ECLI:NL:RBAMS:2022:1657

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 maart 2022
Publicatiedatum
31 maart 2022
Zaaknummer
C/13/706268 / HA ZA 21-759
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanneming van werk - renovatie woning - toegang ontzegd of werk neergelegd - schuldeisersverzuim - schade geschat

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, gaat het om een geschil tussen twee eiseressen en een gedaagde, die een aannemingsovereenkomst hebben gesloten voor renovatiewerkzaamheden aan een woning. De eiseressen hebben de gedaagde opdracht gegeven om diverse werkzaamheden uit te voeren, maar de uitvoering is problematisch verlopen. De eiseressen hebben op 16 augustus 2019 de aannemingsovereenkomst gedeeltelijk ontbonden, omdat de gedaagde in gebreke was gebleven bij de uitvoering van de werkzaamheden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagde tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen en dat de eiseressen recht hadden op schadevergoeding. De rechtbank heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 35.633,66, vermeerderd met wettelijke rente, en tot vergoeding van expertisekosten van € 5.142,40. Daarnaast zijn de gedaagde ook buitengerechtelijke incassokosten van € 1.182,76 opgelegd. De vorderingen van de gedaagde in reconventie zijn afgewezen, omdat de rechtbank oordeelde dat de eiseressen de overeenkomst niet hebben opgezegd, maar rechtsgeldig hebben ontbonden. De gedaagde is als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/706268 / HA ZA 21-759
Vonnis van 30 maart 2022
in de zaak van

1.[eiseres 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[eiseres 2],
wonende te [woonplaats] ,
eiseressen in conventie,
verweersters in reconventie,
advocaat mr. C.A.M. Jansen te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde],
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. M. Pinarbasi-Ilbay te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties, betekend op 16 augustus 2021
  • de conclusie van antwoord
  • het tussenvonnis van 15 december 2021
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 22 februari 2022 en de daarin genoemde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is eigenaar van de woning aan de [adres] (hierna: de woning).
2.2.
Op 13 april 2019 heeft [eiseres] opdracht verstrekt aan [gedaagde] tot het uitvoeren van diverse werkzaamheden aan de woning op basis van een offerte van [gedaagde] van 1 april 2019 (hierna: de aannemingsovereenkomst). In de aannemingsovereenkomst zijn de door [gedaagde] uit te voeren werkzaamheden op hoofdlijnen opgenomen en onderverdeeld in werkzaamheden aan de badkamer, de beneden wc, de keuken, de radiatoren, de vloeren, de muren (schilderwerk) en het trappenhuis. Daarbij is overeengekomen dat [eiseres] een deel van de materialen, zoals het aanrechtblad, keukenapparatuur, tegels, sanitair en kranen, levert. De overeengekomen aanneemsom bedraagt € 24.480,00 exclusief btw, te betalen in vier termijnen van 25%; de eerste termijn voor aanvang bouw, de tweede termijn twee weken na start bouw, de derde termijn na installatie van de keuken en de vierde termijn na oplevering.
2.3.
[gedaagde] is op 15 april 2019 begonnen met de uitvoering van de werkzaamheden.
2.4.
Op 16 mei 2019 heeft [eiseres] opdracht verstrekt aan [gedaagde] tot het uitvoeren van aanvullende schilderwerkzaamheden aan de plinten, deuren en deurkozijnen voor een bedrag van € 3.790,00 exclusief btw. Vervolgens zijn partijen op 8 juni 2019 overeengekomen dat [gedaagde] , in aanvulling op de al overeengekomen werkzaamheden, nog werkzaamheden gaat uitvoeren aan het plafond en de vochtplekken in de muren van de kleine ruimte naast de woonkamer voor een bedrag van € 3.000,00 exclusief btw. Daarmee bedroeg de totale aanneemsom € 31.270,00 exclusief btw en € 36.612,10 inclusief btw.
2.5.
Partijen hebben tijdens de uitvoering van de werkzaamheden veelvuldig overleg gevoerd en daarover ook per Whatsapp vrijwel dagelijks gecommuniceerd. Op 27 juni 2019 hebben partijen in de ochtend overleg gevoerd over het werk, waarbij zij onder meer hebben gediscussieerd over de nog uit te voeren werkzaamheden en de termijn waarbinnen deze moeten worden afgerond. In navolging van dat overleg stuurt [eiseres] om 9:31 uur die dag een Whatsapp-bericht aan [gedaagde] , waarin zij verwijst naar de bespreking eerder die dag en aangeeft dat zij een lijst “
over het werk klaar zijn” zal toesturen en dat al het werk op 17 juli 2019 klaar moet zijn, op straffe van een nader te bepalen boete voor iedere dag daarna waarop het werk niet is afgerond, waarbij “
kleine details” nog in de periode tussen 17 en 31 juli 2019 kunnen worden afgerond. [eiseres] verzoekt [gedaagde] deze afspraken te bevestigen.
2.6.
In antwoord hierop stuurt [gedaagde] op 27 juni 2019 om 10:16 uur het volgende bericht:
“Wij kunnen ons helaas niet committeren aan geen enkele punt die je hier opsomt, omdat het bestaande bouw betreft met veel achterstallig onderhoud.
Wij zijn immers gedurende de werkzaamheden zaken tegen gekomen die het werk hebben vertraagd tov de eerste offerte. Zoals het vervangen van plafond werk in de kleine kamer 3e etage, het wachten op vervanging cv ketel, het wachten op het aanrechtblad, montage door loodgieter van radiatoren die opnieuw moeten worden geïnstalleerd door ons.
Zoals vandaag besproken, wij gaan onze uiterste best doen om op de 17e juli alles af te ronden, daarna gaan we samen een lijst van oplevering maken zodat we de klus kunnen opleveren tot de 31e juli. Dit is wat we afgesproken hebben en niet anders.
Verder ben ik niet eens met dat de vloer niet goed is, jullie waren er zelf bij tijdens de oplevering op zondag 16 juni jl, vandaag hoor ik dat jullie de vloer opnieuw willen laten doen. Dat is aan jullie.
Verder wil ik je vragen om svp. de helft van het openstaande bedrag over te maken. We hebben afgesproken morgen te kijken naar de gang van het project. En daarna de werkzaamheden voort te zetten. Dit na de vertrouwens bruik vanochtend.”
2.7.
Op 28 juni 2019 om 18:44 uur bericht [gedaagde] [eiseres] ia Whatsapp als volgt:
“Beste [eiseres 2] , we hebben deze week en vandaag onze werkzaamheden voortgezet, met de afspraak dat we vandaag zouden terugblikken op de werkzaamheden, jullie hebben via [naam 1] kenbaar gemaakt geen gesprek te willen.
Verder heb ik de lijst van werkzaamheden (waar ik inmiddels drie weken om vraag om een betere verwachting te kunnen realiseren van het op te leveren werk) om na 17 juli te komen tot een lijst van oplevering niet ontvangen. Deze lijst is noodzakelijk om verdere escalatie te voorkomen, omdat de klus bij jullie thuis veel weg heeft van wenswerk, op deze wijze werken wij helaas niet.
We hebben met [naam 1] overlegd en we hebben het besluit genomen om de werkzaamheden te stoppen tot dat we de helft van het openstaande bedrag van 10.345,75 euro (exclusief de extra werkzaamheden) ontvangen hebben.”
