ECLI:NL:RBAMS:2022:1602

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 maart 2022
Publicatiedatum
30 maart 2022
Zaaknummer
13/334955-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in overvalzaak snackbar te Amsterdam

Op 30 maart 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 27-jarige man, die werd verdacht van betrokkenheid bij een overval op een snackbar op 12 december 2021. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, omdat niet met voldoende zekerheid kon worden vastgesteld dat hij betrokken was bij de overval. De verdachte was kort na de overval aangehouden, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor medeplegen of medeplichtigheid. De officier van justitie had vrijspraak gevorderd, terwijl de verdediging stelde dat er geen bewijs was voor betrokkenheid van de verdachte. De rechtbank concludeerde dat de omstandigheden die door het Openbaar Ministerie waren aangedragen, onvoldoende waren om te concluderen dat de verdachte opzet had op het verlenen van hulp bij de overval. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet betrokken was bij het maken van een plan voor de overval en dat er geen bewijs was voor een nauwe en bewuste samenwerking met de dader. De rechtbank verklaarde de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in hun vorderingen, omdat de verdachte was vrijgesproken van het ten laste gelegde feit. De rechtbank besloot dat het mes dat bij de verdachte was aangetroffen, werd onttrokken aan het verkeer, terwijl de overige in beslag genomen goederen aan de verdachte werden teruggegeven.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
VONNIS
Parketnummer: 13/334955-21
Datum uitspraak: 30 maart 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1994,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [naam PI] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 maart 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. N.S. Levinsohn, en van wat verdachte en zijn raadsman mr. J.A.C. van den Brink naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 12 december 2021 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan diefstal met geweld en/of afpersing van € 300,- van [naam 1] , door met een capuchon over zijn hoofd over de toonbank te springen, een mes aan [slachtoffer] te tonen en daarbij te zeggen: “geld, geld, geld, snel, snel”, al dan niet in vereniging gepleegd, dan wel dat verdachte opzettelijk behulpzaam is geweest bij dat misdrijf door een voorverkenning te doen door bij [naam 1] langs te lopen en door te wisselen van kleding met zijn mededader.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in de
bijlagedie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Inleiding
Op 12 december 2021 heeft omstreeks 02:42 uur een diefstal met geweld en/of afpersing plaatsgevonden bij [naam 1] op het [adres] . Bij deze overval is een geldbedrag weggenomen en een mes met een goudkleurig handvat getoond aan aangever [slachtoffer] . Dat deze overval heeft plaatsgevonden, staat niet ter discussie. Ook staat niet ter discussie dat verdachte bij de uitvoering daarvan niet fysiek aanwezig is geweest.
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of verdachte op andere wijze bij de overval betrokken is geweest en zo ja, of die betrokkenheid kan worden aangemerkt als medeplegen of medeplichtigheid.
Feiten en omstandigheden
Verdachte is kort na de overval aangehouden op het Rokin in Amsterdam omdat hij een soortgelijke jas droeg als de overvaller. Deze zwarte jas had een goudkleurig teken op de rug en meerkleurige randen aan de uiteinden van de mouwen. Daarnaast werd bij verdachte een mes met een goudkleurig handvat aangetroffen. Verdachte was eerder die nacht aangehouden en heengezonden van het politiebureau op de Nieuwezijds Voorburgwal in Amsterdam, terwijl hij de voornoemde jas droeg en (nog) geen mes bij zich had. Uit nader cameraonderzoek is gebleken dat de overige kledingstukken van verdachte niet overeenkwamen met de kleding die de overvaller droeg. Wel is op basis van de camerabeelden de verdenking ontstaan dat verdachte op enige wijze betrokken is geweest bij de overval, door vlak daarvoor een voorverkenning te doen door langs de snackbar te lopen en door van jas te wisselen met de ‘feitelijke’ overvaller.
Verklaring van verdachte
Verdachte heeft ter zitting ontkend dat hij betrokken is geweest bij de voornoemde overval. Verdachte heeft verklaard dat hij die nacht was heengezonden door de politie nadat hij was aangehouden vanwege het overtreden van een gebiedsverbod. Verdachte is naar de Warmoesstraat gelopen en hij heeft zijn jas aan een bekende op straat uitgeleend vanwege de kou. Hij heeft niet gewisseld van jas, want hij had zelf nog een trainingspak aan. De politie hield verdachte in de gaten vanwege het gebiedsverbod, dus hij wilde niet herkend worden. De persoon aan wie hij zijn jas had uitgeleend, ging naar huis om zijn eigen jas te halen. Verdachte is naar zijn fiets gelopen in de Warmoesstraat. In zijn fietsmand lag al een aantal maanden een mes. Omdat hij werd herkend door een politieagent, is hij weer weggelopen. Vervolgens is hij de voornoemde persoon achterna gegaan vanwege zijn jas. Uiteindelijk heeft verdachte zijn jas weer teruggekregen. Verdachte heeft verklaard dat het kan dat hij een aantal keer langs de snackbar is gelopen, maar dat hij niet wist dat de persoon aan wie hij zijn jas had uitgeleend een overval zou plegen of had gepleegd.
