In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 20 januari 2022 uitspraak gedaan op een klaagschrift van een klager, die zich verzet tegen het conservatoire beslag dat is gelegd op zijn bedrijfspand, een auto en geldbedragen. Het klaagschrift is op 2 november 2021 ingediend, waarna het Openbaar Ministerie op 18 november 2021 zijn standpunt heeft kenbaar gemaakt. De klager, die wordt verdacht van witwassen en valsheid in geschrift, heeft aangevoerd dat het beslag opgeheven moet worden omdat hij niet duidelijk is waar hij van verdacht wordt en dat zijn persoonlijke belangen zwaarder wegen dan het strafvorderlijk belang. Hij heeft een jong kind en heeft de auto nodig voor zijn werk.
Het Openbaar Ministerie heeft zich verzet tegen de teruggave van de in beslag genomen goederen en heeft aangegeven dat er een reële kans is dat de klager zal worden veroordeeld voor de feiten waarvoor het beslag is gelegd. De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat er voldoende grondslag is voor het beslag en dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de klager later een geldboete of een verplichting tot betaling van wederrechtelijk verkregen voordeel opgelegd zal krijgen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het persoonlijke belang van de klager niet opweegt tegen het belang van het Openbaar Ministerie en heeft het klaagschrift ongegrond verklaard.