ECLI:NL:RBAMS:2022:1574

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 januari 2022
Publicatiedatum
29 maart 2022
Zaaknummer
RK 21/5912
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op klaagschrift ex artikel 552a Sv inzake conservatoir beslag op goederen in het kader van een strafrechtelijk onderzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 20 januari 2022 uitspraak gedaan op een klaagschrift van een klager, die zich verzet tegen het conservatoire beslag dat is gelegd op zijn bedrijfspand, een auto en geldbedragen. Het klaagschrift is op 2 november 2021 ingediend, waarna het Openbaar Ministerie op 18 november 2021 zijn standpunt heeft kenbaar gemaakt. De klager, die wordt verdacht van witwassen en valsheid in geschrift, heeft aangevoerd dat het beslag opgeheven moet worden omdat hij niet duidelijk is waar hij van verdacht wordt en dat zijn persoonlijke belangen zwaarder wegen dan het strafvorderlijk belang. Hij heeft een jong kind en heeft de auto nodig voor zijn werk.

Het Openbaar Ministerie heeft zich verzet tegen de teruggave van de in beslag genomen goederen en heeft aangegeven dat er een reële kans is dat de klager zal worden veroordeeld voor de feiten waarvoor het beslag is gelegd. De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat er voldoende grondslag is voor het beslag en dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de klager later een geldboete of een verplichting tot betaling van wederrechtelijk verkregen voordeel opgelegd zal krijgen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het persoonlijke belang van de klager niet opweegt tegen het belang van het Openbaar Ministerie en heeft het klaagschrift ongegrond verklaard.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/997066-19
RK: 21/5912
Beschikking op het klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering van:
[klager]
geboren op [geboortedag] 1986 te [geboorteplaats] ,
woonplaats kiezend op het adres van zijn raadsvrouw, mr. S. Meijer,
Gaasterland 2 1, 1948 RG [te locatie] ,
klager, tevens beslagene.

1.Procesgang

Het klaagschrift is op 2 november 2021 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
Het Openbaar Ministerie heeft op 18 november 2021 schriftelijk zijn standpunt kenbaar gemaakt.
De rechtbank heeft op 6 januari 2022 klager, zijn raadsvrouw en de officier van justitie in openbare raadkamer gehoord.

2.Inhoud van het klaagschrift

Het klaagschrift strekt tot teruggave van het in beslag genomen bedrijfspand en geldbedrag en de in beslag genomen auto en tegoeden in het onderzoek 26Greer, te weten:
  • het bedrijfspand gelegen aan [adres bedrijfspand] ;
  • de Audi A7 Sportback voorzien van het kenteken [auto kenteken] ;
  • tegoeden Bankrekeningen [bankrekening 1] , [bankrekening 2] , [bankrekening 3] ;
  • contant geldbedrag van € 7.200,-.
Klager stelt dat niet duidelijk is waarvan hij verdacht wordt en wat de grondslag is van het conservatoire beslag.
De raadsvrouw heeft in raadkamer en in het klaagschrift betoogd dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat een rechter later oordelend aan klager een bedrag ter ontneming zal opleggen dan wel dat hem een geldboete van soortgelijke hoogte zal worden opgelegd. Het beslag moet dan ook worden opgeheven. Daarnaast zou het persoonlijke belang van klager zwaarder wegen dan het strafvorderlijk belang, omdat klager een zoontje heeft van acht maanden oud, dat hij niet zonder voertuig kan vervoeren. Ook zou klager het voertuig nodig hebben voor zijn werk. Hij verkoopt producten en dit geschiedt persoonlijk en op locatie. Klager is binnen geheel Nederland actief.

3.Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft – onder verwijzing naar het schriftelijk standpunt van het Openbaar Ministerie – verklaard zich te verzetten tegen teruggave van de in beslag genomen goederen aan klager en heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Het Openbaar Ministerie is voornemens klager te gaan dagvaarden voor het witwassen van in totaal € 2.921.617,- in de periode van 26 januari 2018 tot en met 23 oktober 2019 te [te locatie] en daarnaast voor het vervalsen van facturen en delivery notes in de periode van 28 mei 2019 tot en met 25 juni 2019 te [te locatie] . Bij veroordeling voor voornoemde feiten kan een geldboete van de vijfde categorie worden opgelegd. Door de rechter-commissaris is een machtiging verleend voor het leggen van conservatoir beslag tot een bedrag van € 191.851,61 voor een op te leggen geldboete of betaling van een bedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De grondslag van het beslag op voornoemde goederen is aanwezig en de zaak dient nog aan de rechter te worden voorgelegd, waarbij het Openbaar Ministerie de kans reëel acht dat klager veroordeeld zal worden en dat daarbij (deels) een geldboete en/of een bedrag ter ontneming zal worden opgelegd. Tot die tijd zou het beslag op voornoemde goederen niet moeten worden opgeheven. Er is volgens het Openbaar Ministerie verder geen zwaarwegend persoonlijk belang.

