4.3.Het verzoek om verwijderen van de BKR-registratie moet worden aangemerkt als een verzoek op grond van de Algemene verordening gegevensbescherming (Avg). In artikel 34 van de Uitvoeringswet Avg staat dat een beslissing op een dergelijk verzoek door een bestuursorgaan moet worden aangemerkt als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Daarom is de bestuursrechtelijke rechtsgang op het bestreden besluit van toepassing.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
5. Het doel van kredietregistratie is blijkens de wetsgeschiedenis tweeledig: enerzijds het beschermen van consumenten tegen overkreditering en anderzijds het beschermen van aanbieders van krediet tegen kredietnemers van wie is gebleken dat zij hun lening niet (kunnen) aflossen. Betalingsachterstanden of andere onregelmatigheden die ontstaan tijdens de looptijd van een kredietovereenkomst worden door het BKR geregistreerd.
6. In het kader van een verzoek om verwijdering van de BKR-registratie op grond van de Avg moet de kredietaanbieder, in dit geval verweerder, ingaan op de door de betrokkene aangedragen met zijn specifieke situatie verband houdende belangen. Omstandigheden die een rol kunnen spelen bij deze beoordeling zijn bijvoorbeeld:
- de omvang van de schuld die is kwijtgescholden;
- of een eventuele betalingsregeling goed is nagekomen;
- de reden voor de achterstand en de mate van verwijtbaarheid daarbij;
- de huidige financiële situatie van betrokkene en als deze weer stabiel is, hoe lang al;
- of betrokkene andere schulden heeft;
- of sprake is geweest van ernstige (al dan niet structurele) wanbetaling;
- de omstandigheid dat betrokkene met de lening (bijvoorbeeld voor de koop van een woning) niet kan wachten tot de vijfjaarstermijn is verstreken (bijvoorbeeld vanwege gezins- en woonsituatie);
- het verstrijken van de tijd sinds het inlossen van de schuld.
7. Het is de voorzieningenrechter duidelijk dat verzoeker een aanzienlijk persoonlijk belang heeft bij het doorhalen van zijn BKR-registratie. Verzoeker en zijn partner hebben net een baby gekregen en wonen in een appartement in de stad van 45 vierkante meter, met twee kleine slaapkamers, op de derde verdieping. Hun bod op een grotere eengezinswoning in Purmerend is geaccepteerd, maar ze kunnen vooralsnog geen hypotheek krijgen vanwege de BKR-registratie van verzoeker.
8. De voorzieningenrechter ziet echter geen aanleiding om in dit geval een voorlopige voorziening te treffen. De motivering daarvoor is als volgt.
9. Verzoeker heeft op jonge leeftijd een grote schuld opgelopen van in totaal € 28.011,31. Volgens verzoeker is het ontstaan van deze schuld in grote mate te wijten aan de omstandigheid dat zijn Wajong-uitkering een jaar lang heeft doorgelopen terwijl hij daar geen recht meer op had, omdat hij inmiddels een baan had. Het is verzoeker niet gelukt om deze schuld in maandelijkse termijnen aan het Uwv terug te betalen en daardoor zijn weer andere schulden ontstaan. Met deze uitleg is niet gebleken dat het ontstaan van deze schuld niet of slechts in beperkte mate aan verzoeker te verwijten valt.
10. De termijn van vijf jaar, die onder meer bedoeld is om andere kredietinstellingen zoals hypotheekverstrekkers te beschermen, is ingegaan op 31 maart 2021 en loopt dus nog geen jaar. Verzoeker en zijn partner hebben weliswaar inmiddels allebei een vaste baan met een modaal inkomen en beschikken over spaargeld, maar de stabiele financiële situatie is dus nog maar van recente datum.
11. Daar komt bij dat de voorziening die verzoeker vraagt, te weten het per direct verwijderen van zijn BKR-registratie, niet echt een voorlopige voorziening is. De voorziening zou weliswaar weer vervallen na de bekendmaking van het besluit op bezwaar en in die zin een voorlopige voorziening zijn, maar de gevolgen van de voorziening, te weten dat verzoeker een hypotheek zal hebben gekregen, zullen niet meer ongedaan worden gemaakt. Dat is ter zitting ook erkend door verzoekers gemachtigde. De gevolgen van de gevraagde voorziening zijn in financieel opzicht dus niet voorlopig maar definitief.
12. De voorzieningenrechter realiseert zich dat de woonsituatie van verzoeker met zijn partner en kind nu bepaald niet ideaal is, maar ook niet dermate slecht dat er sprake is van een situatie die op korte termijn niet meer houdbaar is. Er is ook pas vanaf 14 maart 2022 sprake van een driepersoonshuishouden. Het afwijzen van het verzoek om een voorlopige voorziening betekent ook bepaald niet dat de voorzieningenrechter van oordeel is dat de BKR-registratie nog vier jaar in stand moet blijven. Het betekent enkel dat het nu, één jaar na het aflossen van de schuld, nog te vroeg is om in het kader van een voorlopige voorziening te zeggen dat het behoud van de BKR-registratie disproportioneel is.
13. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.