heeft gedaan.
Ten aanzien van de in zaak D onder 2 ten laste gelegde belediging van ambtenaren heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte ontkent beledigingen te hebben geuit.
De raadsman heeft primair vrijspraak bepleit van de in zaak E primair en subsidiair ten laste gelegde feiten, omdat op de beelden geen geslachtsdeel is te zien. Aftrekkende en/of masturberende bewegingen zijn niet zichtbaar, welke handelingen verdachte ook ontkent. Wel te zien is dat verdachte zijn riem probeert dicht te maken en dat de personen om hem heen lachen. De verklaringen van aangevers en getuigen hebben geen bewijswaarde, omdat deze afwijken van de beelden. Subsidiair heeft de raadsman vrijspraak bepleit van de in zaak E primair en subsidiair ten laste gelegde feiten, omdat het voor het primair ten laste gelegde vereiste ontuchtig oogmerk niet kan worden bewezen en de voor het subsidiair ten laste gelegde vereiste confrontatie met het menselijk lichaam of delen daarvan ontbreekt.
Ten aanzien van zaak G heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte ontkent de deuk in de BMW te kunnen hebben veroorzaakt.
Ten aanzien van zaak H heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte de ten laste gelegde bedreiging ontkent.
4.3
Oordeel van de rechtbank
4.3.1
Bewezenverklaring zaak A, zaak B, zaak C (feit 1), zaak D (feit 1) en zaak F
Op basis van de bewijsmiddelen in het dossier, waaronder de bekennende verklaring van
verdachte ter terechtzitting, kunnen de ten laste gelegde feiten worden bewezen.
4.3.2
Partiële vrijspraak zwaaien met fietsketting en bewezenverklaring bedreiging (zaak C, feit 2)
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte met een fietsketting zwaaiende bewegingen heeft gemaakt richting aangever [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ). Verdachte ontkent en het is niet te zien op de beelden. Van dit onderdeel van de tenlastelegging wordt verdachte dan ook vrijgesproken.
Wel vindt de rechtbank bewezen dat verdachte aangever [slachtoffer 2] woordelijk heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht. De aangifte van [slachtoffer 2] waarin hij verklaart dat verdachte tegen hem heeft gezegd “ik maak je dood” wordt ondersteund door de getuigenverklaring van [getuige 1] . Het enkele gegeven dat zij collega’s van elkaar zijn, doet hier niets aan af.
4.3.3
Vrijspraak corrumperen minderjarigen (zaak E, primair) en bewezenverklaring schennis van de eerbaarheid (zaak E, subsidiair)
De rechtbank spreekt verdachte vrij van het in zaak E primair ten laste gelegde corrumperen van minderjarigen, omdat het ontuchtig oogmerk niet kan worden bewezen.
Op basis van het dossier vindt de rechtbank wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan schennis van de eerbaarheid. Verdachte ontkent masturberende of aftrekkende bewegingen te hebben gemaakt en heeft verklaard dat hij zijn broeksriem probeerde dicht te maken. De rechtbank vindt deze verklaring niet aannemelijk. In het dossier bevinden zich naast de verklaringen van de minderjarige aangevers [aangever 1] en [aangever 2] meerdere gelijkluidende getuigenverklaringen waaruit volgt dat verdachte in het openbaar en tegen de wil van aangevers zijn hand in zijn onderbroek heeft gestoken en masturberende en aftrekkende bewegingen heeft gemaakt. Dit is in strijd met de in Nederland heersende zeden. Daarvoor is niet vereist dat het geslachtsdeel zelf ook daadwerkelijk zichtbaar is geweest. De rechtbank komt gezien het voorgaande tot een bewezenverklaring van het in zaak E subsidiair tenlastegelegde.
4.3.4
Bewezenverklaring belediging ambtenaren (zaak D, feit 2)
De rechtbank vindt op basis van het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] bewezen dat verdachte hen tijdens het uitvoeren van hun werk mondeling heeft beledigd.
4.3.5
Bewezenverklaring vernieling personenauto’s (zaak G)
Verdachte heeft ter terechtzitting erkend tegen de personenauto’s te hebben geschopt, maar ontkent de beschadigingen te hebben veroorzaakt. Hij heeft verklaard dat de deuk in de BMW niet door zijn schop kan zijn veroorzaakt, omdat daar veel kracht voor nodig is. Hetzelfde geldt voor de schade aan de Volvo. Volgens verdachte is dat een stevige auto en is het daarom niet aannemelijk dat hij daar een deuk in zou kunnen trappen.
