ECLI:NL:RBAMS:2022:1542

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 maart 2022
Publicatiedatum
29 maart 2022
Zaaknummer
C/13/688861 / HA ZA 20-881
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Collectieve actie inzake sjoemeldiesel en rechtsmacht van de Nederlandse rechter

In deze zaak heeft de Stichting Diesel Emissions Justice (SDEJ) een collectieve actie aangespannen tegen verschillende gedaagden, waaronder Stellantis N.V. en FCA Italy, in verband met het dieselemissieschandaal. De rechtbank Amsterdam heeft op 30 maart 2022 uitspraak gedaan over de rechtsmacht van de Nederlandse rechter en de toepasselijkheid van de Wet afwikkeling massaschade in collectieve actie (WAMCA). SDEJ heeft 76 partijen gedagvaard, maar trok later de vorderingen in tegen enkele gedaagden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagden, waaronder FCA N.V. en FCA NL, woonplaats hebben in Nederland, waardoor de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de WAMCA van toepassing is op de vorderingen van SDEJ, die zijn ingesteld na de inwerkingtreding van deze wet. De rechtbank heeft de zaak verwezen naar de rol voor conclusie van gedaagden met betrekking tot de ontvankelijkheid van SDEJ en het toepasselijk recht. De beslissing over de proceskosten is aangehouden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/688861 / HA ZA 20-881
Vonnis van 30 maart 2022
in de zaak van
de stichting
STICHTING DIESEL EMISSIONS JUSTICE,
gevestigd te Amsterdam,
e i s e r e s,
advocaat eerst mr. L.C.M. Berger, thans mr. Q.L.C.M. Bongaerts te Amsterdam,
tegen
1. de naamloze vennootschap
STELLANTIS N.V.(voorheen
FIAT CHRYSLER AUTOMOBILES N.V.),
gevestigd te Amsterdam,
advocaat mr. I.J.F. Wijnberg te Amsterdam,
2. de vennootschap naar buitenlands recht
FCA ITALY S.P.A.,
gevestigd te Turijn, Italië,
advocaat mr. I.J.F. Wijnberg te Amsterdam,
3. de vennootschap naar buitenlands recht
ALFA ROMEO S.P.A.,
gevestigd te Turijn, Italië,
advocaat mr. I.J.F. Wijnberg te Amsterdam,
4. de vennootschap naar buitenlands recht
FCA US LLC,
gevestigd te Auburn Hills, Michigan, Verenigde Staten van Amerika,
advocaat mr. I.J.F. Wijnberg te Amsterdam,
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
FCA NETHERLANDS B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
advocaat mr. I.J.F. Wijnberg te Amsterdam,
6. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ABSWOUDE B.V.,
gevestigd te Noordwijk,
advocaat mr. M.J. van Joolingen te 's-Hertogenbosch,
7. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AMERICAN CARS SCHIMMERT B.V.,
gevestigd te Schimmert,
advocaat mr. M.J. van Joolingen te 's-Hertogenbosch,
8. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 8] .,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
advocaat mr. M.J. van Joolingen te 's-Hertogenbosch,
9. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 9],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
advocaat mr. M.J. van Joolingen te 's-Hertogenbosch,
10. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 10],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
advocaat mr. M.J. van Joolingen te 's-Hertogenbosch,
11. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AUTOPALACE ZWOLLE B.V.,
gevestigd te Zwolle,
advocaat mr. J.S. de Jong te Nijmegen,
12. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 12],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
advocaat mr. M.J. van Joolingen te 's-Hertogenbosch,
13. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 13] .,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
advocaat mr. M.J. van Joolingen te 's-Hertogenbosch,
14. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 14],
gevestigd te Hendrik [vestigingsplaats] ,
advocaat mr. M.J. van Joolingen te 's-Hertogenbosch,
15. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 15],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
advocaat mr. M.J. van Joolingen te 's-Hertogenbosch,
16. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 16],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
advocaat mr. M.J. van Joolingen te 's-Hertogenbosch,
17. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 17],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
advocaat mr. M.J. van Joolingen te 's-Hertogenbosch,
18. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 18],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
advocaat mr. M.J. van Joolingen te 's-Hertogenbosch,
19. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 19] .,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
advocaat mr. M.J. van Joolingen te 's-Hertogenbosch,
20. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 20],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
advocaat mr. M.J. van Joolingen te 's-Hertogenbosch,
21. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AUTOBEDRIJF DE SNIPPERLING APELDOORN B.V.,
gevestigd te Apeldoorn,
advocaat mr. M.J. van Joolingen te 's-Hertogenbosch,
22. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AUTOBEDRIJF DE SNIPPERLING B.V.,
gevestigd te Deventer,
advocaat mr. M.J. van Joolingen te 's-Hertogenbosch,
23. de vennootschap onder firma
[gedaagde 23],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
advocaat mr. M.J. van Joolingen te 's-Hertogenbosch,
24. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 24],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
advocaat mr. M.J. van Joolingen te 's-Hertogenbosch,
25. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 25],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
advocaat mr. M.J. van Joolingen te ’s-Hertogenbosch,
26. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 26],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
advocaat mr. M.J. van Joolingen te ’s-Hertogenbosch,
27. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 27],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
advocaat mr. M.J. van Joolingen te ’s-Hertogenbosch,
28. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 28],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
advocaat mr. M.J. van Joolingen te ’s-Hertogenbosch,
29. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AUTOMOBIELBEDRIJF ZEEUW B.V.,
gevestigd te Hendrik Ido Ambacht,
advocaat mr. M.J. van Joolingen te ’s-Hertogenbosch,
30. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 30],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
advocaat mr. M.J. van Joolingen te ’s-Hertogenbosch,
31. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 31],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
advocaat mr. M.J. van Joolingen te ’s-Hertogenbosch,
32. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 32],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
advocaat mr. M.J. van Joolingen te ’s-Hertogenbosch,
33. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AUTOWINKEL B.V.,
gevestigd te Woerden,
advocaat mr. M.J. van Joolingen te ’s-Hertogenbosch,
34. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 34],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
advocaat mr. M.J. van Joolingen te ’s-Hertogenbosch,
35. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 35],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
advocaat mr. M.J. van Joolingen te ’s-Hertogenbosch,
36. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 36],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
advocaat mr. M.J. van Joolingen te ’s-Hertogenbosch,
37. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 37],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
advocaat mr. M.J. van Joolingen te ’s-Hertogenbosch,
38. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 38] .,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
advocaat mr. M.J. van Joolingen te ’s-Hertogenbosch,
39. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CONTENT AUTOGROEP I B.V.,
gevestigd te Eindhoven,
advocaat mr. M.J. van Joolingen te ’s-Hertogenbosch,
40. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CONTENT AUTOGROEP II B.V.,
gevestigd te Eindhoven,
advocaat mr. M.J. van Joolingen te ’s-Hertogenbosch,
41. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 42],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
advocaat mr. M.J. van Joolingen te ’s-Hertogenbosch,
42. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DE BURGH ACHT B.V.,