2.8.
Diezelfde avond om 22:30 uur stuurt [eiseres] het volgende Whatsapp-bericht:
“Beste [naam 1] & [naam 2] , I would like to discuss the matter tomorrow morning face to face at [adres] . I am free until 2pm. Please be kind enough to bring the spare keys as we have a friend who will be staying overnight.”
2.9.
De volgende ochtend, 29 juni 2019, om 7:04 uur bericht [gedaagde] [eiseres] als volgt:
“Dag [eiseres 2] , [naam 1] en ik kunnen vandaag einde dag wel even langskomen om een gesprek te doen. Maar na 1400uur omstreeks 1700uur. Dan ook maar meteen het gesprek aangaan over hoe nu verder? De jongens komen omstreeks 0715uur langs om wat gereedschap op te halen, schrik niet, graag for your info.”
2.10.
Om 7:16 uur op 29 juni 2019 bevestigt [eiseres] per Whatsapp de afspraak om 17 uur die dag. Vervolgens haalt [gedaagde] die ochtend al haar gereedschap en diverse materialen uit de woning en overhandigt zij de sleutel van de woning aan [eiseres] De heer [naam 3] van [gedaagde] is daarbij aanwezig en er vindt een discussie plaats tussen hem en [eiseres] Vervolgens stuurt [eiseres] om 12:54 uur naar [gedaagde] :
“Beste [naam 2] en [naam 1] , helaas kunnen we vanmiddag niet afspreken, ik zou graag onze afspraak verzetten, ik kom er maandag op terug, gr [eiseres 2] ”
2.11.
Bij brief van 12 juli 2019 sommeert ARAG Rechtsbijstand [gedaagde] , namens [eiseres] , om binnen 14 dagen alle in die brief opgesomde gebreken weg te nemen en nog uit te voeren werkzaamheden uit te voeren. Daarbij is vermeld:
“Indien u dit niet doet, dan achten cliënten zich vrij om dit door een derde te laten doen en de kosten hiervoor op u te verhalen.
Schade
Aanvullend op bovenstaande heeft te gelden dat cliënten momenteel niet in hun eigen woning kunnen verblijven en dat de werkzaamheden onnodig uitlopen. Voor het geval u niet binnen de gestelde termijn de werkzaamheden correct, vrij van gebreken, oplevert dan zullen mijn cliënten ook aanspraak maken op aanvullende schadevergoeding. U kunt hierbij denken aan bijvoorbeeld de kosten voor vervangende woonruimte.”
Verder schrijft ARAG dat [eiseres] al 75% van de aanneemsom heeft voldaan en dat die betaling – mede in het licht van de gebreken – niet in verhouding staat tot de uitgevoerde werkzaamheden. [eiseres] schort daarom haar betalingsverplichting op.
2.12.
In antwoord op deze brief zet [gedaagde] in haar e-mail van 19 juli 2019 uiteen wat volgens haar de redenen zijn waarom de werkzaamheden zijn uitgelopen. Verder schrijft [gedaagde] in deze e-mail onder meer:
“Alles herstellen in de twee weken tijd die u aan geeft is een onmogelijke opgave, 10 dagen voor de bouwvak (deze is van 29 juli t.m 15 augustus).
We zijn bereidt de werkzaamheden zsm. Weer op te pakken als wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  • Er komt een tekening (boven en zij aanzicht, en 3D, gemaakt door een professional en geprint vanaf de pc) voor de keuken met exacte afmetingen (deze mist nu!!)
  • Er komt een tekening (boven en zij aanzicht, en 3D, gemaakt door een professional en geprint vanaf de pc) voor de badkamer en toiletten (3e en 4e verdieping) met exacte afmetingen (deze mist nu!!)
  • De opdrachtgever alle materiaal voor de keuken, toiletten en badkamer zelf aanschaft en klaar legt in het appartement.
  • Wij niet meer werk van andere gaan corrigeren uitgevoerd door anderen geregeld door de opdrachtgever, denk hierbij bijv. Cv installatie en radiatoren plaatsen.
  • Het openstaande bedrag van 10.345,75 wordt gestort op een bouwdepot, met afgifte van een stortingsbewijs.
  • De opdrachtgever accepteert dat meerwerk direct per factuur wordt voldaan na het uitvoeren van de extra werkzaamheden.
  • Er van de opdrachtgevers schriftelijk en oprecht excuses komt voor gedragingen jegens alle medewerkers van [gedaagde] .”
2.13.
Namens [eiseres] reageert ARAG Rechtsbijstand bij brief van 1 augustus 2019 als volgt:
3D-tekeningen
U verzoekt om 3D-tekeningen van de keuken, badkamer en toiletten. Dit is een verzoek waar cliënten geen uitvoering aan kunnen geven. Zoals u weet is dit geen deel van de afspraken en vallen dergelijke werkzaamheden onder uw verantwoordelijkheden. Cliënten hebben u in de arm genomen om de verbouwingswerkzaamheden uit te voeren. Als deze tekeningen nodig zijn, dan is het aan u om deze ter verzorgen. Hierbij merk ik op dat dit ook onderdeel van de aanneemsom zou moeten zijn en dat cliënten dus ook geen aanvullende kosten hiervoor accepteren.
Aanlevering materialen
Naar weten van cliënten missen alleen twee fonteinen, de kranen en het marmoleum blad voor het toilet beneden. Voor wat betreft het keukenblad merk ik op dat dit pas besteld kan worden als de keuken geïnstalleerd is. Na installatie moet dit namelijk eerst nog ingemeten worden.
Corrigeren werk van derden
Cliënten verzoeken u om uw eigen werk af te maken en te herstellen en niet het werk van andere aannemers, tenzij u zelf andere in de arm hebt genomen (onderaannemers). Het werk van uw onderaannemers valt natuurlijk wel onder uw verantwoordelijkheid.
Betaling € 10.345,75
Ondanks dat ik in mijn eerdere bericht heb verzocht om duidelijkheid over dit bedrag, doet u thans niets anders dan vragen om betaling in een depot. Dit bedrag zullen cliënten vooralsnog niet voldoen. Het is immers nog altijd een raadsel waar dit bedrag op ziet. Aanvullend heeft nog te gelden cliënten reeds € 21.737,25 hebben voldaan terwijl nog lang niet al het werk waar deze betalingen op zien uitgevoerd zijn. Hierdoor kunnen cliënten, voor zover nodig, een beroep doen op hun opschortingsrecht.
Meerwerk
Cliënten kunnen pas een uitspraak doen over meerwerk indien u dit gespecificeerd en onderbouwd kunt aantonen. Vooralsnog is het dus niet mogelijk om deze voorwaarden te accepteren.
Excuusbrief
Cliënten zijn van mening dat een excuusbrief vanuit [gedaagde] eerder op zijn plaats is dan andersom. Wellicht is het met het oog op verdere samenwerking beter als wij dit punt passeren.
Oplevertermijn
U geeft aan dat het niet mogelijk is om het werk binnen de gestelde termijn af te ronden. Gelet op de bouwvakvakantie is dit een begrijpelijk standpunt. Cliënten zullen dan ook in redelijkheid hierin meebewegen. Daarom vraag ik u om duidelijk aan te geven wanneer de werkzaamheden kunnen aanvangen en wanneer deze werkzaamheden afgerond zullen zijn.
