ECLI:NL:RBAMS:2022:1620

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 maart 2022
Publicatiedatum
30 maart 2022
Zaaknummer
13/342144-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak bedreiging met vuurwapen, veroordeling voorhanden hebben pistool en munitie

Op 30 maart 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van bedreiging met een vuurwapen en het voorhanden hebben van een pistool en munitie. De zaak kwam ter terechtzitting op 16 maart 2022, waar de officier van justitie, mr. W.H.R. Hogewind, de vordering indiende. De verdachte, geboren in 1992 en gedetineerd, was via videoverbinding aanwezig, samen met zijn raadsvrouw, mr. T. Mustafazade. De tenlastelegging omvatte twee feiten: de bedreiging van een persoon door het tonen van een pistool en het voorhanden hebben van een pistool en munitie in Amsterdam tussen 28 september en 16 oktober 2021.

De rechtbank oordeelde dat de bedreiging met een vuurwapen niet bewezen kon worden. De verklaring van de aangever, die stelde dat hij door de verdachte was bedreigd, werd niet ondersteund door voldoende bewijs. De rechtbank stelde vast dat de verklaring van de maatschappelijk begeleidster van de aangever niet voldeed aan de eisen voor steunbewijs, waardoor de verdachte werd vrijgesproken van dit feit.

Wat betreft het tweede feit, het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie, oordeelde de rechtbank dat er voldoende bewijs was. Een vuurwapen en munitie waren aangetroffen in de woning van de aangever, en er was een DNA-match met de verdachte. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich bewust was van de aanwezigheid van het vuurwapen en de munitie en dat hij daarover feitelijk kon beschikken. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/342144-21 (Promis)
Datum uitspraak: 30 maart 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1992,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres 1] , [woonplaats] , nu gedetineerd in [detentieadres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 maart 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. W.H.R. Hogewind, en van wat verdachte – aanwezig ter zitting via een videoverbinding – en zijn raadsvrouw mr. T. Mustafazade naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
1. bedreiging van [persoon] tussen 14 en 16 oktober 2021 in Amsterdam, door hem een pistool te tonen en/of door dit te herladen en/of door te zeggen: "ik kan je doodschieten, als je niet doet wat ik wil";
2. voorhanden hebben van een pistool en/of al dan niet voor dit vuurwapen bestemde munitie, te weten 37, althans meerdere kogelpatronen tussen 28 september 2021 en 16 oktober 2021 in Amsterdam.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
Ten aanzien van feit 1
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder feit 1 tenlastegelegde bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht kan worden bewezen. Aangever heeft verklaard dat hij op 14 oktober 2021 in zijn woning door verdachte is bedreigd met een zilver- of grijskleurig vuurwapen. Deze omschrijving komt overeen met de uiterlijke kenmerken van het op 16 oktober 2021 op de bank in de woning van aangever aangetroffen vuurwapen, dat onder een tasje met daarin het paspoort op naam van verdachte lag. De verklaring van aangever wordt ondersteund door de verklaring van zijn maatschappelijk begeleidster [naam begeleidster] , die heeft verklaard dat aangever op 14 oktober 2021 erg angstig was en niet terug naar huis wilde omdat hij in zijn woning werd bedreigd met een vuurwapen.
Ten aanzien van feit 2
Volgens de officier van justitie heeft verdachte zich ook schuldig gemaakt aan het onder feit 2 ten laste gelegde voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. Het vuurwapen en het met munitie gevulde patroonmagazijn lagen in een doos op de bank onder het tasje van verdachte met daarin zijn paspoort en vlak daarnaast lag nog een doosje met munitie. Op grond van de aangifte en de verklaring die verdachte ter zitting heeft afgelegd kan worden vastgesteld dat verdachte enige tijd in de woning van aangever verbleef en dat hij op de bank sliep. Verder is door de forensisch DNA-deskundige op de ruwe delen van het pistool en op de vulopening van het patroonmagazijn een DNA-profiel aangetoond dat overeenkomt met het DNA-profiel van verdachte. Gelet op het voorgaande kan worden bewezen dat verdachte het wapen en de munitie bewust aanwezig had en dat hij daarover feitelijk kon beschikken. De officier van justitie vindt het door verdachte gestelde alternatieve scenario, zoals hierna onder 3.3.2. vermeld, onaannemelijk.