gevestigd te Eindhoven,
advocaat mr. M.J. van Joolingen te ’s-Hertogenbosch,
43. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 43],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
advocaat mr. M.J. van Joolingen te ’s-Hertogenbosch,
44. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 44],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
advocaat mr. M.J. van Joolingen te ’s-Hertogenbosch,
45. de vennootschap onder firma
[gedaagde 45],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
advocaat mr. M.J. van Joolingen te ’s-Hertogenbosch,
46. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 46],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
advocaat mr. M.J. van Joolingen te ’s-Hertogenbosch,
47. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 47],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
advocaat mr. M.J. van Joolingen te ’s-Hertogenbosch,
48. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 48],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
advocaat mr. M.J. van Joolingen te ’s-Hertogenbosch,
49. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 49],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
advocaat mr. M.J. van Joolingen te ’s-Hertogenbosch,
50. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 50],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
advocaat mr. M.J. van Joolingen te ’s-Hertogenbosch,
51. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HOLLANDSE AUTO IMPORTMIJ B.V.,
gevestigd te Rijnsburg,
advocaat mr. M.J. van Joolingen te ’s-Hertogenbosch,
52. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 52],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
advocaat mr. M.J. van Joolingen te ’s-Hertogenbosch,
53. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 53],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
advocaat mr. M.J. van Joolingen te ’s-Hertogenbosch,
54. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 54],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
advocaat mr. M.J. van Joolingen te ’s-Hertogenbosch,
55. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 55] .,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
advocaat mr. M.J. van Joolingen te ’s-Hertogenbosch,
56. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 56],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
advocaat mr. M.J. van Joolingen te ’s-Hertogenbosch,
57. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 57] .,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
advocaat mr. M.J. van Joolingen te ’s-Hertogenbosch,
58. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 58],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
advocaat mr. M.J. van Joolingen te ’s-Hertogenbosch,
59. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 59],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
advocaat mr. M.J. van Joolingen te ’s-Hertogenbosch,
60. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 60],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
advocaat mr. M.J. van Joolingen te ’s-Hertogenbosch,
61. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 61] .,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
advocaat mr. M.J. van Joolingen te ’s-Hertogenbosch,
62. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 62],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
advocaat mr. M.J. van Joolingen te ’s-Hertogenbosch,
63. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MOTORHUIS B.V.,
gevestigd te Leiden,
advocaat mr. M.J. van Joolingen te ’s-Hertogenbosch,
64. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 64],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
advocaat mr. M.J. van Joolingen te ’s-Hertogenbosch,
65. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 65],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
advocaat mr. M.J. van Joolingen te ’s-Hertogenbosch,
66. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 66],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
advocaat mr. M.J. van Joolingen te ’s-Hertogenbosch,
67. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TRUCKLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
advocaat mr. M.J. van Joolingen te ’s-Hertogenbosch,
68. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 68],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
advocaat mr. M.J. van Joolingen te ’s-Hertogenbosch,
69. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 69],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
advocaat mr. M.J. van Joolingen te ’s-Hertogenbosch,
70. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 70],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
advocaat mr. M.J. van Joolingen te ’s-Hertogenbosch,
71. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 71],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
advocaat mr. M.J. van Joolingen te ’s-Hertogenbosch,
72. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 72],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
advocaat mr. M.J. van Joolingen te ’s-Hertogenbosch,
g e d a a g d e n.
Eiseres wordt hierna SDEJ genoemd. Gedaagden 1 tot en met 5 worden hierna gezamenlijk FCA c.s. genoemd, en ieder afzonderlijk FCA N.V., FCA Italy, Alfa Romeo, FCA US en FCA NL. Gedaagden 6 tot en met 72 worden hierna gezamenlijk de Dealers genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
SDEJ heeft 76 partijen gedagvaard. Na de eerstdienende dag heeft zij de vorderingen tegen gedaagden 73 tot en met 76 (tegen wie verstek was verleend) ingetrokken. Alle overige gedaagden zijn verschenen. De Dealers zijn, op één na, verschenen bij mr. Van Joolingen. Die ene dealer, AutoPalace Zwolle B.V. (gedaagde 11), is verschenen bij mr. De Jong.
1.2.
Bij de rolbeslissing van 24 maart 2021 is een procesorde vastgesteld.
1.3.
Volgens de vastgestelde procesorde hebben FCA c.s., de Dealers (met uitzondering van AutoPalace Zwolle B.V.) en AutoPalace Zwolle B.V. ieder een conclusie genomen over (i) de rechtsmacht van de Nederlandse rechter en (ii) de toepasselijkheid van de Wet afwikkeling massaschade in collectieve actie (de WAMCA) en/of artikel 3:305a (oud) Burgerlijk Wetboek (BW).
1.4.
Volgens de vastgestelde procesorde is vervolgens, bij tussenvonnis van
22 september 2021, een mondelinge behandeling van deze twee onderwerpen bepaald. Deze mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 18 januari 2022. Daarvan is proces-verbaal opgemaakt. Bij brief van 17 februari 2022 heeft mr. Wijnberg naar aanleiding van het proces-verbaal een aantal opmerkingen gemaakt. Bij brief van 24 februari 2022 heeft mr. Bongaerts naar aanleiding van het proces-verbaal een aantal opmerkingen gemaakt.
1.5.
Tot slot is vonnis over de meergenoemde twee onderwerpen bepaald.

2.Inleiding

SDEJ
2.1.
SDEJ is opgericht op 1 juli 2019. In haar statuten wordt zij aangeduid als de stichting.
Artikel 2 lid 1 van de statuten van SDEJ luidt:
De stichting heeft ten doel het behartigen en voortzetten van de belangen van de Gedupeerden (…), waaronder begrepen maar niet beperkt tot:
a. het wereldwijd behartigen van de belangen van Gedupeerden in verband met de Claim;
b. het behartigen van de belangen van Gedupeerden en het vertegenwoordigen van Gedupeerden in juridische procedures binnen Nederland en in andere jurisdicties, zoals civiele, strafrechtelijke en bestuursrechtelijke procedures, al naar gelang het geval;
c. het verkrijgen en verdelen van financiële compensatie voor (een gedeelte van) de schade die de Gedupeerden (…) stellen te hebben geleden;
d. het behartigen van de collectieve belangen van Gedupeerden in milieuzaken, in juridische procedures binnen Nederland en in andere jurisdicties, zoals civiele, strafrechtelijke en bestuursrechtelijke procedures, al naar gelang het geval;
e. al hetgeen met vorenstaande verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn, alles in de ruimste zin van het woord;
een en ander voor zover dit door het bestuur opportuun wordt geacht.
De statuten van SDEJ definiëren “Gedupeerden” als “alle natuurlijke personen, dan wel privaat- of publiekrechtelijke rechtspersonen, of hun rechtsopvolgers die direct of indirect op welke manier dan ook geschaad of benadeeld zijn door het handelen of nalaten van de Entiteiten en Beleidsbepalers (…) waarop de Claims zijn gebaseerd, dit in de ruimste zin van het woord”.