Ik vraag u om mij binnen 7 dagen van een reactie te voorzien.”
2.14.
Bij e-mail van 8 augustus 2019 geeft [gedaagde] aan dat zij gesloten zijn wegens bouwvak tot en met 25 augustus 2019 en stelt:
“Vanaf 26 augustus zijn wij weer beschikbaar. Dan lijkt het mij ook op zijn plaats dat we in week 35 contact opnemen met u en uw client om een start datum te prikken om de werkzaamheden weer op te pakken. Maar dan moet uw client wel duidelijk zijn in wat zij wil en echt met tekeningen komen van badkamer en keuken (mag ook door uw client getekend zijn met potlood). Omdat het anders veel weg gaat hebben van wenswerk ipv meerwerk.”
2.15.
Daarop reageert ARAG Rechtsbijstand op 8 augustus 2019, namens [eiseres] , als volgt:
“Zoals aangegeven is het begrijpelijk dat niet alles mogelijk is tijdens de bouwvak, echter kunt u wel een planning maken waarin u aangeeft welk werk wanneer uitgevoerd zal worden en wanneer dit klaar is. Verder valt mij op dat u niet inhoudelijk een reactie geeft op mijn brieven. In mijn bericht van 1 augustus 20019 heb ik u duidelijk aangegeven dat het leveren van een tekening niet aan mijn cliënten is. Dit is aan u. Ook heb ik u vragen gesteld over de vermeende vordering van circa € 10.000,- waar u voor de tweede keer geen antwoord op geeft.
Tot slot wijs ik u erop dat er geen sprake is van meerwerk, maar dat u gewoon de overeengekomen werkzaamheden dient uit te voeren. Zie hiervoor mijn ingebrekestelling van 12 juli 2019.
Ik verzoek u om alsnog binnen 7 dagen een duidelijke planning te verstrekken. Zoals aangegeven dient hierin opgenomen te zijn wat u wanneer gaat doen en wanneer dit klaar is. Doet u dit niet, dan komt u in verzuim te verkeren.”
2.16.
Bij e-mail van 16 augustus 2019 bericht ARAG Rechtsbijstand [gedaagde] dat [eiseres] de aannemingsovereenkomst gedeeltelijk ontbindt, namelijk voor zover het de nog niet uitgevoerde werkzaamheden betreft. Nu [gedaagde] niet heeft gereageerd op de e-mail van 8 augustus 2019 en niet binnen de gestelde zeven dagen de gevraagde planning heeft aangeleverd, verkeert zij volgens [eiseres] in verzuim. [eiseres] maakt aanspraak op vervangende schadevergoeding en geeft aan dat zij de totale schade nog in kaart brengt en [gedaagde] hierover later zal informeren.
2.17.
Op 19 en 21 oktober 2019 stuurt [gedaagde] aanmaningen naar [eiseres] tot betaling van een drietal facturen. Dit betreft een factuur van € 6.120,00 exclusief btw, ter zake van de bij oplevering te betalen 25% van de aanneemsom, een factuur van € 3.790,00 exclusief btw voor het op 16 mei 2019 nader overeengekomen schilderwerk en een factuur van € 3.000,00 voor de op 8 juni 2019 nader overeengekomen werkzaamheden aan het plafond en de vochtplekken in de wanden.
2.18.
Op 28 oktober 2019 doet ZNEB Expertise en Taxatie B.V. (hierna: ZNEB), in aanwezigheid van [eiseres] , [gedaagde] en het door [gedaagde] ingeschakelde Schippers Bouwconsult B.V. (hierna: Schippers), een opname van de woning.
2.19.
In een brief van 3 juni 2020 stelt de advocaat van [eiseres] [gedaagde] (nogmaals) aansprakelijk voor alle schade die [eiseres] heeft geleden en nog zal lijden, als gevolg van het wanpresteren van [gedaagde] . Hij sommeert [gedaagde] – kort samengevat – om binnen één week of (1) de reeds betaalde aanneemsom van € 25.487,25 terug te betalen plus een bedrag van € 21.697,20 ter zake de tot nu toe geleden schade, of (2) een vergoeding van € 37.109,35 voor de kosten voor het afmaken van de werkzaamheden te betalen, plus een bedrag van € 21.697,20 ter zake de tot nu toe geleden schade.
2.20.
Op 15 juni 2020 brengt ZNEB een rapportage uit van haar bevindingen t.a.v. de kwaliteit van het geleverde werk en de omvang en oorzaak van de vermeende gebreken en schade. ZNEB concludeert:
“Gelet op het bovenstaande dienen wij vast te stellen dat[ [gedaagde] ]
op de door ons benoemde onderdelen bouwkundig/installatietechnisch tekort heeft geschoten. Wij concluderen dat het door[ [gedaagde] ]
geleverde werk niet aan de eisen van goed en deugdelijk werk voldoet.
Het werk van[ [gedaagde] ]
was niet gereed. Zo was onder meer de keuken niet gereed en waren de werkzaamheden in het toilet niet afgerond. Het nog niet door[ [eiseres] ]
zijn aangeleverd van het aanrechtblad achten wij niet steekhoudend in relatie tot de vertraging van de werkzaamheden. Voorts was sprake van gebreken aan uitgevoerd mozaïektegelwerk en waren diverse aansluitingen bij overgangen van vloerafwerkingen niet voorzien.
Alsook dienen wij vast te stellen dat het werk van[ [gedaagde] ]
qua uitvoeringsvolgorde heeft geleid tot schade aan reeds uitgevoerde werkzaamheden.
Gelet op het door ons geconstateerde menen wij dat[ [gedaagde] ]
in deze verantwoordelijk is. Het betreft hier uitvoeringsfouten ontstaan ten tijde van de bouw. Wij concluderen dan ook dat[ [gedaagde] ]
niet naar behoren heeft gepresteerd, althans niet naar de eisen van goed en deugdelijk werk.”
2.21.
Bij brief van 24 juli 2020 reageert de advocaat van [gedaagde] op de sommatie van 3 juni 2020 en de rapportage van ZNEB. Daarbij verwijst zij naar de inhoudelijke opmerkingen van [gedaagde] op deze rapportage en citeert zij uit een brief van Schippers naar aanleiding van die rapportage, waarin hij – voor zover relevant – schrijft:
“Naar aanleiding van uw verzoek hebben wij het expertiserapport zoals opgesteld door ZNEB aandachtig doorgenomen. Wij zijn hierbij tot de conclusie gekomen dat dit rapport voorbij schiet aan een aantal cruciale gebeurtenissen en behoorlijk tendenties[sic]
is qua conclusie.
Tijdens het bezoek aan de woning van wederpartij (mevrouw [eiseres 2] en mevrouw [eiseres 1] ), gelegen aan de [adres] op 20 september 2019 hebben wij geconstateerd dat de woning nog niet oplevering gereed was.
Uit de door de heer [naam 3] van [gedaagde] blijkt dat de wederpartij [gedaagde] op een zeker moment vooruitlopende op de oplevering de toegang tot haar woning ontnam en zodoende het werk eenzijdig heeft stil gelegd.