De rechtbank vindt op basis van de aangiften van [aangever 3] en [naam 3] , de getuigenverklaring van [naam 4] , het proces-verbaal van bevindingen en de verklaring van verdachte wettig en overtuigend bewezen dat de personenauto’s zijn beschadigd doordat verdachte ertegenaan heeft geschopt.
4.3.6
Bewezenverklaring bedreiging (zaak H)
Op basis van de verklaring van [slachtoffer 4] (hierna: [slachtoffer 4] ) en de getuigenverklaring van [slachtoffer 1] , zoals opgenomen in het proces-verbaal van bevindingen, vindt de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht.
4.4
Bewezenverklaring
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte:
Zaak A
1.
in de periode van 10 oktober 2021 tot en met 12 oktober 2021 te Amsterdam, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen "Val mij niet lastig, jij gaat de politie erbij halen, ik ga je vermoorden" en "Ik ga je vermoorden kankerhomo's" en "Ik ga je neersteken, ik ga je vermoorden" en "Ik ga je steken, ik ga je dood maken";
2.
op 12 oktober 2021 te Amsterdam, opzettelijk aanwezig heeft gehad 2,06 gram MDMA;
Zaak B
op 27 augustus 2021 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een raam, dat toebehoorde aan [slachtoffer 3] , heeft vernield;
Zaak C
1.
op 30 september 2021 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een cactus, die toebehoorde aan de Coop, heeft vernield;
2.
op 30 september 2021 te Amsterdam [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door die [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen 'Ik maak je dood' en 'Ik sla je helemaal kapot';
Zaak D
1.
op 30 november 2021 te Amsterdam, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen "Ik ga je dood maken, ik ga je dood steken";
2.
op 30 november 2021 te Amsterdam, opzettelijk ambtenaren, te weten [verbalisant 1] , hoofdagent van Nationale Politie Eenheid Amsterdam, en [verbalisant 2] , aspirant van Nationale Politie Eenheid Amsterdam, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hen de woorden toe te voegen: "Kankerhomo's" en "Kankerneger" en "Nigger";
Zaak E
op 30 oktober 2021 te Amsterdam, de eerbaarheid heeft geschonden op een plaats, voor het openbaar verkeerd bestemd, te weten onder de overkapping van het Stedelijke Museum aan het Museumplein te Amsterdam, door te masturberen en met zijn hand in zijn broek aftrekkende bewegingen te maken;
Zaak F
op 23 juli 2021 te Amsterdam, kledingstukken en tassen met een waarde van 38,89 euro, die toebehoorden aan Zeeman, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Zaak G
op 1 september 2021 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk
- een personenauto, merk BMW met het kenteken [nummer 1] , die toebehoorde aan [naam 1] , en
- een personenauto, merk Volvo met het kenteken [nummer 2] , die toebehoorde aan [slachtoffer 5] , heeft beschadigd;
Zaak H
op 27 september 2021 te Amsterdam, [slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die voornoemde [slachtoffer 4] dreigend de woorden toe te voegen "ik steek je dood" en "ik maak je dood".

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

7.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich, anders dan de rapporterend psychiater J. van der Meer, op het standpunt gesteld dat verdachte ten aanzien van de in zaak A onder 1 ten laste gelegde bedreiging verminderd toerekeningsvatbaar is. Niet kan worden vastgesteld welke stoornis exact ten grondslag ligt aan de door de psychiater bij verdachte geconstateerde psychose die zijn gedrag bij de bedreiging volledig zou hebben bepaald. Om die reden kan het feit wel in verminderde mate aan verdachte worden toegerekend. De officier van justitie vindt dat de verminderde toerekeningsvatbaarheid ook geldt ten aanzien van de in zaak D onder 1 en zaak H ten laste gelegde bedreigingen.
Ook de conclusie van de psychiater dat verdachte niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor het gebruik van verdovende middelen en daarmee volledig ontoerekeningsvatbaar is ten aanzien van het in zaak A onder 1 ten laste gelegde aanwezig hebben van MDMA, volgt de officier van justitie niet. Verdachte is zich weldegelijk bewust van zijn problematiek ten aanzien van alcohol en drugs en de stoornis in het gebruik staat daarmee niet in de weg aan toerekening.