De statuten van SDEJ definiëren “Claim of Claims” als “klachten, eisen en/of vorderingen van de Gedupeerden en/of de stichting in het belang van de Gedupeerden, op welke rechtsgrondslag dan ook, jegens een of meer Entiteiten en/of hun Beleidsbepalers met betrekking tot iedere vorm van benadeling, verlies of schade die de Gedupeerden stellen te hebben geleden of te lijden, individueel of gezamenlijk, als gevolg van ongeoorloofde manipulatie van de uitstoot van voertuigen in bepaalde testsituaties en/of de verkeerde voorstelling van zaken door de Entiteiten met betrekking tot de daadwerkelijke niveaus van deze uitstoot, algemeen bekend als het dieselemissieschandaal, dat uitdrukkelijk omvat, maar niet beperkt is tot vorderingen van Gedupeerden in verband met de aankoop, het bezit of de lease van voertuigen en vorderingen in verband met de uitstoot van milieugevaarlijke stoffen”.
FCA c.s.
2.2.
FCA N.V. – tegenwoordig Stellantis N.V. geheten – is een houdstermaatschappij. Zij is op 11 oktober 2014 Fiat S.p.A. onder algemene titel opgevolgd. Fiat S.p.A. was toen de moedermaatschappij van FCA Italy, Alfa Romeo en FCA US.
2.3.
FCA Italy, Alfa Romeo en FCA US produceren voertuigen.
2.4.
FCA NL is een dochtermaatschappij van FCA Italy. Zij is de importeur/distributeur voor de Nederlandse markt van nieuwe door FCA Italy, Alfa Romeo en FCA US geproduceerde voertuigen.
De Dealers
2.5.
De Dealers hebben een contractuele relatie met FCA NL. Zij handelen (onder meer) in de hiervoor onder 2.4 bedoelde van FCA NL verkregen voertuigen.

3.De dagvaarding van SDEJ

3.1.
SDEJ opent de dagvaarding, waarin zij zichzelf de Stichting noemt, met een lijst van afkortingen en definities.
3.2.
In hoofdstuk VI.B van de dagvaarding omschrijft SDEJ de personen tot bescherming van wier belangen haar vorderingen strekken. Het betreft alle natuurlijke personen en/of rechtspersonen die binnen de Europese Unie, subsidiair binnen Nederland, (A) een of meer “Getroffen Voertuigen” geleverd hebben gekregen of (B) een of meer nieuwe of gebruikte “Getroffen Voertuigen” uit hoofde van financial lease in bezit hebben (gehad), waarbij de Lessee (nog) geen juridisch eigenaar van het betreffende “Getroffen Voertuig” is geworden. SDEJ definieert “Getroffen Voertuig”, voor zover hier van belang, als een door FCA N.V., FCA Italy, FCA US en Alfa Romeo (waaronder begrepen een of meer aan hen gelieerde ondernemingen) gefabriceerd, van een “Illegaal Manipulatie-instrument” voorzien dieselvoertuig dat door een typegoedkeuringsinstantie in de Europese Unie is goedgekeurd op basis van de Euro 5 of Euro 6 grenswaarden en door een “Gedupeerde” in de periode vanaf 1 januari 2009 tot het te wijzen eindvonnis is gekocht, geleaset of anderszins is verkregen.
3.3.
Hoofdstuk IV van de dagvaarding is getiteld “Juridisch kader en aansprakelijkheidsgronden per gedaagde”. Na een plan van behandeling komen in dat hoofdstuk achtereenvolgens aan de orde “De wet op de oneerlijke handelspraktijken”, “Vernietigbaarheid Overeenkomsten op grond van dwaling”, ‘Non-conformiteit” en “Onrechtmatige daad”. Onder het laatste kopje komen onder meer gedragingen van gedaagden in groepsverband aan de orde.
3.4.
SDEJ sluit de dagvaarding af met het volgende petitum (letterlijk overgenomen, inclusief verschrijvingen):
REDENEN WAAROMde Stichting de Rechtbank verzoekt te oordelen als volgt:
Ontvankelijkheid, exclusieve belangenbehartiger en nauw omschreven groep
1. de Stichting aan te wijzen als exclusieve belangenbehartiger in de zin van art. 1018e(1) BW;
2. te bepalen dat onderhavige collectieve actie op de navolgende groepen van personen en juridische entiteiten betrekking heeft in de zin van artikel 1018d Rv: (hierna gezamenlijk: de
Nauw Omschreven Groep):
2.1
alle personen en/of rechtspersonen die
2.1.1
een of meer nieuwe of gebruikte Getroffen Voertuigen hebben gekocht, waarbij onderscheid dient te worden gemaakt tussen de volgende subgroepen:
2.1.1.1 Consumenten die hun Getroffen Voertuig nieuw of tweedehands van een Dealer hebben gekocht en die hun Getroffen Voertuig nog in bezit hebben;
2.1.1.2 Consumenten die hun Getroffen Voertuig nieuw of tweedehands van een Dealer hebben gekocht en die het Getroffen Voertuig niet langer in bezit hebben;
2.1.1.3 Lessees Kopers die hun Getroffen Voertuig nog in bezit hebben;
2.1.1.4 Lessees Kopers en die hun Getroffen Voertuig niet langer in bezit hebben;
2.1.1.5 Consumenten die hun Getroffen Voertuig van een ander dan een Dealer hebben gekocht;
2.1.1.6 Zakelijke Kopers die hun Getroffen Voertuigen nieuw of tweedehands van een Dealer hebben gekocht en die hun Getroffen Voertuig nog in bezit hebben;
2.1.1.7 Zakelijke Kopers die hun Getroffen Voertuigen nieuw of tweedehands van een Dealer hebben gekocht en die hun Getroffen Voertuig niet langer in bezit hebben;
2.1.1.8 Zakelijke Kopers die hun Getroffen Voertuig van een ander dan een Dealer hebben gekocht;
of,
2.1.2
een of meer nieuwe of gebruikte Getroffen Voertuigen uit hoofde van financial lease in bezit hebben, waarbij de Lessee nog geen juridisch eigenaar geworden is:
Opt out
te bepalen dat:
3.1
ieder lid van de Nauw Omschreven Groep dat in Nederland woonachtig is of domicilie heeft gedurende een periode van drie maanden na de aankondiging in de zin van artikel 1018f lid 3 Rv van de uitspraak tot aanwijzing van de Exclusieve Belangenbehartiger, de mogelijkheid zal hebben bij schriftelijk bericht aan de griffie van de Rechtbank te laten weten zich van de behartiging van hun belangen in deze collectieve actie te onttrekken;
3.2
ieder lid van de Nauw Omschreven Groep dat buiten Nederland woonachtig is of domicilie heeft, gedurende een periode van zes maanden na de aankondiging in de zin van artikel 1018f lid 3 Rv van de uitspraak tot aanwijzing van de Exclusieve Belangenbehartiger, de mogelijkheid zal hebben bij schriftelijk bericht aan de griffie te laten weten in te stemmen met de behartiging van hun belangen in deze collectieve vordering.
