ECLI:NL:RBAMS:2022:1605

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 maart 2022
Publicatiedatum
30 maart 2022
Zaaknummer
AMS 22/1414
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening tot verwijdering BKR-registratie in verband met schuldenproblematiek

In de uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 24 maart 2022, in de zaak tussen verzoeker en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, werd een verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 23 februari 2022, waarin verweerder weigerde om de registratie van verzoeker in het Centraal Krediet Informatiesysteem (CKI) van het Bureau Kredietregistratie (BKR) te verwijderen. Verzoeker, die onder beschermingsbewind stond en recentelijk zijn schulden had afgelost, stelde dat de BKR-registratie hem belemmert in het verkrijgen van een hypotheek voor een woning die hij samen met zijn partner wilde kopen.

De voorzieningenrechter behandelde het verzoek op 22 maart 2022, waarbij verzoeker werd bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder was niet vertegenwoordigd. De voorzieningenrechter oordeelde dat het verzoek om een voorlopige voorziening niet kon worden toegewezen, omdat de belangenafweging in het nadeel van verzoeker uitviel. De voorzieningenrechter benadrukte dat de BKR-registratie nog niet disproportioneel was, gezien de recente aflossing van de schuld en de nog niet lang bestaande stabiele financiële situatie van verzoeker.

De voorzieningenrechter concludeerde dat, hoewel verzoeker een aanzienlijk persoonlijk belang had bij het doorhalen van de BKR-registratie, de gevolgen van het verzoek niet tijdelijk maar definitief zouden zijn. De voorzieningenrechter wees het verzoek af en stelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/1414

uitspraak van de voorzieningenrechter van 24 maart 2022 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit Amsterdam, verzoeker