Ten aanzien van de overige ten laste gelegde feiten heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat verdachte volledig toerekeningsvatbaar is. Deze feiten zijn niet door de psychiater in zijn onderzoek betrokken en kunnen niet door het bij verdachte geconstateerde psychotische toestandsbeeld, bestaande uit paranoïde wanen ten aanzien van zijn buurman, worden verklaard.
7.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte ook ten aanzien van de andere ten laste gelegde feiten verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht.
7.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft kennisgenomen van het Pro Justitia rapport van 15 februari 2022, opgemaakt door J. van der Meer, psychiater. De psychiater heeft alleen de in zaak A ten laste gelegde feiten betrokken in zijn onderzoek. Uit het rapport blijkt – zakelijk weergegeven – dat bij verdachte sprake is van een ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis. Er is sprake van psychotisch toestandsbeeld met een paranoïde waan over de achtervolging door zijn onderburen en er zijn grootheidsideeën. De buren zouden verdachte naar zijn zeggen lastigvallen, omdat zij homoseksuele gevoelens hebben en seksueel contact willen met verdachte. Ook waren er mogelijk hallucinaties, aangezien verdachte heeft aangegeven dat hij de stem van de onderbuurman hoorde. Door de coronamaatregelen waren zowel verdachte als de onderburen vaker thuis en toen ontstonden volgens verdachte de problemen. Daarnaast is sprake van een matig ernstige stoornis in het gebruik van cannabis en alcohol. Deze stoornissen waren ook aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde. Volgens de psychiater heeft de psychose het denken en handelen van verdachte volledig bepaald. Verdachte dacht dat hij werd lastiggevallen door zijn onderburen. Vanuit zijn achterdocht kwam hij tot de bedreigingen. Bij patiënten met een psychose wordt drugs veelvuldig gebruikt als zelfmedicatie, maar drugs doet de ernst van de psychotische klachten toenemen. Hierdoor ontstaat volgens de psychiater een vicieuze cirkel en kan het drugsgebruik niet aan verdachte worden toegerekend. Het advies van de psychiater is om het ten laste gelegde aanwezig hebben van MDMA ook niet aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank neemt de conclusie en het advies van de psychiater over en acht verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar ten tijde van de in zaak A bewezen verklaarde feiten. De rechtbank vindt het aannemelijk dat het psychotisch toestandsbeeld met paranoïde wanen over de onderburen bij verdachte ook ten tijde van de in zaak D onder 1 en zaak H bewezen verklaarde bedreigingen aanwezig was en dat dit zijn gedachten en handelen volledig heeft beïnvloed. Deze bedreigingen hebben rond dezelfde periode plaatsgevonden en ook toen waren verdachte en de onderburen meer thuis vanwege de coronamaatregelen. De rechtbank komt tot de conclusie dat de in zaak A, zaak D onder 1 en zaak H bewezen geachte feiten verdachte niet kunnen worden toegerekend. Verdachte dient ter zake daarvan dan ook te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Voor de overige bewezen geachte feiten vindt de rechtbank geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte volledig uitsluit. Verdachte is daarvoor dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1
Strafeis van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 166 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 30 dagen voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaren. Daarbij heeft de officier van justitie gevorderd de bijzondere voorwaarden op te leggen zoals door de reclassering geadviseerd en deze dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
8.2
Strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat aan verdachte een straf dient te worden opgelegd gelijk aan het voorarrest met daarbij een groot voorwaardelijk strafdeel en de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. Verdachte zit al drie maanden vast en zijn situatie is gewijzigd. Er is recent suikerziekte bij hem ontdekt waardoor hij geen alcohol meer kan drinken. Er is sprake van verminderde toerekenbaarheid en verdachte heeft aangegeven behandeling te willen. Hij kan voorlopig bij vrienden terecht.
8.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
8.3.1
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich in een kort tijdsbestek schuldig gemaakt aan veel en zeer overlastgevende feiten. Daarbij heeft hij vaak willekeurige slachtoffers gemaakt. Verdachte heeft onder meer een winkelmedewerker bedreigd en bij de diefstal in de Zeeman heeft hij zich zelfs agressief gedragen naar een kind van zeven jaar oud.