Verklaringen voor recht
4. voor recht te verklaren dat:
4.1
ten aanzien van de bescherming van kleine zelfstandigen, dat verenigingen en stichtingen zonder winstoogmerk, alsmede eenmanszaken, combinaties van natuurlijke personen zoals bijvoorbeeld vennootschappen onder firma, of rechtspersonen met slechts één werknemer waarvan de omzet in het boekjaar voorafgaand aan het jaar van aankoop van het Getroffen Voertuig niet hoger was dan EUR 100.000, in de in deze procedure toe te wijzen vonnissen hebben te gelden als Consumenten.
4.2
ten aanzien van oneerlijke handelspraktijken:
4.2.1
de gedragingen van de Autofabrikanten en de Importeurs als omschreven in het lichaam van deze dagvaarding kwalificeren als een oneerlijke handelspraktijk en mitsdien jegens de Consumenten onrechtmatig zijn;
4.2.2
de gedragingen van de Autofabrikanten en de Importeurs als omschreven in het lichaam van deze dagvaarding aan de Dealers zijn toe te rekenen zodat de oneerlijke handelspraktijken ook aan de Dealers kan worden tegengeworpen en hun gedragingen onrechtmatig zijn jegens de Consumenten;
4.2.3
de Overeenkomsten die tussen Consumenten en de Dealers tot stand zijn gekomen – althans voor 14 juni 2014 – tot stand zijn gekomen als gevolg van voornoemde oneerlijke handelspraktijken, vernietigbaar zijn;
4.2.4
de Dealers, de Autofabrikanten en de Importeurs gelet op de oneerlijke handelspraktijken jegens de Consumenten hoofdelijk schadeplichtig zijn.
4.3
ten aanzien van dwaling:
4.3.1
de Consumenten, Lessees Kopers en de Zakelijke Kopers bevoegd zijn de Overeenkomsten te vernietigen.
4.4
ten aanzien van conformiteit en wanprestatie
4.4.1
dat de Getroffen Voertuigen niet aan de Overeenkomsten beantwoorden;
4.4.2
dat de redelijke termijn tot herstel of vervanging van de gebreken in de Getroffen Voertuigen ongebruikt is verstreken;
4.4.3
dat de Consumenten, Lessees Kopers en de Zakelijke Kopers gerechtigd zijn van de betreffende Dealers vervanging van het onderhavige Getroffen Voertuig te vorderen voor zover zij hun Getroffen Voertuig nog in hun bezit hebben;
4.4.4
dat de Consumenten, Lessees Kopers en Zakelijke Kopers de bevoegdheid hebben om hun respectieve Overeenkomsten met de respectievelijke Dealers te ontbinden.
4.5
ten aanzien van oneerlijke handelspraktijken, dwaling, non-conformiteit en wanprestatie:
4.5.1
dat de Consumenten, Lessees Kopers en Zakelijke Kopers die op grond van de in het kader van dit petitum toe te wijzen vorderingen, waaronder verklaringen voor recht, vernietiging dan wel ontbinding van de Overeenkomst met de desbetreffende Dealers vorderen, dan wel zaaksvervanging, bij toewijzing daarvan geen vergoeding voor het gebruik van het betreffende Getroffen Voertuig verschuldigd zijn;
4.6
ten aanzien van onrechtmatige daad:
4.6.1
dat ieder van de Autofabrikanten, de Importeurs en de Dealers, althans een of meer van hen, jegens de Consumenten, de Zakelijke Kopers en de Lessees onrechtmatig hebben gehandeld;
4.6.2
dat het onrechtmatig handelen van de Autofabrikanten en de Importeurs jegens de Consumenten, de Zakelijke Kopers en de Lessees eveneens aan de Dealers kan worden tegengeworpen;
4.6.3
dat ieder van de Autofabrikanten, de Importeurs en de Dealers, althans een of meer van hen, zich jegens de Consumenten, de Zakelijke Kopers en de Lessees schuldig hebben gemaakt aan onrechtmatig handelen in groepsverband in de zin van artikel 6:166 BW;
Vorderingen tot vernietiging, ontbinding, zaaksvervanging en schadevergoeding
5. ten aanzien van de Consumenten, Lessees Kopers en de Zakelijke Kopers die ten tijde van het in dezen te wijzen vonnis nog in het bezit van hun voertuig zijn en die voor het in deze procedure te wijzen eindvonnis niet kenbaar hebben gemaakt hun Getroffen Voertuig te willen behouden, te oordelen als volgt:
5.1
primair:
5.1.1
de vernietiging van de Overeenkomst tussen de Consument, Lessees Kopers of de Zakelijke Koper en de desbetreffende Dealers uit te spreken, de betreffende Dealers te veroordelen de gehele koopprijs van het Getroffen Voertuig terug te betalen, zonder dat deze daarbij aanspraak zal kunnen maken op een vergoeding in verband met het gebruik van het Getroffen Voertuig of de waardevermindering daarvan.
5.2
Subsidiair:
5.2.1
de betreffende Dealers van wie de Consument, Lessees Koper of de Zakelijke Koper het Getroffen Voertuig heeft gekocht te veroordelen het Getroffen Voertuig terug te nemen en te vervangen door een nieuw exemplaar van een Vergelijkbaar Type, zonder dat deze daarbij aanspraak zal kunnen maken op een vergoeding in verband met het gebruik van het Getroffen Voertuig of de waardevermindering daarvan.
subsidiair
5.2.2
de Autofabrikanten en de Importeurs hoofdelijk te veroordelen het Getroffen Voertuig terug te nemen en te vervangen door een nieuw exemplaar van een Vergelijkbaar Type, zonder dat deze daarbij aanspraak zal kunnen maken op een vergoeding in verband met het gebruik van het Getroffen Voertuig of de waardevermindering daarvan.
5.3
Meer subsidiair:
5.3.1
Te verklaren voor recht dat de Overeenkomsten die de Consumenten, Lessees Kopers of de Zakelijke Kopers met de desbetreffende Dealers hebben gesloten zijn ontbonden en deze gehouden zijn aan de betreffende Consumenten en de Zakelijke Kopers de koopprijs terug te betalen, zonder dat deze daarbij aanspraak zal kunnen maken op een vergoeding in verband met het gebruik van het Getroffen Voertuig of de waardevermindering daarvan.
5.4
Meer subsidiair:
5.4.1
Te verklaren voor recht dat de Overeenkomsten die de Consumenten, Lessees Kopers en de Zakelijke Kopers met de desbetreffende Dealers hebben gesloten op eerste verzoek daartoe van een Consument, Lessees Kopers of een Zakelijke Koper als vernietigd dan wel meer subsidiair ontbonden hebben te gelden, waarna de desbetreffende Dealers gehouden zijn aan de betreffende Consumenten, Lessees Kopers of Zakelijke Kopers de koopprijs terug te betalen, zonder dat deze daarbij aanspraak zal kunnen maken op een vergoeding in verband met het gebruik van het Getroffen Voertuig of de waardevermindering daarvan.