Wij zijn van mening dat een fors aantal zaken in het door ZNEB opgestelde rapport niet geheel juist zijn weerspiegeld. ZNEB is partij-deskundige. Dit is dan ook niet geheel vreemd.”
Concluderend betwist [gedaagde] de vorderingen van [eiseres] en maakt zij aanspraak op betaling van het restant van de aanneemsom. Dit betreft volgens [gedaagde] een bedrag van € 15.427,31 inclusief BTW, te verhogen met de wettelijke rente.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eiseres] vordert, onder veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten:
een verklaring voor recht dat [gedaagde] toerekenbaar tekort is geschoten in de uitvoering van de werkzaamheden aan de woning en aansprakelijk is voor de schade die daar het gevolg van is;
een verklaring voor recht dat [eiseres] de aannemingsovereenkomst rechtsgeldig gedeeltelijk hebben ontbonden op 16 augustus 2019;
veroordeling van [gedaagde] tot betaling van een bedrag van € 56.668,12 aan schadevergoeding, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 10 juni 2019, althans 26 juli 2019, althans 15 augustus 2019 tot de dag van algehele voldoening;
veroordeling van [gedaagde] tot vergoeding van de expertisekosten van € 5.482,50, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de 8e dag na betekening van het te wijzen vonnis; en
veroordeling van [gedaagde] tot vergoeding van de buitengerechtelijke kosten van € 1.341,68, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de 8e dag na betekening van het te wijzen vonnis.
3.2.
[eiseres] legt aan die vorderingen – kort samengevat – ten grondslag dat [gedaagde] de overeengekomen werkzaamheden niet of gebrekkig heeft uitgevoerd, bij de uitvoering schade aan de woning heeft toegebracht en het werk niet tijdig heeft opgeleverd. [gedaagde] heeft de woning volgens [eiseres] in onbewoonbare staat achtergelaten. [eiseres] stelt dat zij [gedaagde] voldoende in de gelegenheid heeft gesteld de werkzaamheden alsnog te voltooien en de gebreken te herstellen. [gedaagde] heeft van die gelegenheid geen gebruik gemaakt en verkeerde daarom in verzuim, zodat [eiseres] naar eigen zeggen gerechtigd was de aannemingsovereenkomst te ontbinden. Als gevolg van de ontbinding zal [eiseres] de werkzaamheden door een derde moeten laten voltooien en herstellen, waarbij een groot deel van de door [gedaagde] uitgevoerde werkzaamheden opnieuw moeten worden verricht, en een gedeelte van de door [eiseres] aangeschafte materialen opnieuw moeten worden aangeschaft. De kosten hiervan bedragen volgens [eiseres] € 63.530,20 inclusief btw. De kosten die [eiseres] heeft moeten maken omdat zij in niet in de woning kon verblijven in de periode 29 juni 2019 tot en met december 2019, moeten ook door [gedaagde] worden vergoed, aldus [eiseres] Onder verrekening van het niet betaalde deel van de aanneemsom, brengt dat [eiseres] op een schadevordering van in totaal € 56.668,12 plus de expertisekosten.
3.3.
[gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres] Daartoe voert [gedaagde] – kort samengevat – aan dat zij geen oplevertermijn is overeengekomen met [eiseres] , dat de uitloop van de werkzaamheden niet aan haar maar aan [eiseres] is te wijten en dat [eiseres] haar vanaf 30 juni 2019 de toegang tot de woning heeft ontzegd. Verder stelt [gedaagde] dat zij geen redelijke termijn van [eiseres] heeft gekregen om het werk alsnog te voltooien, omdat het bouwvak was en [eiseres] de gevraagde tekeningen niet heeft geleverd en ook niet aan de overige door [gedaagde] gestelde voorwaarden heeft voldaan. [gedaagde] betwist verder dat de woning onbewoonbaar was en dat sprake is van de door [eiseres] gestelde gebreken, althans dat die door haar zijn veroorzaakt. De gevorderde schadevergoeding komt volgens [gedaagde] ook niet voor toewijzing in aanmerking, omdat de gevorderde kosten van voltooiing van de werkzaamheden veel hoger zijn dan de initiële aanneemsom, de overeenkomst alleen is ontbonden voor zover het de niet uitgevoerde werkzaamheden betreft en de verblijf- en expertisekosten onnodig zijn gemaakt, althans niet voor haar rekening kunnen komen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
[gedaagde] vordert in reconventie samengevat - veroordeling van [eiseres] tot betaling van € 15.427,31 inclusief btw, vermeerderd met rente en kosten.
3.6.
Aan die vordering legt [gedaagde] ten grondslag dat [eiseres] de aannemingsovereenkomst heeft opgezegd door [gedaagde] de toegang tot de woning te ontzeggen, de sleutels in te nemen en daarna geen contact meer op te nemen. Op grond van artikel 7:764 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) dient [eiseres] daarom de voor het gehele werk geldende prijs te voldoen. Het gevorderde bedrag betreft de resterende aanneemsom plus overeengekomen meerwerk.
3.7.
[eiseres] concludeert tot afwijzing van de vordering in reconventie. Zij betwist dat zij de aannemingsovereenkomst heeft opgezegd. Het is volgens [eiseres] [gedaagde] geweest dat haar werkzaamheden eenzijdig heeft neergelegd. Verder voert [eiseres] aan dat [gedaagde] ten onrechte de door haar gerealiseerde besparingen niet in mindering heeft gebracht conform artikel 7:764 lid 2 BW en dat het gevorderde bedrag van € 8.181,56 aan meerwerk niet is overeengekomen en/of uitgevoerd.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

In conventie

4.1.
In de eerste plaats zal de rechtbank beoordelen of de door [eiseres] ingeroepen ontbinding van de aannemingsovereenkomst rechtsgeldig is. Daarbij is het volgende van belang.
4.2.
Uit artikel 6:265 lid 1 BW volgt dat [eiseres] bevoegd is de aannemingsovereenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, op grond van iedere tekortkoming van [gedaagde] in de nakoming van een van zijn verbintenissen uit die overeenkomst, tenzij de tekortkoming – gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis – deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Voor zover nakoming niet blijvend of tijdelijk onmogelijk is, ontstaat de bevoegdheid tot ontbinding ingevolge het tweede lid van artikel 6:265 BW pas wanneer [gedaagde] in verzuim is.
Tekortkoming [gedaagde]
4.3.
Dit betekent dat allereerst moet worden vastgesteld of [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen jegens [eiseres]
4.4.
Tussen partijen staat vast dat [gedaagde] de in de aannemingsovereenkomst, en de nadere overeenkomsten van 16 mei 2019 en 8 juni 2019, opgenomen werkzaamheden – naar de eisen van goed en deugdelijk werk – moest uitvoeren en opleveren. Tussen partijen staat ook vast dat [gedaagde] eind juni 2019 – voordat zij alle overeengekomen werkzaamheden volledig had uitgevoerd – haar werkzaamheden heeft beëindigd en niet meer heeft hervat. Zij heeft het overeengekomen werk dus niet voltooid en opgeleverd. Dat betekent dat [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van haar (kern)verplichtingen jegens [eiseres] De vraag of dat tekort schieten kan leiden tot de door [eiseres] gevorderde ontbinding komt hierna aan de orde.
