ECLI:NL:RBAMS:2022:1561

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 maart 2022
Publicatiedatum
29 maart 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 3880
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van vergunning voor omzetting van zelfstandige woonruimten naar onzelfstandige woonruimten in Amsterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 25 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, wonende in Amsterdam, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. De zaak betreft de vergunningverlening voor het omzetten van een zelfstandige woonruimte naar vier onzelfstandige woonruimten. De eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de vergunningen die aan de vergunninghouder zijn verleend, omdat hij van mening is dat deze vergunningen leiden tot onaanvaardbare overlast en een schending van het woon- en leefmilieu. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college het bezwaar van de eiser tegen het primaire besluit I niet-ontvankelijk heeft verklaard, en het bezwaar tegen het primaire besluit II heeft herroepen. De rechtbank oordeelt dat het college niet zorgvuldig heeft gehandeld en dat de belangen van de eiser onvoldoende zijn meegewogen. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt het college op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de klachten van de eiser en de bevindingen van een geluidrapport in acht moeten worden genomen. Tevens wordt het college veroordeeld in de proceskosten van de eiser.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/3880

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 maart 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam , eiser, (hierna: [eiser] ),

(gemachtigde: mr. A.A. Bouwman),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder (hierna: college),
( [gemachtigde verweerder] ).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen
: [vergunninghouder] ,te Luxemburg, (hierna: vergunninghouder),
(gemachtigde: mr. D. Mohammadi).