5.5
meer subsidiair:
5.5.1
de Autofabrikanten en de Importeurs en de Dealers hoofdelijk te veroordelen de Consumenten, Lessees Kopers en de Zakelijke Kopers de schade te vergoeden die zij hebben geleden door middel van:
4.5.1.1 – indien de Consument, Lessees Koper en de Zakelijke Koper daarvoor opteert en verzoekt – een schadevergoeding anders dan in geld, namelijk door vervanging van het Getroffen Voertuig door een nieuw exemplaar van een Vergelijkbaar Type, zonder dat de Verweerders daarbij aanspraak zullen kunnen maken op een vergoeding in verband met het gebruik van het Getroffen Voertuig of de waardevermindering daarvan;
4.5.1.2 een schadevergoeding, zoals nader door de Rechtbank vast te stellen.
6. ten aanzien van de Consumenten, Lessees Kopers en de Zakelijke Kopers die ten tijde van het in dezen te wijzen vonnis niet langer in het bezit van hun Getroffen Voertuig zijn dan wel die voor het in deze procedure te wijzen eindvonnis kenbaar hebben gemaakt hun Getroffen Voertuig te willen behouden:
6.1
de Autofabrikanten, de Importeurs en de Dealers hoofdelijk te veroordelen de Consumenten, Lessees Kopers en de Zakelijke Kopers de schade te vergoeden die zij hebben geleden, zoals nader door de Rechtbank vast te stellen.
7. ten aanzien van Lessees:
7.1
de Autofabrikanten en de Importeurs hoofdelijk te veroordelen de Lessees de schade te vergoeden die zij hebben geleden, zoals nader door de Rechtbank vast te stellen
8. In alle gevallen waarin een geldvordering wordt toegewezen, deze te vermeerderen met wettelijke rente vanaf het moment dat de Gedaagden, dan wel een of meer van hen, in verzuim zijn, waarbij de Stichting ten behoeve van de zakelijke gedupeerden aanspraak maakt op wettelijke handelsrente in de zin van artikel 6:119a BW.
9. Gedaagden hoofdelijk te veroordelen in de kosten van dit geding, inclusief, indien van toepassing, de redelijke en evenredige kosten als bedoeld in artikel 1018l lid 2 BW die de Stichting met het oog op de procedure heeft gemaakt, zoals nader door de Rechtbank vast te stellen, één en ander te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum van het in deze procedure te wijzen vonnis.
een en ander met dien verstande dat voor zover Uw Rechtbank van oordeel is dat op het onderliggende feitencomplex het collectieve actierecht van toepassing is zoals dat gold voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Wet Afwikkeling Massaschade in een Collectieve Actie, dan heeft te gelden dat de vorderingen sub 1, 2 en 3 van dit petitum komen te vervallen, alsmede de vorderingen tot betaling van een schadevergoeding in geld.

4.De conclusies van FCA c.s. en de Dealers

4.1.
FCA c.s. sluiten hun hiervoor onder 1.3 bedoelde conclusie als volgt af:
Dat het uw rechtbank moge behagen bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
1. zich onbevoegd te verklaren om kennis te nemen van de door de Stichting ingestelde vorderingen jegens FCA Italy en Alfa Romeo, behoudens ten aanzien van de door de Stichting vermeend namens of in het belang van een – vooralsnog door de Stichting onvoldoende geconcretiseerde – eventuele groep AMS-koper ingestelde vorderingen; en
2. zich onbevoegd te verklaren om kennis te nemen van de door de Stichting ingestelde vorderingen jegens FCA US, behoudens ten aanzien van de door de Stichting vermeend namens of in het belang van een – vooralsnog door de Stichting onvoldoende geconcretiseerde – eventuele groep NL-kopers en AMS-kopers ingestelde vorderingen; en
3. te bepalen dat, voor zover uw rechtbank zich internationaal bevoegd acht, de procedure van de Stichting volledig onder het toepassingsbereik van artikel 3:305a BW (oud) valt;
subsidiair: voor zover uw rechtbank zich internationaal bevoegd acht en het WAMCA regime hierop van toepassing verklaart, in goede justitie
per vordering en per gedaagde (en per motortype)te bepalen:
4. welke gebeurtenis (of gebeurtenissen) kwalificeren als de “gebeurtenissen” in de zin van artikel 119a lid 2 ONBW; en
5. op welke vorderingen de WAMCA wel of niet (al dan niet gedeeltelijk) van toepassing is,
en voorts (primair en subsidiair)
6. te bepalen dat tussentijds hoger beroep zal openstaan tegen het tussenvonnis waarin uw rechtbank oordeelt over rechtsmacht en de toepasselijkheid van de WAMCA; en
7. de Stichting te veroordelen tot betaling van de kosten van het geding, te vermeerderen met de nakosten ten belope van EUR 163,- zonder betekening, dan wel EUR 248,- in het geval van betekening, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, en – voor het geval voldoening van de kosten niet binnen die termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na dagtekening van het vonnis.
4.2.
De Dealers sluiten hun hiervoor onder 1.3 bedoelde conclusies als volgt af:
Dat het uw rechtbank moge behagen bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
1. te bepalen dat de procedure van de Stichting volledig onder het toepassingsbereik van artikel 3:305a BW (oud) valt;
subsidiair: voor zover uw rechtbank het WAMCA regime van toepassing verklaart, in goede justitie
per vordering en per gedaagde (en per motortype)te bepalen:
2. welke gebeurtenis (of gebeurtenissen) kwalificeren als de “gebeurtenissen” in de zin van artikel 119a lid 2 ONBW; en
3. op welke vorderingen de WAMCA wel of niet (al dan niet gedeeltelijk) van toepassing is,
en voorts (primair en subsidiair)
4. te bepalen dat tussentijds hoger beroep zal openstaan tegen het tussenvonnis waarin uw rechtbank oordeelt over toepasselijkheid van de WAMCA; en
5. de Stichting te veroordelen tot betaling van de kosten van het geding, te vermeerderen met de nakosten ten belope van EUR 163,- zonder betekening, dan wel EUR 248,- in het geval van betekening, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, en – voor het geval voldoening van de kosten niet binnen die termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na dagtekening van het vonnis.

5.De beoordeling

5.1.
Met ingang van 1 januari 2020 is in werking getreden de Wet afwikkeling massaschade in collectieve actie oftewel de WAMCA (de Wet van 20 maart 2019, Stb. 130, tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering teneinde de afwikkeling van massaschade in een collectieve actie mogelijk te maken). Daarbij zijn de artikelen 3:305a tot en met 3:305d BW gewijzigd en is in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) ingevoegd titel 14A (“Van rechtspleging in zaken betreffende een collectieve actie en collectieve schadeafwikkeling”).
Rechtsmacht – inleiding
5.2.
Gelet op de internationale aspecten is in deze zaak allereerst van belang de Verordening Brussel I bis (Verordening (EU) nummer 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, PbEU 2012, L 351).
De considerans van de Verordening Brussel I bis luidt, voor zover hier van belang:
(15) De bevoegdheidsregels moeten in hoge mate voorspelbaar zijn, waarbij als beginsel geldt dat de bevoegdheid in het algemeen gegrond wordt op de woonplaats van de verweerder. De bevoegdheid moet altijd op die grond kunnen worden gevestigd, behalve in een gering aantal duidelijk omschreven gevallen waarin het voorwerp van het geschil of de autonomie van de partijen een ander aanknopingspunt wettigt. Voor rechtspersonen moet de woonplaats autonoom worden bepaald om de gemeenschappelijke regels doorzichtiger te maken en jurisdictiegeschillen te voorkomen.