4.De beoordeling

Uit de stukken en het verhandelde in raadkamer is het volgende gebleken.
Op 16 augustus 2021 en 28 oktober 2021 is op de voet van artikel 94a Sv voornoemd bedrijfspand en voornoemde auto en geldbedragen in beslag genomen.
Op 5 oktober 2021 is, gelet op de aanvraag machtiging conservatoir beslag, een machtiging conservatoir beslag afgegeven door de rechter-commissaris waarbij de vordering is geschat op € 191.851,61.
Klager wordt – kort gezegd – verdacht van witwassen en valsheid in geschrift.
De rechtbank stelt voorop dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een marginaal karakter draagt. Dat betekent dat van de rechtbank niet kan worden gevergd in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden. Daarvoor is in de beklagprocedure geen plaats, omdat ten tijde van een dergelijke procedure veelal het dossier zoals dat uiteindelijk aan de zittingsrechter in de hoofd- of ontnemingszaak zal worden voorgelegd, nog niet compleet is en omdat voorkomen moet worden dat de beklagrechter vooruitloopt op het in de hoofd- of de ontnemingszaak te geven oordeel. Het beperkte karakter van de beklagprocedure komt tot uitdrukking in enkele van de aan te leggen toetsingsmaatstaven (Hoge Raad 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654).
In het onderhavig geval is sprake van beslag op een auto, bedrijfspand, geldbedrag en tegoeden die volgens het Openbaar Ministerie aan klager toebehoren, welk beslag dient tot bewaring van het recht van verhaal voor een aan klager op te leggen geldboete en/of aan klager op te leggen verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van het door klager wederrechtelijk verkregen voordeel.
De rechtbank dient in dit geval op grond van artikel 94a lid 1 Sv te beoordelen of sprake is van een verdenking van een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd en of het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, in de strafzaak tegen klager een geldboete zal opleggen. Op grond van artikel 94a lid 2 Sv moet de rechtbank tevens beoordelen of er sprake is van een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd en het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, in de ontnemingszaak tegen klager, aan hem de verplichting tot betaling aan de staat van het wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen.
Op grond van de zich thans in het dossier bevindende stukken en het verhandelde in raadkamer is de rechtbank van oordeel dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, aan klager een geldboete en/of in de ontnemingszaak aan klager/verdachte de verplichting tot betaling aan de staat van wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen. Uit het dossier blijkt immers dat klager in zijn winkel ‘GSM Connect’ contant geld ontving en afgaf, terwijl de winkel als handelsactiviteiten had het in- en verkopen van mobiele telefoons en toebehoren, dat klager amper een inkomen genoot en dat de in het zwarte mapje, dat tijdens het onderzoek in de winkel in beslag is genomen, genoteerde bedragen niet aansluiten op de bankmutaties. Tot slot blijkt uit het dossier dat verdachte hier geen verklaring voor heeft gegeven.
De rechtbank merkt hierbij op dat het door klager gevoerde persoonlijk belang onvoldoende opweegt tegen het strafvorderlijke belang bij voortduring van het beslag in deze zaak.
Het beklag dient dan ook ongegrond te worden verklaard.
De rechtbank komt tot de volgende beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank verklaart het beklag
ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door
mr. W.M.C. van den Berg, voorzitter,
mrs. P.L.C.M. Ficq en I. Timmermans, rechters
in tegenwoordigheid van mr. M. van Randeraat, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 20 januari 2022.
Tegen de beslissing van deze rechtbank staat voor klager beroep in cassatie bij de Hoge Raad open,
in te stellen bij de griffie van deze rechtbank,
binnen veertien (14) dagen na betekening van deze beschikking.