Verzuim [gedaagde]
4.5.
Nu geen sprake was van een blijvende of tijdelijke onmogelijkheid voor [gedaagde] om haar verplichtingen alsnog na te komen, is vervolgens de vraag aan de orde of [gedaagde] op het moment dat [eiseres] de aannemingsovereenkomst ontbond, in verzuim verkeerde.
4.6.
Artikel 6:82 lid 1 BW bepaalt dat verzuim intreedt, wanneer de schuldenaar in gebreke wordt gesteld bij een schriftelijke aanmaning waarbij hem een redelijke termijn voor de nakoming wordt gesteld, en nakoming binnen deze termijn uitblijft. Verzuim kan ook zonder ingebrekestelling intreden. Artikel 6:83 BW noemt drie gevallen waarin het verzuim zonder ingebrekestelling intreedt, maar dit is geen limitatieve opsomming. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat verzuim van de schuldenaar ook intreedt, als de schuldenaar niet of niet toereikend reageert op een verzoek van de schuldeiser om zich binnen een redelijke termijn uit te laten over de wijze waarop en de termijn waarbinnen hij de door de schuldeiser omschreven gebreken in de uitvoering van de overeenkomst zal herstellen. [1]
4.7.
[eiseres] heeft [gedaagde] op 12 juli 2019 een termijn gesteld van 14 dagen om de resterende werkzaamheden uit te voeren en gebreken te herstellen. Nadat [gedaagde] aangaf dat zij dit in verband met de bouwvak niet kon realiseren, heeft [eiseres] [gedaagde] op 1 augustus 2019 een termijn van zeven dagen gesteld om duidelijk aan te geven wanneer zij de werkzaamheden dan wel zou kunnen uitvoeren. Mede gelet op deze voorafgaande correspondentie, is de rechtbank van oordeel dat [eiseres] [gedaagde] met de daarop volgende brief van 8 augustus 2019, waarin zij [gedaagde] sommeert om binnen zeven dagen een planning aan te leveren, een redelijke termijn heeft gesteld om zich uit te laten over de termijn waarbinnen zij haar verplichtingen alsnog zou nakomen. [gedaagde] heeft geen planning aangeleverd binnen de door [eiseres] gestelde termijn en heeft in reactie hierop ook niet laten weten dat en waarom zij niet in staat zou zijn om binnen de gestelde termijn een planning aan te leveren. Daarmee is [gedaagde] in verzuim komen te verkeren.
Schuldeisersverzuim
4.8.
[gedaagde] voert als verweer dat zij haar werkzaamheden niet kon voortzetten en voltooien, omdat [eiseres] haar verplichtingen jegens [gedaagde] niet nakwam; [gedaagde] meent dat [eiseres] in schuldeisersverzuim verkeerde. Volgens artikel 6:266 lid 1 BW kan een ontbinding niet worden gegrond op een tekortkoming in de nakoming van een verbintenis ten aanzien waarvan de schuldeiser ( [eiseres] ) zelf in verzuim is; als sprake is van schuldeisersverzuim. Op grond van artikel 6:59 BW komt [eiseres] in schuldeisersverzuim, wanneer zij als gevolg van haar toe te rekenen omstandigheden niet voldoet aan één van haar verplichtingen jegens [gedaagde] en [gedaagde] op die grond bevoegdelijk de nakoming van haar verbintenis jegens [eiseres] opschort.
4.9.
Op grond van de aannemingsovereenkomst was [eiseres] gehouden de daarin genoemde materialen aan te leveren, zodat [gedaagde] haar werkzaamheden kon uitvoeren. Verder volgt uit de aard van de aannemingsovereenkomst dat [eiseres] verplicht was om [gedaagde] , binnen redelijke grenzen, toegang te geven tot de woning. De oorspronkelijke aanneemsom van € 24.480,00 exclusief btw, moest [eiseres] betalen in de vier overeengekomen termijnen van 25% en de vergoeding voor de nadere werkzaamheden in twee termijnen van 50%; de eerste bij opdrachtverstrekking en de tweede bij oplevering.
4.10.
Dat [eiseres] niet voldeed aan haar verplichting om [gedaagde] toegang tot de woning te verlenen en [gedaagde] als gevolg daarvan haar werkzaamheden niet kon voortzetten, is de rechtbank niet gebleken. Uit de overgelegde Whatsapp-communicatie blijkt dat [gedaagde] op 28 juni 2019 om 18:44 uur heeft medegedeeld de werkzaamheden neer te leggen totdat zij een aanvullende betaling zou hebben ontvangen. Pas later die avond om 22.30 uur vraagt [eiseres] [gedaagde] om de volgende dag de sleutels mee te nemen. Toen [eiseres] vroeg om de sleutels, had [gedaagde] het werk dus al “neergelegd” (opgeschort), zodat hierin geen rechtvaardiging voor die opschorting kan worden gevonden. Bovendien is het enkele verzoek van [eiseres] aan [gedaagde] om de sleutels mee te nemen – in het licht van de mededeling van [gedaagde] dat zij haar werkzaamheden neerlegt – niet aan te merken als een ontzegging van de toegang tot de woning. Als [gedaagde] haar werkzaamheden desondanks had willen voortzetten, had het op haar weg gelegen om toegang tot de woning te vragen aan [eiseres] Gesteld noch gebleken is dat [gedaagde] dat heeft gedaan. Dat [eiseres] bereid was die toegang te verstrekken, kan worden afgeleid uit de vervolgens in juli en augustus namens [eiseres] gestuurde brieven en e-mails waarin zij [gedaagde] verzoekt en sommeert de werkzaamheden te hervatten en voltooien.
4.11.
In het Whatsapp-bericht van 28 juni 2019, waarin [gedaagde] meedeelt haar werkzaamheden neer te leggen, geeft [gedaagde] het uitblijven van betaling als reden voor het neerleggen van de werkzaamheden. [eiseres] was op grond van de overeengekomen betalingscondities op dat moment evenwel niet verplicht om een nadere betaling te doen. [eiseres] had – zo staat als onbetwist tussen partijen vast – op dat moment al 75% van de aanneemsom voldaan, terwijl aan de voorwaarden voor betaling van de derde termijn (installatie van de keuken) en de vierde termijn (oplevering) nog niet was voldaan. Ter zitting heeft [gedaagde] toegelicht dat zij desondanks om betaling vroeg, omdat zij vermoedde dat het geld opraakte bij [eiseres] Dat vermoeden levert evenwel – ongeacht of het terecht was – zonder nadere betalingsafspraken en anders dan [gedaagde] kennelijk meent geen aanvullende betalingsverplichting op voor [eiseres]
4.12.