(16) Naast de woonplaats van de verweerder moeten er alternatieve bevoegdheidsgronden mogelijk zijn, gebaseerd op de nauwe band tussen het gerecht en de vordering of de noodzaak een goede rechtsbedeling te vergemakkelijken. Het bestaan van een nauwe band moet zorgen voor rechtszekerheid en de mogelijkheid vermijden dat de verweerder wordt opgeroepen voor een gerecht van een lidstaat dat door hem redelijkerwijs niet voorzienbaar was. Dat is met name belangrijk bij geschillen betreffende niet-contractuele verbintenissen die voortvloeien uit een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer of op de persoonlijkheidsrechten, met inbegrip van smaad.
5.3.
De rechter die onderzoekt of hem rechtsmacht toekomt, moet zich bij dit onderzoek niet beperken tot de stellingen van de eiser, maar moet ook acht slaan op alle hem ter beschikking staande gegevens over de werkelijk tussen partijen bestaande rechtsverhouding en, in voorkomend geval, op de stellingen van de verweerder. Het onderzoek naar de rechtsmacht aan de hand van de Unierechtelijke instrumenten mag dus niet plaatsvinden op basis van enkel de door de eisende partij gekozen grondslag van haar vordering. De rechtszekerheid verlangt dat de nationale rechter zich gemakkelijk over zijn eigen bevoegdheid kan uitspreken, zonder dat hij de zaak ten gronde hoeft te onderzoeken.
Indien de verweerder de stellingen van de eiser betwist, hoeft de rechter in het kader van de bepaling van zijn bevoegdheid geen gelegenheid te geven voor bewijslevering met betrekking tot de zowel voor de bevoegdheid als voor de gegrondheid relevante feiten, omdat daarmee op het onderzoek naar de gegrondheid van de vorderingen vooruit zou worden gelopen. Hieruit volgt dat de rechter zich bij beantwoording van deze vraag beperkt tot een prima facie oordeel. Zie bijvoorbeeld Hof van Justitie 16 juni 2016, ECLI:EU:C:2016:449 (Universal Music).
5.4.
In deze zaak zijn verder van belang de bepalingen van de eerste afdeling (“Rechtsmacht van de Nederlandse rechter”) van de eerste titel van het eerste boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Bij de uitleg van deze bepalingen moet in beginsel aansluiting worden gezocht bij de rechtspraak van het Hof van Justitie over de (voorlopers van de) Verordening Brussel I bis, zo volgt uit HR 29 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:443.
5.5.
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat in deze zaak tot slot van belang zijn de bepalingen in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering over de bevoegdheid voor geheel interne gevallen.
Rechtsmacht - SDEJ
5.6.
Zowel artikel 3:305a (oud) BW als artikel 3:305a (nieuw) BW bepalen, voor zover hier van belang, dat een stichting of vereniging een rechtsvordering kan instellen die strekt tot bescherming van gelijksoortige belangen van andere personen, voor zover zij deze belangen ingevolge haar statuten behartigt.
5.7.
SDEJ, die woonplaats heeft in Nederland, is een stichting die zich ten doel stelt specifieke belangen van anderen te behartigen. SDEJ beoogt de belangen te behartigen van alle natuurlijke personen en/of rechtspersonen die binnen de Europese Unie, subsidiair binnen Nederland, (A) een of meer “Getroffen Voertuigen” geleverd hebben gekregen of (B) een of meer nieuwe of gebruikte “Getroffen Voertuigen” uit hoofde van financial lease in bezit hebben (gehad), waarbij de Lessee (nog) geen juridisch eigenaar van het betreffende “Getroffen Voertuig” is geworden.
5.8.
De Verordening Brussel I bis en de bepalingen van de eerste afdeling van de eerste titel van het eerste boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bevatten geen bijzondere regels voor rechtsmacht in geval van collectieve acties. De algemene regels zijn van toepassing. Uitgegaan moet worden van de (groepen van) personen wier belangen SDEJ beoogt te beschermen.
Rechtsmacht en relatieve bevoegdheid ten aanzien van FCA N.V., FCA NL en de Dealers
5.9.
FCA N.V., FCA NL en de Dealers hebben alle woonplaats in Nederland. Voor zover de door SDEJ ingestelde rechtsvorderingen strekken tot bescherming van in Nederland wonende personen is er geen rechtsmachtkwestie. De (nationale) bevoegdheid van de Nederlandse rechter berust op het nationale recht. Voor zover de door SDEJ ingestelde rechtsvorderingen strekken tot bescherming van niet in Nederland wonende personen is er sprake van een internationaal aspect, dat leidt tot de vraag of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft. Nu deze gedaagden in Nederland woonplaats hebben, berust de internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter in dit verband op artikel 4 lid 1 Verordening Brussel I bis.
5.10.
FCA N.V. en FCA NL (die beide woonplaats hebben in Amsterdam) en de Dealers (van wie enkele woonplaats hebben in Amsterdam, althans in het arrondissement Amsterdam) hebben zich niet op de voet van artikel 110 lid 1 Rv beroepen op relatieve onbevoegdheid van deze rechtbank. Deze rechtbank is daarom ten aanzien van ieder van hen naar nationaal recht (ook) relatief bevoegd.
Rechtsmacht ten aanzien van FCA Italy en Alfa Romeo
5.11.
De internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter ten aanzien van FCA Italy en Alfa Romeo moet worden beoordeeld aan de hand van de Verordening Brussel I bis. Zij hebben woonplaats op het grondgebied van Italië, een lidstaat. Op grond van artikel 5 lid 1 Verordening Brussel I bis kunnen zij slechts voor een Nederlands gerecht worden opgeroepen krachtens de in de afdelingen 2 tot en met 7 van hoofdstuk II van de verordening gegeven regels.
5.12.
SDEJ beroept zich allereerst op het leerstuk van de ankergedaagde, zoals volgt uit artikel 8, punt 1, Verordening Brussel I bis. SDEJ beroept zich voorts op artikel 7, punt 2, Verordening Brussel I bis (de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan).
5.13.
FCA c.s. voeren hiertegen aan dat de Nederlandse rechter op grond van deze bepalingen geen internationale bevoegdheid ten aanzien van FCA Italy en Alfa Romeo toekomt. FCA c.s. maken een uitzondering voor, wat zij noemen, de “AMS-Kopers” (door hen gedefinieerd als “(rechts)personen die hun voertuigen nieuw of tweedehands in het arrondissement van de Rechtbank Amsterdam hebben gekocht of daar via lease onder zich hebben gekregen”). FCA c.s. onderscheiden naast AMS-Kopers “NL-Kopers” (door hen gedefinieerd als “(rechts)personen die hun voertuigen nieuw of tweedehands in Nederland maar buiten het arrondissement van de Rechtbank Amsterdam hebben gekocht, althans via lease onder zich hebben gekregen”) en “EU-Kopers” (door hen gedefinieerd als “(rechts)personen die hun voertuigen nieuw of tweedehands buiten Nederland maar binnen de EU hebben gekocht, of via lease onder zich hebben gekregen”). De AMS-Kopers zijn volgens hen, vooralsnog, onvoldoende geconcretiseerd.