(gemachtigde: mr. C.B.G.M. Foolen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 23 februari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder geweigerd om de registratie van verzoeker in het Centraal Krediet Informatiesysteem (CKI) van het Bureau Kredietregistratie (BKR) te verwijderen.
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, die ertoe strekt dat verweerder de BKRregistratie van verzoeker per direct moet verwijderen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek met extra voorrang op 22 maart 2022 op zitting behandeld. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens verweerder is niemand verschenen.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Feiten en omstandigheden
2.1.
Verzoeker had problematische schulden en is met ingang van 26 juni 2018 onder beschermingsbewind gesteld. Op 16 september 2019 heeft verzoeker een saneringskrediet van de Kredietbank Amsterdam gekregen om zijn schulden af te lossen. Verzoeker heeft dit saneringskrediet versneld afgelost, waarmee het krediet op 31 maart 2021 volledig is terugbetaald. De bewindvoering is op 12 mei 2021 opgeheven.
2.2.
Verzoeker woont samen met zijn partner in een huurwoning in Amsterdam. Op 27 januari 2022 hebben zij een koopovereenkomst getekend voor een woning in Purmerend. Verschillende hypotheekverstrekkers hebben geweigerd om aan hen een hypotheek te verstrekken, omdat verzoeker met een schuldenregeling bij het BKR geregistreerd staat. Het voorbehoud van financiering dat verzoeker en zijn partner bij de koop van de woning hebben gemaakt loopt, na verlenging, op 28 maart 2022 af. Verzoeker en zijn partner hebben op 14 maart 2022 hun eerste kind gekregen.
Het standpunt van verweerder
3.1.
Verweerder heeft in het bestreden besluit een belangenafweging gemaakt en daarin het individuele belang van verzoeker bij het doorhalen van de BKR-registratie afgewogen tegen het maatschappelijke belang bij het behoud van deze registratie. Verweerder is tot de conclusie gekomen dat het behoud van de BKR-registratie niet disproportioneel is.
3.2.
Omdat verzoeker pas op 14 maart 2022 zijn verzoek om een voorlopige voorziening heeft ingediend en zijn voorbehoud van financiering op 28 maart 2022 afloopt, is de behandeling van de zaak al met een week op 22 maart 2022 op zitting gepland. Verweerder heeft laten weten niet op zo’n korte termijn op het verzoekschrift te kunnen reageren en er was om die reden ook geen gemachtigde van verweerder bij de zitting aanwezig.
Is de bestuursrechter bevoegd?
4.1.
Net als de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant [1] is deze voorzieningenrechter van oordeel dat de bestuursrechter bevoegd is om in een geval als deze op het verzoek om een voorlopige voorziening te beslissen.
4.2.
Op grond van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening is verweerder verantwoordelijk voor de schuldhulpverlening van de inwoners van de gemeente Amsterdam. Verweerder heeft deze bevoegdheid gemandateerd aan de Kredietbank Amsterdam. Bij de uitvoering van deze bevoegdheid handelt de Kredietbank Amsterdam daarom namens verweerder.
4.3.
Het verzoek om verwijderen van de BKR-registratie moet worden aangemerkt als een verzoek op grond van de Algemene verordening gegevensbescherming (Avg). In artikel 34 van de Uitvoeringswet Avg staat dat een beslissing op een dergelijk verzoek door een bestuursorgaan moet worden aangemerkt als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Daarom is de bestuursrechtelijke rechtsgang op het bestreden besluit van toepassing.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
5. Het doel van kredietregistratie is blijkens de wetsgeschiedenis tweeledig: enerzijds het beschermen van consumenten tegen overkreditering en anderzijds het beschermen van aanbieders van krediet tegen kredietnemers van wie is gebleken dat zij hun lening niet (kunnen) aflossen. Betalingsachterstanden of andere onregelmatigheden die ontstaan tijdens de looptijd van een kredietovereenkomst worden door het BKR geregistreerd.
6. In het kader van een verzoek om verwijdering van de BKR-registratie op grond van de Avg moet de kredietaanbieder, in dit geval verweerder, ingaan op de door de betrokkene aangedragen met zijn specifieke situatie verband houdende belangen. Omstandigheden die een rol kunnen spelen bij deze beoordeling zijn bijvoorbeeld:
  • de omvang van de schuld die is kwijtgescholden;
  • of een eventuele betalingsregeling goed is nagekomen;
  • de reden voor de achterstand en de mate van verwijtbaarheid daarbij;
  • de huidige financiële situatie van betrokkene en als deze weer stabiel is, hoe lang al;
  • of betrokkene andere schulden heeft;
  • of sprake is geweest van ernstige (al dan niet structurele) wanbetaling;
  • de omstandigheid dat betrokkene met de lening (bijvoorbeeld voor de koop van een woning) niet kan wachten tot de vijfjaarstermijn is verstreken (bijvoorbeeld vanwege gezins- en woonsituatie);
  • het verstrijken van de tijd sinds het inlossen van de schuld.
7. Het is de voorzieningenrechter duidelijk dat verzoeker een aanzienlijk persoonlijk belang heeft bij het doorhalen van zijn BKR-registratie. Verzoeker en zijn partner hebben net een baby gekregen en wonen in een appartement in de stad van 45 vierkante meter, met twee kleine slaapkamers, op de derde verdieping. Hun bod op een grotere eengezinswoning in Purmerend is geaccepteerd, maar ze kunnen vooralsnog geen hypotheek krijgen vanwege de BKR-registratie van verzoeker.
8. De voorzieningenrechter ziet echter geen aanleiding om in dit geval een voorlopige voorziening te treffen. De motivering daarvoor is als volgt.
9. Verzoeker heeft op jonge leeftijd een grote schuld opgelopen van in totaal € 28.011,31. Volgens verzoeker is het ontstaan van deze schuld in grote mate te wijten aan de omstandigheid dat zijn Wajong-uitkering een jaar lang heeft doorgelopen terwijl hij daar geen recht meer op had, omdat hij inmiddels een baan had. Het is verzoeker niet gelukt om deze schuld in maandelijkse termijnen aan het Uwv terug te betalen en daardoor zijn weer andere schulden ontstaan. Met deze uitleg is niet gebleken dat het ontstaan van deze schuld niet of slechts in beperkte mate aan verzoeker te verwijten valt.
10. De termijn van vijf jaar, die onder meer bedoeld is om andere kredietinstellingen zoals hypotheekverstrekkers te beschermen, is ingegaan op 31 maart 2021 en loopt dus nog geen jaar. Verzoeker en zijn partner hebben weliswaar inmiddels allebei een vaste baan met een modaal inkomen en beschikken over spaargeld, maar de stabiele financiële situatie is dus nog maar van recente datum.
11. Daar komt bij dat de voorziening die verzoeker vraagt, te weten het per direct verwijderen van zijn BKR-registratie, niet echt een voorlopige voorziening is. De voorziening zou weliswaar weer vervallen na de bekendmaking van het besluit op bezwaar en in die zin een voorlopige voorziening zijn, maar de gevolgen van de voorziening, te weten dat verzoeker een hypotheek zal hebben gekregen, zullen niet meer ongedaan worden gemaakt. Dat is ter zitting ook erkend door verzoekers gemachtigde. De gevolgen van de gevraagde voorziening zijn in financieel opzicht dus niet voorlopig maar definitief.
12. De voorzieningenrechter realiseert zich dat de woonsituatie van verzoeker met zijn partner en kind nu bepaald niet ideaal is, maar ook niet dermate slecht dat er sprake is van een situatie die op korte termijn niet meer houdbaar is. Er is ook pas vanaf 14 maart 2022 sprake van een driepersoonshuishouden. Het afwijzen van het verzoek om een voorlopige voorziening betekent ook bepaald niet dat de voorzieningenrechter van oordeel is dat de BKR-registratie nog vier jaar in stand moet blijven. Het betekent enkel dat het nu, één jaar na het aflossen van de schuld, nog te vroeg is om in het kader van een voorlopige voorziening te zeggen dat het behoud van de BKR-registratie disproportioneel is.
Conclusie
13. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Tijselink, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr.F.P. van Straelen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 maart 2022.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van 14 juli 2020, ECLI:NL:RBZWB:2020:3052.