Procesverloop

Met een besluit van 21 april 2020 (het primaire besluit I) heeft het college aan vergunninghouder een vergunning verleend voor het omzetten van een zelfstandige woonruimte in vier onzelfstandige woonruimten op het adres [adres] .
Met een besluit van 20 mei 2020 (het primaire besluit II) heeft het college aan vergunninghouder een vergunning verleend voor het omzetten van een zelfstandige woonruimte in drie onzelfstandige woonruimten op het adres [adres] .
Met een besluit van 10 juni 2020 (het primaire besluit III) heeft het college aan vergunninghouder een aangepaste vergunning verleend voor het omzetten van een zelfstandige woonruimte naar vier onzelfstandige woonruimten op het adres
[adres] .
Met een besluit van 16 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van [eiser] tegen het primaire besluit I niet-ontvankelijk verklaard, het primaire besluit II herroepen en het bezwaar tegen het primaire besluit III ongegrond verklaard.
[eiser] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op een zitting van 23 februari 2022. [eiser] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Namens derde-belanghebbende is verschenen [naam] , bijgestaan door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Aanleiding voor deze procedure
1. [eiser] woont sinds 2003 aan de [adres] . De
[adres] bestaat uit vier verdiepingen. De huizen zijn gebouwd in de jaren 30 van de vorige eeuw.
2. Vergunninghouder heeft op 21 december 2019 een aanvraag voor een omzettingsvergunning ingediend voor de woning aan de [adres] . Het betreft het omzetten van één zelfstandige woonruimte naar vier onzelfstandige woonruimten. Met het primaire besluit I heeft het college de vergunning verleend.
3. Vergunninghouder heeft op 16 maart 2020 een aanvraag ingediend voor het omzetten van één zelfstandige woonruimte naar drie onzelfstandige woonruimten voor de woning aan de [adres] . Met het primaire besluit II is deze omzettingsvergunning verleend. Op 27 maart 2020 heeft vergunninghouder de aanvraag van 16 maart 2020 gewijzigd in die zin dat omzetting naar vier onzelfstandige woonruimten is aangevraagd. Met het primaire besluit III heeft het college de omzettingsvergunning verleend.
4. [eiser] heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Het college heeft in het bestreden besluit het bezwaar tegen het primaire besluit I niet-ontvankelijk verklaard, omdat [eiser] te laat bezwaar heeft gemaakt. Het bezwaar tegen het primaire besluit II is van rechtswege aangemerkt als bezwaar tegen het primaire besluit III. Het college heeft het primaire besluit II herroepen en het bezwaar tegen het primaire besluit III ongegrond verklaard.
Ontvankelijkheid bezwaar tegen het primaire besluit I
5. [eiser] stelt zich op het standpunt dat het college zijn bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Hij was niet op de hoogte van het primaire besluit I. Het college had hem daarover moeten informeren.
6. De rechtbank is van oordeel dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Het primaire besluit I is op 21 april 2020 bekendgemaakt door toezending aan de aanvrager en publicatie in het elektronisch gemeenteblad van de gemeente Amsterdam. Dit betekent dat [eiser] hiertegen binnen zes weken bezwaar kon maken, te weten tot en met 2 juni 2020. Het college heeft het bezwaarschrift van [eiser] op 24 juni 2020 ontvangen. Dat is te laat. Het college was niet verplicht om [eiser] over het primaire besluit I te informeren. [eiser] heeft geen omstandigheden aangevoerd op grond waarvan de te late indiening hem niet kan worden verweten.
Het standpunt van [eiser]
7. [eiser] stelt zich verder op het standpunt dat de vergunning van 10 juni 2020 ten onrechte is verleend. In het pand aan de [adres] is driekwart al verkamerd. Door deze vergunning te verlenen, wordt het quotum uit het geldende beleid overschreden. [eiser] begrijpt niet dat er in het beleid een overgangsregeling is opgenomen op grond waarvan de schending van het quotum mogelijk wordt gemaakt. Verder staat de leefbaarheid onder druk doordat studenten komen en gaan en overlast veroorzaken. Bovendien zijn de woningen slecht geïsoleerd tegen geluid. Volgens [eiser] is er een onaanvaardbare overlastsituatie ontstaan waarbij inbreuk wordt gemaakt op het woon- en leefmilieu. Het college heeft geen onderzoek gedaan of er in dit specifieke geval aanleiding bestond om de aanvraag af te wijzen, waardoor het besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen.
Het oordeel van de rechtbank
8. De rechtbank stelt vast dat het college het primaire besluit II heeft herroepen en dat het bezwaar van [eiser] zich, gelet op artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), van rechtswege richt tegen het primaire besluit III. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of het college het bezwaar tegen het primaire besluit III terecht ongegrond heeft verklaard.
Kern bestreden besluit
9. Het college stelt zich op het standpunt dat de vergunning terecht is verleend. Het college wijst op het beleidskader bij de Huisvestingsverordening dat door de gemeenteraad is vastgesteld. Daarin is een algemene afweging opgenomen waarbij de belangen van alle betrokken partijen aan bod komen. De voor- en nadelen van kamergewijze verhuur zijn daarin opgenomen, waarbij het uitgangspunt is dat als aan de in de Huisvestingsverordening gestelde voorwaarden wordt voldaan, de voordelen in de regel opwegen tegen de nadelen. Het voordeel is dat het omzetten van zelfstandige naar onzelfstandige woonruimten tot een groter woningaanbod leidt, met name voor starters, studenten en alleenstaanden. Ook kan de omzetting eenvoudig worden teruggedraaid en verdwijnen zelfstandige woonruimten niet definitief uit de woonruimtevoorraad. Het nadeel is echter dat kamerverhuur een nadelig effect kan hebben op het woon- en leefklimaat. Daarom is per 1 april 2020 een quotum met een maximum ingevoerd op zowel wijkniveau als per gebouw. Dit betekent dat bij omzettingsvergunningen die zijn aangevraagd na 1 april 2020 het college geen individuele belangenafweging hoeft te maken indien het quotum nog niet is bereikt. Is de vergunning aangevraagd vóór 1 april 2020, dan geldt de individuele belangenafweging wel. Het college heeft in dit kader opgemerkt dat [eiser] niet op grond van objectieve feiten en omstandigheden heeft aangetoond dat sprake is van een onaanvaardbare overlastsituatie en dat er ook geen klachtendossier over de gestelde overlast bekend is. Daarom is het college niet gebleken van een onaanvaardbare inbreuk op het geordend woon- en leefmilieu en zijn de omzettingsvergunningen verleend.
Belangenafweging