5.14.
De rechtbank stelt voorop dat SDEJ de personen tot bescherming van wier belangen haar vorderingen strekken niet hoeft te concretiseren, niet onder het oude en niet onder het nieuwe (sinds 1 januari 2020 geldende) collectieve-actierecht. Onder de WAMCA is een omschrijving van de personen tot bescherming van wier belangen de collectieve vordering strekt voldoende (artikel 1018c lid 1 aanhef en onder b Rv). Zoals hiervoor onder 3.2 is vastgesteld, heeft SDEJ deze omschrijving gegeven. De eisende partij betreft aldus een Nederlandse stichting die optreedt ten behoeve van een verder niet geconcretiseerde groep Europese kopers.
5.15.
De rechtbank overweegt met betrekking tot artikel 8, punt 1, Verordening Brussel I bis als volgt.
Deze bepaling houdt in dat, indien er meer dan één verweerder is, een persoon die op het grondgebied van een lidstaat woonplaats heeft, ook kan worden opgeroepen voor het gerecht van de woonplaats van een hunner, op voorwaarde dat er tussen de vorderingen een zo nauwe band bestaat dat een goede rechtsbedeling vraagt om hun gelijktijdige behandeling en berechting, teneinde te vermijden dat bij afzonderlijke berechting van de zaken onverenigbare beslissingen worden gegeven. De bepaling vindt haar grond in de samenhang van de vorderingen.
5.16.
Uit de jurisprudentie van het Hof van Justitie volgt dat het aan de nationale rechter is om, rekening houdend met alle noodzakelijke elementen van het dossier, te beoordelen of de verschillende bij hem ingestelde vorderingen samenhangend zijn en dus of er in geval van afzonderlijke berechting gevaar voor onverenigbare beslissingen bestaat. Het gevaar op onverenigbare beslissingen dient te worden verstaan als het gevaar op tegenstrijdige beslissingen. Daarbij kan van belang zijn of de gedaagden onafhankelijk van elkaar hebben gehandeld. Ook de rechtsgrondslag van de vorderingen is van belang, waarbij geldt dat een identieke rechtsgrondslag geen onmisbare voorwaarde is voor toepassing van artikel 8, punt 1, Verordening Brussel I bis. Verder geldt dat beslissingen niet reeds tegenstrijdig kunnen worden geacht in de zin van artikel 8, punt 1, Verordening Brussel I bis op grond van enkele divergentie in de beslechting van het geschil; vereist is dat deze divergentie zich voordoet in het kader van eenzelfde situatie, feitelijk en rechtens. Wanneer tegen de verschillende gedaagden ingestelde vorderingen verschillende rechtsgrondslagen hebben, staat dat op zich niet in de weg aan toepassing van artikel 8, punt 1, Verordening Brussel I bis, mits voor de gedaagden voorzienbaar was dat zij konden worden opgeroepen in de lidstaat waar ten minste één van hen woonplaats had.
5.17.
Tot de gedaagden behoren FCA N.V., FCA NL en de Dealers. FCA N.V., FCA NL en een aantal Dealers hebben woonplaats in Amsterdam, althans in het arrondissement Amsterdam. De bevoegdheid ten aanzien van deze ‘Amsterdamse’ gedaagden berust op hun woonplaats. Zij zijn dan ook potentiële ankergedaagden, dat wil zeggen gedaagden via wie – onder de door artikel 8, punt 1, van de verordening gestelde voorwaarde – rechtsmacht van de Nederlandse rechter ten aanzien van FCA Italy en Alfa Romeo kan ontstaan. SDEJ noemt FCA N.V. de primaire ankergedaagde. Zij heeft dat standpunt in het bijzonder ter gelegenheid van de mondelinge behandeling toegelicht.
De door SDEJ ingestelde vorderingen zijn hiervoor onder 3.4 weergegeven. De vorderingen tegen de Dealers hebben vooral een contractuele grondslag, terwijl de vorderingen tegen de overige gedaagden een delictuele grondslag kennen. De vorderingen tegen de Dealers en FCA NL als Nederlandse importeur zien met name op Nederlandse afnemers. Dat is anders ten aanzien van de vorderingen op de Nederlandse moedermaatschappij FCA N.V. en de beide Italiaanse werkmaatschappijen FCA Italy en Alfa Romeo: voor hen geldt dat zij door alle Europese afnemers in rechte kunnen worden aangesproken. De Nederlandse moedermaatschappij wordt door SDEJ kennelijk beschouwd als de rechtspersoon die kort gezegd beslissende invloed op de beide Italiaanse werkmaatschappijen heeft uitgeoefend. In zoverre verschillen de vorderingen. Echter alle gedaagden opereren in dezelfde keten, die (volgens SDEJ) is gericht op het ontwikkelen, produceren, op de markt brengen en leveren van dieselvoertuigen met een, wat SDEJ noemt, illegaal manipulatie-instrument. De omstandigheid dat ieder van hen specifieke verwijten worden gemaakt en dat tegen ieder van hen verschillende vorderingen op verschillende grondslagen zijn ingesteld, doet er niet aan af dat voor de beoordeling van die verwijten, vorderingen en grondslagen een aantal gemeenschappelijke feitelijke vragen en rechtsvragen moeten worden beantwoord. Dit betreft bijvoorbeeld de vraag in welke typen voertuig of motor een manipulatie-instrument is ingebouwd, de vraag naar de toelaatbaarheid van dat manipulatie-instrument, de vraag welke effecten (schadelijke gevolgen) dat manipulatie-instrument heeft, de vraag of die effecten (schadelijke gevolgen) zijn weggenomen door een update en de vraag welke effecten (schadelijke gevolgen) die update heeft. In zoverre is er sprake van een zelfde situatie, feitelijk en rechtens. Gelijktijdige berechting vanuit het oogpunt van een goede rechtsbedeling is aangewezen. Daarbij is tot slot van belang dat voor FCA Italy en Alfa Romeo niet onvoorzienbaar is dat zij in Nederland worden gedagvaard, nu dit het land is waar hun moedermaatschappij is gevestigd en waar dus ten aanzien van hen beleidsbeslissingen kunnen zijn genomen. Dit geldt temeer nu FCA N.V. (tevens) rechtsopvolgster onder algemene titel is van Fiat S.p.A. Bovendien zijn ook in Nederland door FCA Italy en Alfa Romeo geproduceerde auto’s op de markt gebracht.
5.18.
De conclusie is dat de rechtbank ten aanzien FCA Italy en Alfa Romeo op de voet van artikel 8, punt 1, Verordening Brussel I bis rechtsmacht toekomt. Bij deze uitkomst behoeft het beroep van SDEJ op artikel 7, punt 2, Verordening Brussel I bis geen behandeling.