3.2.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd voor het medeplegen van de overval op [naam 1] De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wel kan worden bewezen dat verdachte opzettelijk behulpzaam is geweest bij deze overval gepleegd door een onbekend gebleven mededader.
Op de camerabeelden van de CCTR voorafgaand aan de overval is te zien dat twee personen elkaar om 02:39 uur volgen richting het Damrak en dat de kleding van persoon 2 – afgezien van een grijze jas – overeenkomt met de kleding die verdachte tijdens zijn eerste en tweede aanhouding aanhad, terwijl persoon 1 de opvallende zwarte jas van verdachte draagt in combinatie met een broek en schoenen van het merk Adidas. Op de beelden van de snackbar is te zien dat persoon 2 om 02:42:17 uur langsloopt. Negen seconden later wordt de overval gepleegd door persoon 1, die daarbij een mes met een goudkleurig handvat toont. Uit de beelden van de Sint Nicolaasstraat volgt dat persoon 1 na de overval om 02:44:07 de genoemde straat in rent en wordt achtervolgd door persoon 2. Beide personen ritsen tijdens het lopen hun jas open. Kort daarna wordt verdachte aangehouden omdat hij een soortgelijke jas draagt als de ‘feitelijke’ overvaller en in zijn jaszak wordt een soortgelijk mes aangetroffen. De overige kleding van verdachte komt niet overeen. De officier van justitie vindt dat uit het voorgaande kan worden afgeleid dat verdachte opzet heeft gehad op het verlenen van hulp bij de overval, door een voorverkenning te doen door langs de snackbar te lopen en door voorafgaand aan én na de overval met de ‘feitelijke’ overvaller van jas te wisselen.
3.3.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit. Niet kan worden bewezen dat verdachte betrokken is geweest bij de overval op [naam 1] en dat sprake is geweest van medeplegen dan wel medeplichtigheid. In het dossier is geen bewijs voorhanden voor het aannemen van een nauwe en bewuste samenwerking met de ‘feitelijke’ overvaller. Voor medeplichtigheid geldt dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte wetenschap had van de overval. De door de officier van justitie genoemde omstandigheden zijn onvoldoende voor de vaststelling dat verdachte opzet had om behulpzaam te zijn bij de overval. Het bij verdachte aangetroffen mes vertoont bovendien geen sterke overeenkomst met het mes dat door de overvaller is gebruikt. Uit het dossier kan niet meer worden afgeleid dan dat verdachte en de overvaller op verschillende momenten in de buurt van elkaar en in de buurt van de snackbar zijn geweest.
3.4.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is – anders dan de officier van justitie – van oordeel dat het ten laste gelegde feit niet is bewezen. Niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat verdachte betrokken is geweest bij de overval op [naam 1] Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken. De rechtbank zal dit hieronder nader uitleggen.
Geen medeplegen
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten biedt om aan te nemen dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking. Uit het dossier is niet gebleken dat verdachte betrokken is geweest bij het maken van een plan om de overval te plegen, dan wel dat hij uitvoeringshandelingen heeft verricht en heeft meegedeeld in de buit.
Geen medeplichtigheid
Verder is de rechtbank van oordeel dat ook het bewijs voor medeplichtigheid ontbreekt. Het dossier bevat onvoldoende aanknopingspunten waaruit blijkt dat verdachte wetenschap heeft gehad – al dan niet in voorwaardelijke zin – dat de persoon aan wie hij zijn jas heeft uitgeleend van plan was om een overval te plegen, laat staan dat hij opzet had op die overval en daarbij behulpzaam is geweest.
De door de officier van justitie aangedragen omstandigheden voor de betrokkenheid van verdachte bij de overval zijn hiervoor onvoldoende. De rechtbank overweegt dat deze omstandigheden weliswaar als verdacht kunnen worden aangemerkt, maar dat daaruit niet de conclusie kan volgen dat verdachte daadwerkelijk een voorverkenning heeft gedaan en (tweemaal) van jas heeft gewisseld met de ‘feitelijke’ overvaller. De enkele omstandigheid dat verdachte en de ‘feitelijke’ overvaller op verschillende momenten in de buurt van elkaar zijn geweest, dat verdachte op enig moment langs de snackbar is gelopen en dat hij bij zijn aanhouding een soortgelijke jas droeg als de overvaller levert geen bewijs op voor zijn betrokkenheid bij de overval. De rechtbank kan bovendien op basis van het dossier niet vaststellen dat het mes dat bij verdachte is aangetroffen naar zijn uiterlijke kenmerken overeenkomt met het mes dat bij de overval is gebruikt. Het door verdachte geschetste alternatieve scenario – dat hij zijn jas heeft uitgeleend aan een ander en dat hij niet wist dat deze persoon een overval zou plegen of had gepleegd – wordt ook niet weerlegd door de inhoud van de stukken in het dossier.