In voornoemd bericht stelt [gedaagde] verder dat zij nog geen lijst met nog uit te voeren werkzaamheden van [eiseres] heeft ontvangen. Dit legt [gedaagde] echter niet ten grondslag aan de opschorting; [gedaagde] stelt als voorwaarde voor hervatting van de werkzaamheden alleen de aanvullende betaling. Bovendien heeft [gedaagde] onvoldoende onderbouwd dat [eiseres] verplicht was om die lijst aan te leveren en dat zij zonder die lijst niet verder zou kunnen met haar werkzaamheden. [gedaagde] moest de overeengekomen werkzaamheden uitvoeren. Voor zover op grond van de aannemingsovereenkomst en de aanvullende afspraken onvoldoende duidelijk was welke werkzaamheden dat waren, lag het op de weg van [gedaagde] , als aannemer en opsteller van de aannemingsovereenkomst, om een lijst van nog uit te voeren werkzaamheden op te stellen en die nader af te stemmen met [eiseres] In de brief van 12 juli 2019 heeft [eiseres] de volgens haar nog uit te voeren werkzaamheden en te herstellen gebreken bovendien wel opgesomd. Vanaf toen – en op het moment dat [gedaagde] in verzuim kwam te verkeren – beschikte zij dus wel over de door haar gevraagde lijst en kon dit in ieder geval niet aan hervatting van de werkzaamheden (of het maken van een planning) in de weg staan.
4.13.
Dat [eiseres] verplicht was om tekeningen aan te leveren en die verplichting niet is nagekomen of dat [eiseres] materialen niet heeft aangeleverd die zij wel moest aanleveren, heeft [gedaagde] ten slotte op geen enkele wijze geconcretiseerd en onderbouwd, terwijl dit door [eiseres] gemotiveerd is betwist.
4.14.
Kortom, dat sprake is van schuldeisersverzuim bij [eiseres] en dat [gedaagde] bevoegd was de uitvoering van haar werkzaamheden op te schorten, is niet gebleken.
Ontbinding gerechtvaardigd
4.15.
[gedaagde] heeft enkele van de door [eiseres] gestelde gebreken, en de stelling dat de woning onbewoonbaar is, betwist. [gedaagde] heeft evenwel niet onderbouwd gesteld dat de nog uit te voeren werkzaamheden en/of gestelde gebreken zo beperkt zijn, dat het tekortschieten van [gedaagde] zo weinig ernstig van aard of betekenis is dat [eiseres] het recht op ontbinding – dat haar bij iedere tekortkoming in beginsel toekomt – moet worden ontzegd. [eiseres] was dan ook bevoegd de aannemingsovereenkomst gedeeltelijk te ontbinden.
Gevolgen ontbinding
4.16.
Nu [eiseres] de aannemingsovereenkomst gedeeltelijk heeft ontbonden, voor zover [gedaagde] de werkzaamheden die zij op grond daarvan moest uitvoeren niet heeft uitgevoerd, brengt artikel 6:270 BW met zich dat een evenredige vermindering plaatsvindt van de wederzijdse prestaties van partijen in hoeveelheid of hoedanigheid. De door [eiseres] nog te verrichten prestatie (betaling van de resterende aanneemsom) wordt verminderd naar evenredigheid van de prestatie die [gedaagde] op grond van de aannemingsovereenkomst nog moest verrichten, maar vanwege de gedeeltelijke ontbinding niet meer hoeft te verrichten. Indien meer is verricht dan waartoe (één van de) partijen na gedeeltelijke ontbinding zijn gehouden, ontstaat voor het teveel gepresteerde ingevolge artikel 6:271 BW een ongedaanmakingsverbintenis. Nu geen nakoming van een dergelijke ongedaanmakingsverbintenis is gevorderd, is dat in deze procedure evenwel niet aan de orde. [2]
4.17.
Wel aan de orde is de door [eiseres] gevorderde schadevergoeding. Op grond van artikel 6:277 BW is [gedaagde] verplicht de schade van [eiseres] te vergoeden die zij lijdt, doordat geen wederzijdse nakoming maar ontbinding van de overeenkomst plaatsvindt. Daarvoor moet worden vastgesteld wat de extra kosten zijn die [eiseres] moet maken om het ontbonden deel van de overeenkomst door een derde te laten uitvoeren. Dat wil zeggen dat een vergelijking moet worden gemaakt tussen enerzijds de situatie waarin [gedaagde] het werk volledig en correct zou hebben uitgevoerd en [eiseres] de daarvoor overeengekomen vergoeding had betaald en anderzijds de situatie waarin [eiseres] verkeert doordat zij een derde dat werk moet laten uitvoeren.
4.18.
Voor zowel de vermindering van de wederzijdse prestaties, als de gevorderde schadevergoeding moet in de eerste plaats worden vastgesteld welk bedrag [eiseres] nog had moeten betalen indien de aannemingsovereenkomst niet was ontbonden. Als onbetwist staat vast dat [eiseres] van de oorspronkelijke aanneemsom en de helft van de schriftelijk overeengekomen bedragen voor de aanvullende werkzaamheden, van in totaal € 36.612,10 inclusief btw, een bedrag van € 25.487,25 heeft betaald. [eiseres] had dus in ieder geval nog een bedrag van € 11.124,85 aan [gedaagde] moeten betalen. [gedaagde] stelt dat [eiseres] in aanvulling daarop nog een bedrag van € 4.302,46 ter zake van meerwerk had moeten betalen. [eiseres] heeft hiervan een bedrag van € 539,64 erkend. Bij gebreke van enige onderbouwing van het overige door [gedaagde] gestelde meerwerk, begroot de rechtbank het door [eiseres] nog te betalen bedrag, indien de aannemingsovereenkomst niet was ontbonden, op € 11.664,49 inclusief btw.
4.19.
Vervolgens is aan de orde wat de waarde is van de prestatie die [gedaagde] nog had moeten verrichten, indien de overeenkomst geheel was uitgevoerd. Bij gebreke van voldoende onderbouwde stellingen van partijen ter zake de waarde van de niet uitgevoerde werkzaamheden, maakt de rechtbank gebruik van haar bevoegdheid om deze waarde te schatten. [3] Daarvoor bieden de offertes van [gedaagde] , die ten grondslag liggen aan de aannemingsovereenkomst, op zichzelf onvoldoende houvast nu een specificatie van de kosten van de verschillende werkzaamheden en materialen daarin ontbreekt. De rechtbank maakt daarom bij haar schatting ook gebruik van de door [eiseres] overgelegde rapportage van Landmark Vastgoed Management B.V. (hierna: Landmark).
4.20.
Landmark gaat in op de nog uit te voeren (herstel)werkzaamheden en heeft een inschatting gemaakt van de door een andere aannemer in rekening te brengen aanneemsom voor deze werkzaamheden. [gedaagde] heeft in algemene zin de juistheid van de rapportage van Landmark betwist, omdat deze zonder haar medeweten en ruim anderhalf jaar na de beëindiging van de werkzaamheden is opgesteld. Nu de bevindingen van Landmark in grote lijnen overeenkomen met de bevindingen van ZNEB, dat in oktober 2019 – en wel in aanwezigheid van [gedaagde] – een opname heeft gedaan van de woning, ziet de rechtbank daarin evenwel geen aanleiding om aan de rapportage van Landmark voorbij te gaan. Die aanleiding ziet de rechtbank ook niet in het commentaar van Schippers op het rapport van ZNEB. Dit commentaar houdt namelijk niet meer in dan de algemene opmerking dat “
een fors aantal zaken in het door ZNEB opgestelde rapport niet geheel juist zijn weerspiegeld”. Dat en waarom sprake is van relevante onjuistheden in dit rapport en/of in het rapport van Landmark ter zake de feitelijke stand waarin het werk is beëindigd, blijkt evenmin uit de opmerkingen van [gedaagde] zelf op het rapport van ZNEB. Ook de stelling van [gedaagde] dat voorbij moet worden gegaan aan het rapport van Landmark, omdat het niet zo kan zijn dat de waarde van de nog uit te voeren (herstel)werkzaamheden uitkomt boven de oorspronkelijke totale aanneemsom, kan zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, niet worden gevolgd. Dat geldt temeer, nu [gedaagde] zelf heeft verklaard dat de bouwkosten sinds het sluiten van de aannemingsovereenkomst aanzienlijk zijn gestegen. Bovendien komen de door [eiseres] overgelegde offertes van Grijzenhout B.V., Sebastian Renovation en Busing Totaalprojecten/T&S Bouwadvies voor het voltooien van de (herstel)werkzaamheden eveneens uit op een hoger bedrag dan de oorspronkelijke aanneemsom. [gedaagde] heeft daar niets tegenover gesteld; haar stelling dat zo’n 90% (althans 75%) van de totale aangenomen werkzaamheden was uitgevoerd heeft zij niet onderbouwd.