3.2.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1
De raadsvrouw heeft – onder verwijzing naar haar op schrift gestelde pleitnotitie – bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van de onder feit 1 ten laste gelegde bedreiging. Verdachte heeft ontkend dat hij aangever heeft bedreigd met een vuurwapen. In het dossier bevindt zich onvoldoende steunbewijs – anders dan een
de auditu-verklaring van de maatschappelijk begeleidster van aangever – voor de vaststelling dat verdachte zich daadwerkelijk schuldig heeft gemaakt aan deze bedreiging.
Ten aanzien van feit 2
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte ook moet worden vrijgesproken van het onder feit 2 ten laste gelegde voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. Verdachte heeft verklaard dat meerdere personen zich vrijelijk in de woning van aangever konden begeven. Eén van deze personen had een vuurwapen meegenomen. Dat verdachte het vuurwapen – onder invloed van softdrugs en uit nieuwsgierigheid – kort heeft vastgehouden betekent niet zonder meer dat hij daarover ook de feitelijke beschikkingsmacht had. Daarnaast zijn het vuurwapen en de munitie tijdens de huiszoeking niet in de directe nabijheid van verdachte aangetroffen. Verder kan niet worden uitgesloten dat aangever vanwege een conflict over geld het vuurwapen onder het tasje van verdachte heeft geplaatst om zo te doen voorkomen dat het vuurwapen aan verdachte toebehoorde. Tot slot is geen onderzoek verricht naar de door de forensisch DNA-deskundige aangetoonde additionele DNA-kenmerken op de ruwe delen van het pistool, die kunnen duiden op de aanwezigheid van celmateriaal van aangever of van andere personen.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Vrijspraak van het onder feit 1 ten laste gelegde
De rechtbank is – anders dan de officier van justitie – van oordeel dat de onder feit 1 ten laste gelegde bedreiging met een vuurwapen niet is bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken. De rechtbank zal dit hieronder nader uitleggen.
Op 14 oktober 2021 heeft [persoon] aangifte gedaan van – onder meer – bedreiging met een vuurwapen in zijn woning. Aangever heeft verklaard dat er een conflict ontstond over geld. Aangever zag dat verdachte een pistool uit zijn tasje pakte en hem daarmee bedreigde. Aangever hoorde verdachte zeggen dat hij hem kon doodschieten, als hij niet zou doen wat hij wilde. Vervolgens herlaadde verdachte het vuurwapen. Na het incident is aangever naar zijn maatschappelijk begeleidster [naam begeleidster] gegaan, die een melding heeft gedaan bij de politie. Zij verklaarde dat aangever angstig was en niet meer terug naar huis wilde, omdat hij daar werd bedreigd met een vuurwapen. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat sprake was van een conflict over geld, maar hij heeft ontkend dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan voornoemde bedreiging met een vuurwapen.
Niet voldaan aan bewijsminimum
De rechtbank stelt voorop dat op grond van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) het bewijs dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, niet alleen kan worden aangenomen op basis van één (getuigen)verklaring. In het geval van een ontkennende verdachte moet het steunbewijs uit een andere bron afkomstig zijn. De rechtbank stelt vast dat de (schriftelijke) verklaring van de maatschappelijk begeleidster van aangever een
de auditu-verklaring betreft, die niet meer informatie bevat dan wat zij van aangever heeft gehoord. De rechtbank is van oordeel dat deze verklaring bij gebrek aan ondersteuning door een objectieve bron niet zonder meer tot de vaststelling kan leiden dat verdachte zich daadwerkelijk schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde bedreiging. Ook de overige door de officier van justitie als steunbewijs aangemerkte feiten zijn onvoldoende voor de conclusie dat buiten redelijke twijfel is komen vast te staan dat verdachte de bedreiging heeft gepleegd. Daarom kan de ten laste gelegde bedreiging niet worden bewezen en zal verdachte worden vrijgesproken.
3.3.2.