8.3.2
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte van 10 maart 2022, waaruit blijkt dat hij ten aanzien van de bewezen verklaarde feiten (rekening houdend met het tijdsverloop sinds eerdere veroordelingen) als first offender moet worden aangemerkt. Artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht is van toepassing op een deel van de feiten.
Zoals hiervoor in rubriek 7.3 is beschreven, heeft de rechtbank ook kennisgenomen van het Pro Justitia rapport van 15 februari 2022, opgemaakt door psychiater Van der Meer. Hieruit blijkt – zakelijk weergegeven – ten aanzien van interventies die het recidivegevaar kunnen beperken dat de psychiater adviseert verdachte klinisch te laten behandelen voor zijn psychotische stoornis. Het is volgens de psychiater van belang dat verdachte hiervoor, al dan niet gedwongen, medicamenteus wordt behandeld. Omdat dit eerder in een regulier psychiatrisch ziekenhuis niet heeft plaatsgevonden, is het advies van de psychiater verdachte in de forensische psychiatrie te plaatsen. De psychiater adviseert om te laten onderzoeken of een zorgmachtiging kan worden afgegeven, zodat verdachte in ieder geval zes maanden klinisch kan worden behandeld. Om dit in een forensische kliniek te kunnen laten plaatsvinden, zal de zorgmachtiging moeten worden gecombineerd met een voorwaardelijk strafdeel, hetgeen waarschijnlijk niet kan als het advies van de psychiater om verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar te verklaren wordt overgenomen.
Tot slot heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 3 februari 2022, opgemaakt door [naam 2] , reclasseringswerker. De reclassering schat de risico’s op recidive, letselschade en onttrekking als hoog in. Net als psychiater Van der Meer vindt de reclassering een zorgmachtiging geïndiceerd om verdachte goed in de zorg te krijgen. De reclassering ziet, indien de rechtbank verdachte ten dele toerekeningsvatbaar beschouwt en besluit tot een voorwaardelijke sanctie over te gaan, reclasseringstoezicht alleen uitvoerbaar wanneer daarnaast een zorgmachtiging wordt afgegeven. Alleen in dat geval adviseert de reclassering een meldplicht en een opname in een Forensisch Psychiatrische Kliniek (FPK) als bijzondere voorwaarden op te leggen.
8.3.3
Straf
Bij het bepalen van (de duur van) de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de omstandigheid dat aan verdachte in de zaak met rekestnummer 22/1596, welk rekest tegelijkertijd met de onderhavige strafzaak is behandeld, een zorgmachtiging op grond van artikel 2.3, eerste lid, van de Wet forensische zorg (Wfz) wordt verleend.
De rechtbank heeft de conclusie en het advies van de psychiater om verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar te achten ten aanzien van de door hem in zaak A onderzochte feiten overgenomen, en ook van toepassing verklaard op de in zaak D onder 1 en zaak H bewezen geachte feiten. De rechtbank vindt het, gelet op de conclusies van de psychiater over de bij verdachte aanwezige stoornis(sen), aannemelijk geworden dat verdachte ten aanzien van de overige bewezen geachte feiten verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht. Hierdoor is het mogelijk de zorgmachtiging te combineren met een voorwaardelijk strafdeel waardoor de klinische behandeling in een FPK kan plaatsvinden, zoals is geadviseerd.
Alles tezamen vindt de rechtbank een gevangenisstraf van 180 dagen met aftrek van het voorarrest, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren passend en geboden. Aan het voorwaardelijk strafdeel worden de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden verbonden.
De rechtbank zal verder bepalen dat de bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn, omdat er – met verwijzing naar zaak C onder 2 – ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte – zonder de juiste behandeling en begeleiding – opnieuw een strafbaar feit zal plegen dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen.