4.21.
Ten aanzien van de voor de voltooiing van het werk nog te maken kosten, heeft Landmark een lijst van
12 postenin haar rapportage opgenomen, die sluiten op een totaalbedrag van € 53.740,00 exclusief btw (€ 63.530,20 inclusief btw). [gedaagde] heeft betwist dat de posten
(1)de inkoop van nieuwe keukenkastjes,
(2)het aanbrengen van eiken weltreden bij de trappen en het aanbrengen van een gladde topcoating op de vloer,
(3)het sausen van de muren om beschadigingen te herstellen,
(9)de controle van de elektrische installatie en
(10)de controle van de CV aansluitingen voor haar rekening komen. De overige posten zijn door [gedaagde] niet betwist. Wel stelt [gedaagde] dat de door Landmark gehanteerde prijzen excessief zijn. De door Landmark gehanteerde prijzen komen, in het licht van de oorspronkelijk door [gedaagde] geoffreerde prijzen en de beschreven werkzaamheden, inderdaad op onderdelen hoog voor. Bovendien zijn de prijzen niet onderbouwd met offertes van aannemers en/of gespecificeerd in manuren, materialen en eventuele andere kosten. Dit alles in aanmerking nemende, schat de rechtbank de waarde van de resterende (herstel)werkzaamheden als volgt.
4.22.
De aannemingsovereenkomst gaat uit van hergebruik van de bestaande keukenkastjes. Partijen hebben lopende het werk afgesproken dat [eiseres] nieuwe kastjes zou kopen. De prijs van de inkoop van de kastjes daarom in mindering brengende en rekening houdende met het relatief hoge prijsniveau van Landmark en de oorspronkelijk door [gedaagde] geoffreerde prijzen voor dit deel van het werk, schat de rechtbank
post 1op een bedrag van
€ 3000,00.
4.23.
Post 2heeft betrekking op de vloeren. Landmark stelt, net als ZNEB, vast dat de vloeren ruw zijn. Dit is volgens Landmark waarschijnlijk veroorzaakt doordat er stol in de natte lak is gekomen. [gedaagde] betwist dit en stelt dat het ruwe resultaat inherent is aan de door [eiseres] zelf gekozen lak op waterbasis. Dat met een lak op waterbasis geen glad resultaat kan worden bereikt, heeft [gedaagde] evenwel niet onderbouwd. Bovendien had het in dat geval op de weg van [gedaagde] gelegen om [eiseres] er uitdrukkelijk op te wijzen dat zij met deze lak geen gladde vloer zou krijgen. Gesteld noch gebleken is dat [gedaagde] [eiseres] hierover heeft geïnformeerd. Wel volgt de rechtbank [gedaagde] in haar stelling dat de levering en plaatsing van eiken weltreden niet tot haar werkzaamheden behoorden. De aannemingsovereenkomst vermeldt alleen dat de bestaande vloeren worden teruggebracht naar een natuurlijke eiken kleur en niet dat [gedaagde] zorg zou dragen voor nieuwe afwerking, zoals weltreden. Voor zover deze post betrekking heeft op de kantstrips, heeft [gedaagde] deze niet betwist. Het door Landmark voor de kantstrips en de gladde afwerking genoemde bedrag van € 4.860,00 komt de rechtbank, mede gelet op het oorspronkelijk door [gedaagde] voor de vloeren geoffreerde bedrag, evenwel hoog voor. De rechtbank gaat daarom bij haar schatting uit van dit laatste, door [gedaagde] zelf kennelijk realistisch bevonden, bedrag van
€ 3.300,00.
4.24.
Dat het houtwerk opnieuw moet worden geschilderd en dat dit voor haar rekening komt, heeft [gedaagde] niet betwist. Wel heeft zij betwist dat het opnieuw sausen van de muren voor haar rekening komt, omdat dit dient ter herstel van beschadigingen die volgens [gedaagde] door derden, zoals de loodgieter, zijn toegebracht. Voor zover het de vierde verdieping betreft, blijkt uit de rapportage van Landmark inderdaad dat het gaat om het herstel van beschadigingen. Dat die zijn veroorzaakt door [gedaagde] is gesteld noch gebleken, zodat de rechtbank deze kosten buiten beschouwing zal laten. Voor de kosten van het sauswerk op de derde verdieping ligt dit anders; deze zijn blijkens zowel de rapportage van Landmark, als de rapportage van ZNEB nog niet volledig uitgevoerd en [gedaagde] heeft dat niet gemotiveerd betwist. Mede in acht nemende de oorspronkelijk door [gedaagde] ter zake geoffreerde bedragen, schat de rechtbank de kosten van
post 3op
€ 8.325,00.
4.25.
Posten 4 tot en met 8zijn door [gedaagde] niet betwist. Gezien de omvang van de volgens de rapportage van Landmark op deze onderdelen nog uit te voeren (herstel)werkzaamheden, komen de door Landmark ter zake genoemde bedragen op voorhand niet te hoog voor. In de stellingen van [gedaagde] kan daarvoor ook geen aanknopingspunt worden gevonden. De rechtbank zal bij haar schatting dan ook uitgaan van de bij deze posten door Landmark genoemde bedragen van
€ 2.240,00(post 4),
€ 5.385,00(post 5),
€ 3.510,00(post 6),
€ 7.805,00(post 6) en
€ 1.205,00(post 8).
4.26.
Werkzaamheden aan de elektrische installatie en de CV zijn geen onderdeel van de aannemingsovereenkomst; deze zijn hierin slechts als (nader overeen te komen) opties opgenomen. Niet is gebleken dat partijen later alsnog afspraken hebben gemaakt met betrekking tot het uitvoeren van dergelijke werkzaamheden, zodat
post 9en
post 10uit het rapport van Landmark buiten beschouwing zullen worden gelaten. Dat
post 11(het uitruimen van de woning) geen betrekking heeft op kosten die voor rekening van [gedaagde] komen, is niet in geschil.
4.27.
Resteert nog
post 12voor algemene bouwplaatskosten, transportkosten, kosten van een container, precario en/of parkeerkosten ad
€ 2.645,00. Dit zijn algemene kosten die bij ieder (ver)bouwproject aan de orde zijn en de hoogte ervan komt de rechtbank niet onredelijk voor. Datzelfde geldt voor de door Landmark opgenomen toeslag voor winst en risico van
€ 2.500,00.