Oordeel over het onder feit 2 ten laste gelegde
De rechtbank stelt vast dat op 16 oktober 2021 in de woning van aangever een vuurwapen en munitie zijn aangetroffen. Het vuurwapen en een met munitie gevuld patroonmagazijn lagen los van elkaar in een doos op de rugleuning van de bank. Naast deze doos lag nog een doosje met munitie. Bovenop de eerstgenoemde doos lag een tasje met daarin een paspoort op naam van verdachte. Uit de rapportage van het forensisch DNA-onderzoek volgt dat op de ruwe delen van het vuurwapen en de vulopening van het patroonmagazijn een DNA-profiel is aangetoond dat overeenkomt met het DNA-profiel van verdachte.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij in de maand oktober 2021 minder dan twee weken in de woning van aangever verbleef. Hij sliep iedere nacht op de bank en het daarop aangetroffen tasje behoort aan hem toe. Verdachte heeft verklaard dat er op enig moment bekenden van aangever langskwamen en dat één van hen het vuurwapen en de munitie bij zich had. Verdachte heeft het (ongeladen) vuurwapen vastgehouden en de trekker een aantal keer overgehaald. Ook de munitie heeft hij aangeraakt.
Gelet op de DNA-match en de verklaring van verdachte, is de rechtbank van oordeel dat de DNA-sporen op het vuurwapen en het patroonmagazijn afkomstig zijn van verdachte en dat het daarop is gekomen omdat verdachte het heeft aangeraakt.
‘Voorhanden hebben’
Verdachte heeft ontkend dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van het vuurwapen en de munitie. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij het vuurwapen en de munitie van een ander overhandigd heeft gekregen en vervolgens korte tijd heeft vastgehouden en uitgeprobeerd. Daarna zijn het vuurwapen en de munitie in de woning achtergelaten. Verdachte heeft verklaard dat hij denkt dat aangever het vuurwapen en de munitie vanwege een conflict over geld onder zijn tasje heeft geplaatst om zo te doen voorkomen dat deze aan hem toebehoorden. De rechtbank begrijpt het verweer van de verdediging zo dat verdachte ontkent zich bewust te zijn geweest van de aanwezigheid van het vuurwapen en de munitie op de (slaap)bank in de woning.
De rechtbank vindt het door verdachte geschetste alternatieve scenario onaannemelijk. Niet alleen heeft verdachte het vuurwapen en de munitie gezien en aangeraakt, de plaats en wijze waarop het vuurwapen en de munitie zijn aangetroffen en de resultaten van het DNA-onderzoek kan de rechtbank niet anders concluderen dan dat verdachte zich niet alleen bewust was van de aanwezigheid van het vuurwapen en de munitie en maar ook dat hij daarover feitelijk kon beschikken. Dat meerdere personen zich vrijelijk in de woning konden begeven en dat het vuurwapen en de munitie zich ten tijde van het aantreffen in de woning niet in de onmiddellijke nabijheid van verdachte bevonden, doet daaraan niet af.