9.Vorderingen tot schadevergoeding

9.1
Vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] (zaak C, feit 2)
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert € 120,43 aan vergoeding van materiële schade, bestaande uit € 13,79 aan reiskostenvergoeding en € 106,64 aan gemist werk, en € 400,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.1.1
Materiële schade
De benadeelde partij zal in de materiële vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. Alleen de kosten ter vaststelling van de aansprakelijkheid of de (hoogte van de) schade worden vergoed (art. 9:96 BW). De reiskosten voor het doen van aangifte strekken er echter toe strafrechtelijke opsporing en vervolging van de dader te bewerkstelligen. De enkele omstandigheid dat een eventuele daarop volgende strafrechtelijke veroordeling de grondslag kan bieden voor schadevergoeding, maakt niet dat gezegd kan worden dat die reiskosten met dat doel zijn gemaakt [1] . Deze reiskosten kunnen daarom niet als schade ten laste van verdachte worden gebracht. De wet voorziet niet in de mogelijkheid deze kosten ten lasten van de Staat te brengen. Ten aanzien van de kosten van het gemiste werk is de rechtbank van oordeel dat dat deze schade onvoldoende is onderbouwd.
9.1.2
Immateriële schade
Ook in de immateriële vordering zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard. Ten aanzien van de rugklachten is het rechtstreeks verband met het bewezen verklaarde niet komen vast te staan. Voor de gevorderde schade vanwege psychische klachten bestaande uit angstgevoelens bestaat geen grondslag, nu dit niet de door de Hoge Raad vereiste drempel voor geestelijk letsel haalt.
9.1.3
Conclusie
De benadeelde partij zal in de gehele vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
De benadeelde partij en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.
9.2
Vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam 3] (zaak G)
De benadeelde partij [naam 3] vordert als gemachtigde van [slachtoffer 5] € 777,62 aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Vast staat dat er door het in zaak G bewezen verklaarde rechtstreekse schade is toegebracht aan de Volvo van mevrouw [slachtoffer 5] . Uit de schriftelijke onderbouwing blijkt dat het repareren van de schade aan de auto € 777,62 zal gaan kosten. De reparatie van de auto heeft nog niet plaatsgevonden. Volgens vaste rechtspraak is het echter niet vereist dat daadwerkelijk tot reparatie is overgegaan. Ook de waardevermindering van een zaak komt voor vergoeding in aanmerking. Het geldbedrag waarin de waardevermindering kan worden uitgedrukt, is in het algemeen gelijk aan de naar objectieve maatstaven berekende kosten die met het herstel zijn gemoeid. De rechtbank vindt het verzochte bedrag aannemelijk geworden en zij zal de schade naar billijkheid op dat bedrag vaststellen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
9.3
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van [naam 3] wordt als extra waarborg voor betaling aan hem de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 63, 239, 266, 267, 285, 310 en 350 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in zaak E primair tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A, zaak B, zaak C, zaak D, zaak E subsidiair, zaak F, zaak G en zaak H tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4.4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van zaak A onder 1, zaak C onder 2, zaak D onder 1 en zaak H
telkens:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
Ten aanzien van zaak A onder 2
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
Ten aanzien van zaak B en zaak C onder 1
telkens:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
Ten aanzien van zaak D onder 2
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van zaak E subsidiair
schennis van de eerbaarheid op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd;
Ten aanzien van zaak F
diefstal;
Ten aanzien van zaak G
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte voor het in zaak A, zaak D onder 1 en zaak H bewezene niet strafbaar en ontslaat hem van alle rechtsvervolging ter zake daarvan.
Verklaart verdachte,
[verdachte], voor het overige strafbaar.
Straf
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
180 (honderdtachtig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
30 (dertig) dagen, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich binnen vijf werkdagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Inforsa, [adres reclassering] . De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- zich laat opnemen in een Forensisch Psychiatrische Kliniek of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname duurt een jaar of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt de veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft aan genoemde instelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
Beslag
Gelast de teruggave aan de verdachte van:
1 STK Slot, goednummer G6103991.
Vorderingen tot schadevergoeding
Verklaart de benadeelde partij
[slachtoffer 2]niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[naam 3]toe tot een bedrag van € 777,62 (zevenhonderdzevenenzeventig euro en tweeënzestig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (1 september 2021) tot aan de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam 3] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [naam 3] van een bedrag van € 777,62 (zevenhonderdzevenenzeventig euro en tweeënzestig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (1 september 2021) tot aan de dag van algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 15 dagen gijzeling. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Voorlopige hechtenis
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. D. van den Brink, voorzitter,
mrs. I. Mannen en I. Timmermans, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.L. Köhler, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 31 maart 2022.

Voetnoten

1.Zie onder meer ECLI:NL:HR:2003:AF0690.