Op 14 juli 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster, bijgestaan door haar gemachtigde mr. H.F.A. Notenboom, een voorlopige voorziening heeft verzocht. Dit verzoek was gericht tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, dat op 12 juni 2020 had geweigerd een codering bij het Bureau Kredietregistratie (BKR) te verwijderen. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen deze weigering, omdat zij een woning wilde kopen en door de BKR-registratie geen hypotheek kon krijgen. Tijdens de zitting op 9 juli 2020 heeft de voorzieningenrechter de feiten en omstandigheden van de zaak gehoord.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster een spoedeisend belang heeft bij de verwijdering van de BKR-registratie, aangezien zij een voorlopig koopcontract had getekend met een ontbindende voorwaarde die uiterlijk op 29 juli 2020 ingeroepen moest worden. De voorzieningenrechter heeft de belangen van verzoekster afgewogen tegen die van het college. Hierbij is in aanmerking genomen dat verzoekster een schuldhulpverleningstraject heeft doorlopen, dat zij inmiddels een stabiel inkomen heeft en dat er geen bewijs is dat haar BKR-registratie een verantwoorde kredietverlening in de weg staat.
De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de belangen van verzoekster zwaarder wegen dan die van het college en heeft het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toegewezen. Het college is veroordeeld om de registratie bij het BKR onverwijld te verwijderen en om het door verzoekster betaalde griffierecht en de proceskosten te vergoeden. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.