4. Bewezenverklaring
De rechtbank acht – op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen waarin de redengevende feiten en omstandigheden zijn vervat – bewezen dat verdachte:
Ten aanzien van feit 2
omstreeks 16 oktober 2021 te Amsterdam een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk Ekol, type Firat Compact, kaliber 9x17mm zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool
en
al dan niet voor dit vuurwapen bestemde munitie in de zin van artikel 1 onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet, van de categorie III, te weten meerdere kogelpatronen,
voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan 4 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaren met de oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geformuleerd.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft – onder verwijzing naar haar op schrift gestelde pleitnotitie – bepleit dat bij een bewezenverklaring géén onvoorwaardelijke straf wordt opgelegd die langer is dan de duur van het voorarrest. De raadsvrouw geeft de rechtbank in overweging daarbij een voorwaardelijke straf op te leggen met de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geformuleerd.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een goed functionerend omgebouwd pistool en (deels bijpassende) munitie in een woning. Het pistool is voorzien van een nieuwe loop, waardoor het originele kaliber is veranderd in een projectiel verschietend kaliber. De ervaring leert dat het ongecontroleerde bezit van wapens en munitie kan leiden tot het gebruik daarvan. Het levert daarom een gevaar op voor de veiligheid van personen en veroorzaakt gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
Bij het bepalen van de duur van de vrijheidsbenemende straf gaat de rechtbank uit van de in het landelijk overleg van de voorzitters van strafsectoren van de gerechten (LOVS) vastgestelde oriëntatiepunten voor straftoemeting, waarin als uitgangspunt voor het voorhanden hebben van een (ongeladen) vuurwapen van de categorie III in een woning een gevangenisstraf van 4 maanden wordt gehanteerd. Verboden wapenbezit vormt met name in de grote steden een maatschappelijk probleem. Daar komt in het nadeel van de verdachte bij dat het wapen weliswaar niet was geladen, maar dat (deels) bijpassende munitie wel voorhanden was. Verder houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte volgens zijn Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van 14 februari 2022 niet eerder is veroordeeld voor een soortelijk feit.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 8 maart 2022. Uit het rapport volgt dat de reclassering enerzijds aanknopingspunten ziet voor reclasseringstoezicht, gelet op de risico verhogende factoren op verschillende leefgebieden van verdachte. Anderzijds zijn twee eerdere reclasseringstoezichten negatief retour gezonden en vindt de reclassering dat een eventueel op te leggen reclasseringstoezicht in grote mate afhangt van de responsiviteit van verdachte. De rechtbank vindt van belang dat verdachte ter zitting heeft verklaard bereid te zijn bij een bewezenverklaring de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden na te leven.
Alles afwegend komt de rechtbank tot het volgende oordeel. De ernst van het feit rechtvaardigt in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Anderzijds ziet de rechtbank dat verdachte zijn leven weer op orde probeert te krijgen en dat hij baat heeft bij de begeleiding door de reclassering op verschillende leefgebieden. De rechtbank legt daarom aan verdachte een gevangenisstraf van 6 maanden op, met aftrek van het voorarrest, waarvan 2 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaren met de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geformuleerd.

8.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
- 1 STK Pistool (g6109600, Ekol);
- 1 DV Patroon (g6109603, CBC);
- 1 DV Patroon (g6109606, Magtech).
Deze voorwerpen behoren aan verdachte toe.
Onttrekking aan het verkeer
De rechtbank zal beslissen dat het pistool en de munitie worden onttrokken aan het verkeer, omdat met deze voorwerpen het onder feit 2 bewezenverklaarde is begaan en deze van zodanige aard zijn, dat het bezit daarvan zonder vergunning in strijd is met de wet.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36c en 57 van het Wetboek van Strafrecht en artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder feit 1 ten laste gelegde niet bewezen en
spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 2
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maandenen beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
2 (twee) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. Veroordeelde zal zich melden bij de Reclassering Leger des Heils op het adres [adres 2] wanneer hij wordt opgeroepen voor een gesprek. Hierna zal hij zich blijven melden zo vaak en zo lang de reclassering dat nodig acht;
2. Veroordeelde zal zich gedurende deze periode houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft, voor zover deze niet reeds zijn opgenomen in een andere bijzondere voorwaarde.
3. Veroordeelde zal meewerken aan diagnostiek en laat zich, indien geïndiceerd, behandelen door Forensische Polikliniek [forensische kliniek] of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, zolang de reclassering dat nodig vindt. Veroordeelde zal zich houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
4. Veroordeelde zal verblijven in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering, zolang de reclassering dat nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma van de instelling;
5. Veroordeelde zal op geen enkele wijze – direct of indirect – contact met het slachtoffer in onderhavige zaak zoeken, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. De politie ziet toe op dit verbod;
6. Veroordeelde zal meewerken aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën.
Geeft aan Reclassering Leger des Heils, locatie [locatie], de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden 1 tot en met 3 en 5 en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Verklaart
onttrokken aan het verkeer:
- 1 STK Pistool (g6109600, Ekol);
- 1 DV Patroon (g6109603, CBC);
- 1 DV Patroon (g6109606, Magtech).
Dit vonnis is gewezen door
mr. P. van Kesteren, voorzitter,
mrs. J. Thomas en D.A. Segbedzi, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. Tal, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 maart 2022.
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]