10. De rechtbank overweegt dat het college een aanvraag voor een omzettingsvergunning tot legalisatie van een bestaande situatie kan weigeren, indien sprake is van inbreuk op een geordend woon- en leefmilieu in de omgeving van de betreffende woonruimte. Van een onaanvaardbare inbreuk is sprake als aantoonbare overlast op grond van objectieve feiten en omstandigheden zich voordoet en de overlastveroorzaker en eigenaar vooraf door de klagers en door burgemeester en wethouders op de overlast zijn gewezen en dit niet tot beëindiging van de overlast heeft geleid. [1]
11. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. [eiser] woont sinds 2003 aan de [adres] . Toen woonden er op de vier etages in het pand één tot twee personen per verdieping, dat betekent, naast [eiser] , drie tot maximaal zes personen in het hele pand (op huisnummer [huisnummer] ). Sinds 2013 is de verkamering begonnen. Op de begane grond, eerste en derde verdieping is nu sprake van onzelfstandige woonruimten voor elf bewoners. Het pand is gebouwd in de jaren 30 van de vorige eeuw en het pand wordt als gehorig ervaren.
12. De rechtbank overweegt dat het college voornemens was om het quotum per
1 januari 2020 in te voeren per pand en per wijk. Dat zou betekenen dat aan de
[adres] maximaal 25% omgezet mag worden naar onzelfstandige woonruimten. De ingangsdatum is later herzien en verplaatst naar 1 april 2020. Bepalend is in dit geval de datum waarop vergunninghouder de aanvraag heeft ingediend. De aanvraag voor de [adres] is ingediend op 16 maart 2020 met een wijziging aanvraag op
27 maart 2020. Het pand- en wijkquotum is op 1 april 2020 in werking getreden. Omdat de onderhavige aanvraag vóór die datum is ingediend, is het quotum niet van toepassing. De rechtbank overweegt echter dat met het quotum wel een maatstaf is gegeven voor het waarderen van de maximaal toegestane omzetting naar onzelfstandige woonruimten, in verband met het woongenot van anderen. Toepassing van die maatstaf betekent in dit geval een forse overschrijding van het quotum van 25%. Te weten 75% omzetting indien van vier bouwlagen wordt uitgegaan ( [huisnummer] ) of 66,7% indien van drie bouwlagen wordt uitgegaan (omdat [adres] -huis een eigen ingang heeft). Voor de duidelijkheid: het quotum gold niet ten tijde van de onderhavige aanvraag, maar het geeft naar het oordeel van de rechtbank wel een indicatie voor het gewicht wat dient te worden toegekend aan het belang van [eiser] die overlast zegt te ervaren door de verkamering.
13. Voorts spelen de volgende omstandigheden naar het oordeel van de rechtbank een rol bij de belangenafweging en heeft het college deze omstandigheden ten onrechte niet in de beoordeling betrokken.
14. [eiser] heeft zich bij het meldpunt voor overlast van de gemeente Amsterdam gemeld en kreeg toen als antwoord dat de gemeente niets voor hem kon betekenen, omdat zijn woning niet wordt verhuurd door een woningcorporatie. Dat betekent dat de vaststelling in het bestreden besluit, dat bij het college geen klachtdossier bekend is, juist is. Maar daarvoor heeft [eiser] een plausibele verklaring gegeven.
15. [eiser] heeft regelmatig geklaagd bij de buren en de verhuurder over de door hem ondervonden overlast door de bewoning van jongvolwassenen en studenten. Hij heeft dit ook in beroep onderbouwd met schriftelijk stukken. Zo heeft hij bijvoorbeeld op
22 september 2015 de verhuurder aangeschreven en onder meer aangegeven: “
Ik ervaar de nodige geluidsoverlast vanuit de bovengelegen woning: voetstappen en andere geluiden zijn duidelijk hoorbaar met vier bewoners plus regelmatige bezoekers denk ik dat u zich er wel een voorstelling van kunt maken. Ook het voortdurend op en neer lopen in het trappenhuis is nogal storend. Ik verzoek daarom geluidsdempende maatregelen te treffen.”
Ook heeft [eiser] meermaals zijn buren aangeschreven, waaronder de buren van de [adres] op 27 juli 2016. [eiser] schrijft daarin onder andere: “
Om de leefbaarheid te waarborgen heb ik een paar opmerkingen: Ik ben het nu meer dan zat dat er dag in uit de hele dag door geluid uit audiovisuele bron mijn woning penetreert en wil jullie dringend verzoeken dit beperken tot bijvoorbeeld het timeslot 20.00 -22.00 en daarbuiten het geluid dusdanig te dempen d.m.v. headsets dat ik er geen hinder van ondervind, de grens van mijn belastbaarheid is ruimschoots overschreden.”
16. [eiser] heeft verder een geluidrapport van 7 juli 2021 overgelegd. Het betreft een geluidmeting in de panden [adres] en [huisnummer] (de woning van [eiser] ). In het rapport wordt onder meer geconcludeerd dat in de slaapkamers van de woning van [eiser] er een overschrijding is van de geluidnorm voor contactgeluiden.
17. Tot slot heeft [eiser] gewezen op een uitspraak van het gerechtshof Amsterdam [2] waarin het hof overweegt dat jongvolwassenen intensiever gebruik zullen maken van de woning waarin zij leven en van de gemeenschappelijke voorzieningen in vergelijking tot het gebruik daarvan door een gezin met een vergelijkbaar aantal leden. Dat gebruik zal niet onopgemerkt aan de buren voorbijgaan en kan tot overlast leiden.
Conclusie
18. Gelet op het voorgaande kan de afweging van de belangen van [eiser] in het bestreden besluit geen stand houden. Het bestreden besluit is naar het oordeel van de rechtbank onzorgvuldig voorbereid en niet draagkrachtig gemotiveerd. Daarom is het beroep van [eiser] gegrond en vernietigt de rechtbank het bestreden besluit, voor zover daarbij de bezwaren tegen het primaire besluit III ongegrond zijn verklaard, wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb. Verder draagt de rechtbank het college op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van deze uitspraak. Het college zal bij het te nemen besluit in ieder geval dienen te betrekken de klachten van [eiser] bij de verhuurder en de huurders, de bevindingen van het geluidrapport van
7 juli 2021 en de vraag wat de gevolgen voor het woon- en leefmilieu van [eiser] zijn indien alle andere woningen aan de [adres] zijn omgezet van (drie) zelfstandige woonruimten naar in totaal (elf) onzelfstandige woonruimten.
19. Omdat het beroep gegrond is, veroordeelt de rechtbank het college in de door [eiser] gemaakte proceskosten. Die kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor de zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1). Daarnaast bepaalt de rechtbank dat het college aan [eiser] het door hem betaalde griffierecht moet vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij de bezwaren tegen het primaire besluit III ongegrond zijn verklaard;
  • draagt het college op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 181,- aan [eiser] te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H.M. van de Ven, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.M. Mazurel, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 maart 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie artikel 3.3.1, eerste lid, onder c, van de Huisvestingsverordening 2020.