4.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
- 1 STK Jas (g6130936, zwart);
- 1 STK Broek (g6130938, blauw, Lacoste);
- 1 STK Schoenen (g6130941, zwart, Nike Air);
- 1 STK Kleding (g6130937, Nike);
- 1 STK Mes (g6130926, goudkleurig);
- 1 STK GSM (g6131091, Nokia Ta 1010);
- 1 STK Telefoon (g6131094, zwart, Xiaomi);
- 1 STK Telefoon (g6131096, zwart, Samsung);
- 1 STK Telefoon (g6131097, zwart, Samsung).
Deze voorwerpen behoren aan verdachte toe.
Onttrekking aan het verkeer
De rechtbank zal beslissen dat het mes wordt onttrokken aan het verkeer, omdat dit voorwerp, dat bij verdachte is aangetroffen bij gelegenheid van het onderzoek naar het feit waarvan hij werd verdacht, kan dienen tot het begaan van een soortgelijk misdrijf en het van zodanige aard is, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang.
Teruggave aan verdachte
Omdat verdachte zal worden vrijgesproken van het ten laste gelegde, is de rechtbank van oordeel dat de overige in beslag genomen goederen moeten worden teruggegeven aan verdachte.

5.Vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partijen

Benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert € 2.035,- aan vergoeding van materiële schade en € 5.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat verdachte door de rechtbank zal worden vrijgesproken van het ten laste gelegde en de gevorderde schadevergoeding verband houdt met dat feit. Dat betekent dat de geleden schade niet in deze strafzaak wordt vergoed. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht. De benadeelde partij en verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.
Benadeelde partij [naam 1]
De benadeelde partij [naam 1] vordert € 1.141,80,- aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat verdachte door de rechtbank zal worden vrijgesproken van het ten laste gelegde en de gevorderde schadevergoeding verband houdt met dat feit. Dat betekent dat de geleden schade niet in deze strafzaak wordt vergoed. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht. De benadeelde partij en verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.

6.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 36b en 36d van het Wetboek van Strafrecht.

7.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en
spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart
onttrokken aan het verkeer: 1 STK Mes (g6130926, goudkleurig).
Gelast de
teruggave aan [verdachte]van:
- 1 STK Jas (g6130936, zwart);
- 1 STK Broek (g6130938, blauw, Lacoste);
- 1 STK Schoenen (g6130941, zwart, Nike Air);
- 1 STK Kleding (g6130937, Nike);
- 1 STK GSM (g6131091, Nokia Ta 1010);
- 1 STK Telefoon (g6131094, zwart, Xiaomi);
- 1 STK Telefoon (g6131096, zwart, Samsung);
- 1 STK Telefoon (g6131097, zwart, Samsung).
Verklaart [slachtoffer]
niet-ontvankelijkin zijn vordering.
Verklaart [naam 1]
niet-ontvankelijkin de vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P. Van Kesteren, voorzitter,
mrs. J. Thomas en D.A. Segbedzi, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. Tal, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 maart 2022.