4.28.
Gelet op het voorgaande schat de rechtbank de waarde van de prestatie die [gedaagde] nog had moeten verrichten, indien de overeenkomst geheel was uitgevoerd, op een totaalbedrag van (€ 39.915,00 exclusief btw =)
€ 47.298,15inclusief btw.
4.29.
Dit betekent dat de waarde van de prestatie die [gedaagde] nog had moeten verrichten meer bedraagt dan de waarde van de prestatie die [eiseres] nog had moeten verrichten, indien geen gedeeltelijke ontbinding van de overeenkomst had plaatsgevonden. [eiseres] is dan ook geen betaling meer aan [gedaagde] verschuldigd en [gedaagde] zal de meerkosten die gemoeid zijn met de uitvoering van de resterende (herstel)werkzaamheden door een derde als schade moeten vergoeden. Op grond van het voorgaande begroot de rechtbank de schade van [eiseres] voor zover op (€ 47.298,15 – € 11.664,49 =) € 35.633,66. De wettelijke rente over dit bedrag is verschuldigd vanaf de dag waarop de aannemingsovereenkomst buitengerechtelijk is ontbonden, 16 augustus 2019, tot de dag van volledige betaling.
Overige schade
4.30.
In aanvulling op de extra kosten die zijn gemoeid met de uitvoering van de werkzaamheden door een derde, heeft [eiseres] vergoeding van de kosten van haar verblijf elders, gedurende de periode 29 juni 2019 tot en met eind december 2019, gevorderd. Mede gelet op het feit dat [eiseres] gedurende de uitvoering van de werkzaamheden in ieder geval enige tijd wel in de woning woonden, hebben zij onvoldoende onderbouwd dat dit gedurende deze (volledige) periode – al dan niet na uitvoering van een aantal (herstel)werkzaamheden door een derde – niet mogelijk was. Bovendien blijkt uit de overgelegde facturen en afschriften niet dat alle gestelde kosten betrekking hebben op verblijf elders in deze periode, omdat het onmogelijk was om in de woning te wonen. Voor zover wordt de vordering van [eiseres] dan ook afgewezen.
4.31.
Verder heeft [eiseres] betaling gevorderd van een bedrag van € 2.843,50 en een bedrag van € 2.299,00, zijnde de kosten die zij heeft moeten maken om de gebreken en de daarmee gemoeide schade vast te laten stellen door ZNEB, respectievelijk Landmark. Ingevolge artikel 6:96 lid 2 onder b BW komt als vermogensschade mede voor vergoeding in aanmerking de redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid. Nu de rechtbank heeft geoordeeld dat [eiseres] de overeenkomst rechtsgeldig heeft ontbonden als gevolg van een aan [gedaagde] toerekenbare tekortkoming, komt deze vordering voor toewijzing in aanmerking indien het redelijk was deze kosten te maken en bovendien de omvang van de gevorderde kosten redelijk is. [eiseres] heeft de betreffende rapportages in het geding gebracht ter onderbouwing van haar vorderingen. Hoewel de rapportages elkaar deels overlappen, zijn de kosten voor de aanvullende expertise door Landmark niet onnodig gemaakt, nu Landmark – anders dan ZNEB – bovendien is ingegaan op de kosten van het uitvoeren van de resterende (herstel)werkzaamheden. Beide rapportages hebben bijgedragen aan het vaststellen van de omvang van de schade. Ten slotte is gesteld noch gebleken dat de door [eiseres] ter zake gevorderde kosten niet redelijk zijn. De vordering tot vergoeding van deze kosten van in totaal € 5.142,50 (inclusief btw) wordt dan ook toegewezen.
Conclusie en kosten
4.32.
De conclusie is dat de vorderingen van [eiseres] in conventie gedeeltelijk worden toegewezen, namelijk voor zover het betreft (i) de gevorderde verklaring voor recht dat [eiseres] de aannemingsovereenkomst rechtsgeldig hebben ontbonden op 16 augustus 2019, (ii) de gevorderde schadevergoeding tot een bedrag van € 35.633,66, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de dag van ontbinding tot de dag van algehele voldoening, en (iii) de gevorderde vergoeding van de expertisekosten tot een bedrag van € 5.142,40, te vermeerderen met de wettelijke rente zoals gevorderd. De verklaring voor recht dat [gedaagde] toerekenbaar tekort is geschoten en aansprakelijk is voor de schade die daarvan het gevolg is, wordt afgewezen. Het oordeel van de rechtbank over het tekortschieten van [gedaagde] ligt namelijk besloten in de toewijzing van de gevorderde verklaring voor recht ter zake de ontbinding, en de aansprakelijkheid van [gedaagde] beperkt zich tot de schade die het gevolg is van die ontbinding, als bedoeld in artikel 6:277 BW.
4.33.
[eiseres] heeft verder aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten, nu zij voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het ter zake door [eiseres] gevorderde bedrag is hoger dan het in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten bepaalde tarief, omdat het tevens is berekend over het niet toegewezen deel van de vorderingen. De rechtbank zal het bedrag dan ook toewijzen tot het in het Besluit bepaalde tarief, zijnde € 1.182,76.
4.34.
Ten slotte zal [gedaagde] als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van [eiseres] als volgt begroot:
- dagvaarding € 119,21
- griffierecht 952,00
- salaris advocaat
2.228,00(2,0 punten × tarief € 1.114,00)
Totaal € 3.299,21
in reconventie
4.35.
Uit hetgeen is overwogen en geoordeeld in conventie volgt dat [eiseres] , met het terugvragen van de sleutels van de woning of op enig ander moment, de aannemingsovereenkomst niet hebben opgezegd, zoals bedoeld in artikel 7:764 lid 2 BW. [eiseres] heeft de aannemingsovereenkomst ontbonden, zodat van opzegging geen sprake kan zijn. De daarop gebaseerde vorderingen van [gedaagde] in reconventie zullen dan ook worden afgewezen.
4.36.
[gedaagde] zal ook in reconventie als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden voor zover begroot op:
- salaris advocaat
281,50(1,0 punt × factor 0,5 × tarief € 563,00)
Totaal € 281,50

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
verklaart voor recht dat [eiseres] de aannemingsovereenkomst met [gedaagde] op 16 augustus 2019 rechtsgeldig heeft ontbonden,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 35.633,66, vermeerderd met wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 16 augustus 2019 tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 5.142,40, ter zake van expertisekosten, vermeerderd met wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de achtste dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 1.182,76, ter zake van buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de achtste dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.5.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 3.299,21, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW met ingang van de dag na dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.6.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.8.
wijst de vorderingen af,
5.9.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 281,50,
5.10.
verklaart dit vonnis in reconventie voor wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in conventie en in reconventie
5.11.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 255,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.12.
verklaart dit vonnis wat betreft de veroordeling in de nakosten uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.W. Speksnijder en in het openbaar uitgesproken op 30 maart 2022. [4]

Voetnoten

1.HR 11 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1581, rov. 3.4.4
2.Vgl. hof Leeuwarden 20 september 2011, ECLI:NL:GHLEE:2011:BT2082, rov. 11
3.HR 29 maart 2002, NJ 2002, 270
4.type: