ECLI:NL:RBAMS:2022:1678

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 januari 2022
Publicatiedatum
31 maart 2022
Zaaknummer
AMS 21/2175
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering wegens verdiencapaciteit van eiseres

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 31 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, werkzaam als ambulant begeleidster, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van haar Ziektewet (ZW)-uitkering per 12 februari 2021, omdat het Uwv had vastgesteld dat zij meer dan 65% van haar oude loon kon verdienen. Eiseres had zich op 6 augustus 2019 ziek gemeld met pijnklachten en ontving vanaf 16 oktober 2019 een ZW-uitkering. Het Uwv baseerde zijn besluit op rapporten van een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige, die concludeerden dat eiseres in staat was om te werken, ondanks haar klachten.

Tijdens de zitting op 29 november 2021 heeft eiseres haar situatie toegelicht, waarbij zij aangaf dat haar pijnklachten haar werkvermogen beïnvloeden. De rechtbank heeft de medische beoordeling van het Uwv getoetst en vastgesteld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd. Eiseres had geen objectieve medische informatie overgelegd die haar beperkingen onderbouwde. De rechtbank concludeerde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat eiseres meer dan 65% van haar oude loon kon verdienen en dat de beëindiging van de ZW-uitkering gerechtvaardigd was.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/2175

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 januari 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te Amsterdam, eiseres (hierna: [eiseres] )

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder (hierna: Uwv)
( [gemachtigde verweerder] ).

Procesverloop

Met een besluit van 11 januari 2021 (het primaire besluit) heeft het Uwv de uitkering van [eiseres] op grond van de Ziektewet (ZW) beëindigd per 12 februari 2021.
Met een besluit van 16 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van [eiseres] ongegrond verklaard.
[eiseres] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 november 2021. [eiseres] was hierbij aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat aan deze procedure voorafging
1. [eiseres] werkte als ambulant begeleidster voor 32 uur per week. Zij heeft zich op 6 augustus 2019 vanuit de WW [1] ziekgemeld met pijnklachten. Per 16 oktober 2019 ontving zij een ZW-uitkering.
2. Met het primaire besluit heeft het Uwv de ZW-uitkering van [eiseres] beëindigd met ingang van 12 februari 2021. In de Eerstejaars Ziektewetbeoordeling is bepaald dat [eiseres] meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Het Uwv heeft aan het primaire besluit het rapport van de verzekeringsarts van
11 december 2020, de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 14 december 2020 en het rapport van de arbeidsdeskundige van 7 januari 2021 ten grondslag gelegd.
3. [eiseres] heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Daarom heeft het Uwv opnieuw onderzoek laten doen naar de situatie van [eiseres] door een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zijn bevindingen neergelegd in een rapport van
9 maart 2021. Volgens deze verzekeringsarts zijn de mogelijkheden van [eiseres] om te werken juist vastgesteld en is er voldoende rekening gehouden met haar klachten. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 11 maart 2021 twee van de vijf geduide functiecodes laten vervallen omdat deze niet geschikt zijn voor [eiseres] . Ook heeft deze arbeidsdeskundige de functie van administratief ondersteunend medewerker laten vervallen, omdat de functie van teamondersteuner beter past bij de mogelijkheden van [eiseres] . Dit leidt niet tot een andere uitkomst voor [eiseres] , zij wordt voor 31,28% arbeidsongeschikt geacht en kan met deze functies ook meer dan 65% verdienen van haar oude loon. Daarom heeft het Uwv met het bestreden besluit het bezwaar van [eiseres] ongegrond verklaard.
Standpunt van [eiseres]
3. [eiseres] voert – samengevat – aan dat zij beperkter is dan door het Uwv is aangenomen. Volgens [eiseres] kan zij niet werken. Op de zitting heeft [eiseres] uitgelegd dat zij er gezond uitziet en dat het voor iemand anders niet duidelijk is dat zij ziek is, maar dat zij veel pijn en klachten ervaart. Haar voornaamste klacht is dat elke dag een verrassing is wat betreft de pijn.
Het oordeel van de rechtbank
4. De rechtbank moet de vraag beantwoorden of het Uwv de ZW-uitkering van [eiseres] terecht per 12 februari 2021 heeft beëindigd, omdat zij op die datum meer dan 65% van haar oude loon kon verdienen. Daartoe dient de rechtbank aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden te toetsen of het Uwv de medische beperkingen correct heeft vastgesteld en of [eiseres] , rekening houdend met deze beperkingen, in staat is de geselecteerde functies te verrichten.
5. Het Uwv mag zich baseren op de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep als deze zorgvuldig tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en de conclusies logisch voortvloeien uit de onderzoeksbevindingen. Een betrokkene die het niet eens is met de inhoud van een rapport, moet aantonen dat het rapport niet aan de eisen voldoet. Daarvoor is het in de meeste gevallen nodig dat de betrokkene zijn standpunt met een tegenrapport van een arts onderbouwt. [2]
Medische beoordeling
6. De primaire verzekeringsarts heeft het dossier bestudeerd en heeft [eiseres] op het telefonisch spreekuur gesproken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het dossier bestudeerd en [eiseres] op het spreekuur van 17 februari 2021 lichamelijk onderzocht. Verder heeft hij informatie betrokken van de behandelde sector. Ook heeft hij nadere informatie opgevraagd bij de huisarts van [eiseres] . De rechtbank vindt dat het medisch onderzoek op een zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Alle aspecten van de medische situatie van [eiseres] zijn meegewogen in de beoordeling. Ook de medische informatie die [eiseres] in bezwaar zelf heeft aangeleverd, is meegewogen.
7. In wat [eiseres] heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de beperkingen van [eiseres] . De verzekeringsarts bezwaar en beroep is bekend met haar klachten. Aan de hand van deze klachten zijn in de FML beperkingen opgenomen. Zo is [eiseres] aangewezen op werk zonder deadlines en productiepieken en kan zij een dwingend werktempo niet aan, ook kan zij niet op hoogtes werken. Verder zijn er beperkingen opgenomen ten aanzien van omgaan met conflicten, temperatuur, trillingsbelasting van het lichaam, hand- en vingergebruik, tastzin aan de vingertoppen. Ook zijn er beperkingen aangenomen wat betreft tillen, dragen, lopen en staan tijdens het werk. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geen aanleiding gezien verdere beperkingen aan te nemen. Daarbij merkt de rechtbank op dat [eiseres] geen medische objectieve informatie heeft overgelegd, die haar beperkingen onderbouwen. De rechtbank wil wel van [eiseres] aannemen dat zij haar pijnklachten ernstiger beleeft, maar die beleving is niet beslissend bij de beantwoording van de vraag welke beperkingen zijn vast te stellen. Alleen de medisch te objectiveren beperkingen zijn daarbij van belang. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding gezien om verdergaande psychische beperkingen of een urenbeperking aan te nemen. In wat [eiseres] heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen reden om te oordelen dat [eiseres] meer beperkt moest worden geacht op datum in geding.
Arbeidskundige beoordeling
8. De rechtbank ziet, uitgaande van de juistheid van de medische beoordeling, geen grond voor het oordeel dat de overgebleven functies in medisch opzicht ongeschikt zijn voor [eiseres] . De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat [eiseres] de overgebleven functies kan uitvoeren. Waar er verder sprake was van signaleringen heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd waarom de functies alsnog voor [eiseres] geschikt zijn. Daarmee berust de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit ook op goede gronden.
Conclusie
9. Het Uwv heeft de ZW-uitkering van [eiseres] terecht met ingang van
12 februari 2021 beëindigd, omdat zij meer dan 65% van haar oude loon kan verdienen. Het beroep is daarom ongegrond. [eiseres] krijgt dus geen gelijk.
10. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. de Rooij, rechter, in aanwezigheid van
mr.N. Bissumbhar, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
31 januari 2022.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Werkloosheidswet.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 22 mei 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1683.