Rechtsmacht ten aanzien van FCA US
5.19.
De internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter ten aanzien van FCA US moet worden beoordeeld aan de hand van de bepalingen van de eerste afdeling van de eerste titel van het eerste boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
5.20.
SDEJ beroept zich allereerst op artikel 7 lid 1 Rv. Naar de rechtbank begrijpt, beroept SDEJ zich voorts op artikel 6 aanhef en onder e Rv.
5.21.
FCA c.s. voeren hiertegen aan dat de Nederlandse rechter op grond van deze bepalingen geen internationale bevoegdheid ten aanzien van FCA US toekomt. FCA c.s. maken een uitzondering voor de AMS-Kopers en de NL-Kopers, zoals door hen gedefinieerd. Beide groepen kopers zijn volgens hen echter, vooralsnog, onvoldoende geconcretiseerd.
5.22.
De rechtbank verwijst met betrekking tot dat laatste naar hetgeen hiervoor onder 5.14 is overwogen en geoordeeld.
5.23.
De rechtbank overweegt met betrekking tot artikel 7 lid 1 Rv als volgt.
Deze bepaling houdt in dat, indien in zaken die bij dagvaarding moeten worden ingeleid, de Nederlandse rechter ten aanzien van een van de gedaagden rechtsmacht heeft, hem deze ook toekomt ten aanzien van in hetzelfde geding betrokken gedaagden, mits tussen de vorderingen tegen de onderscheiden gedaagden een zodanige samenhang bestaat, dat redenen van doelmatigheid een gezamenlijke behandeling rechtvaardigen.
Mede gelet op hetgeen hiervoor (in het bijzonder onder 5.17) ten aanzien van FCA Italy en Alfa Romeo is overwogen en geoordeeld, zijn deze voorwaarden vervuld. De Nederlandse rechter heeft ten aanzien van alle overige gedaagden rechtsmacht, tussen de vorderingen tegen de onderscheiden gedaagden bestaat een zodanige samenhang dat redenen van doelmatigheid een gezamenlijke behandeling rechtvaardigen.
5.24.
Bij deze uitkomst behoeft het beroep van SDEJ op artikel 6 aanhef en onder e Rv geen behandeling.
Toepasselijkheid WAMCA en/of artikel 3:305a (oud) BW
5.25.
Zoals hiervoor onder 2.1 reeds is vermeld, is de WAMCA met ingang van 1 januari 2020 in werking getreden.
5.26.
Artikel 119a lid 2 Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek (Overgangswet nieuw BW) bevat, kort gezegd, het BW-overgangsrecht:
In afwijking van artikel 68a, blijven voor een rechtsvordering die strekt tot bescherming van gelijksoortige belangen als bedoeld in de artikelen 305a tot en met 305d van Boek 3 en die is ingesteld op of na 1 januari 2020 de voorwaarden van toepassing die golden voor die datum voor zover de rechtsvordering betrekking heeft op een gebeurtenis of gebeurtenissen die heeft of hebben plaatsgevonden voor 15 november 2016.
Artikel III onderdeel 2 van de WAMCA bevat, kort gezegd, het Rv-overgangsrecht:
Artikel II van deze wet is van toepassing op gedingen die aanhangig zijn gemaakt op of na het tijdstip van het in werking treden van deze wet en die betrekking hebben op een gebeurtenis of gebeurtenissen die heeft of hebben plaatsgevonden op of na 15 november 2016.
Artikel IIa van de WAMCA wordt in artikel III onderdeel 2 kennelijk abusievelijk niet genoemd.
5.27.
Artikel 119a lid 2 Overgangswet nieuw BW en het Rv-overgangsrecht zijn het resultaat van het amendement van het lid Van Gent c.s. (
Kamerstukken II,2018/19, 34 608, nr. 13).
5.28.
De toelichting bij het amendement Van Gent c.s. luidt:
Dit amendement verbetert het overgangsrecht.
Het oorspronkelijke wetsvoorstel, zoals de regering dat op 15 november 2016 naar de Kamer heeft gestuurd, bevatte geen overgangsrecht (…). Hierop is veel kritiek gekomen. De regering heeft er daarom voor gekozen op 11 januari 2018 per nota van wijziging een beperkte vorm van overgangsrecht in te voegen (…). De indieners vinden deze wijziging een stap in de goede richting, maar zijn van mening dat het overgangsrecht verder kan worden verbeterd.
Op grond van het huidige wetsvoorstel (…) kunnen tot in lengte van dagen vorderingen worden ingediend met gebruikmaking van het nieuwe recht naar aanleiding van gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden vóór inwerkingtreding van dit wetsvoorstel, voor zover geen sprake is van verjaring. Dat levert een onterechte verruiming op van de bevoegdheden voor eisende partijen, terwijl de verwerende partij onmogelijk met gebruikmaking van dit instrument door de eiser rekening had kunnen houden. Deze vorm van overgangsrecht staat op gespannen voet met het rechtszekerheidsbeginsel. Bedrijven, organisaties of andere partijen hebben immers geen mogelijkheid gehad om zich voor te bereiden op de komst van de nieuwe wet als deze ook van toepassing is op oude gebeurtenissen. Bovendien ontstaat de theoretische mogelijkheid (…) dat verschillende rechtsvorderingen op grond van verschillende regimes door elkaar gaan lopen als er reeds een procedure op grond van het oude recht aanhangig is. Zolang onduidelijk is welk recht op welke situatie van toepassing is, zal dit extra juridische procedures in de hand werken. Om deze redenen roept het overgangsrecht, zoals voorgesteld door de regering, meer problemen op dan dat het duidelijkheid creëert.
Daarom regelt dit amendement dat een rechtsvordering op grond van het nieuwe recht slechts mogelijk is als de schadeveroorzakende gebeurtenis heeft plaatsgevonden op of na 15 november 2016. Dat is de datum dat het wetsvoorstel naar de Kamer is gestuurd en de partijen dus in theorie kunnen weten dat de nieuwe wet eraan komt. Als iemand een massaschadeprocedure wil beginnen wegens een gebeurtenis die vóór 15 november 2016 heeft plaatsgevonden, kan dat op basis van de wet zoals die toen gold. Bij een procedure wegens een gebeurtenis die op of ná die datum heeft plaatsgevonden geldt de wet zoals die na inwerkingtreding van het onderhavige wetsvoorstel zal komen te gelden. In het theoretische geval dat sprake is van een reeks van gebeurtenissen die zowel vóór als na 15 november 2016 plaatsvinden, is het recht van toepassing zoals dat geldt op het moment dat de laatste gebeurtenis waarop de vordering betrekking heeft, heeft plaatsgevonden.
De voordelen van deze vorm van overgangsrecht, ten opzichte van het overgangsrecht zoals voorgesteld in het wetsvoorstel, is dat het rechtszekerheidsbeginsel beter wordt gewaarborgd. Bovendien wordt de mogelijkheid van dubbele procedures op grond van verschillende juridische regimes kleiner. Tot slot sluit deze vorm van overgangsrecht beter aan bij de wetgeving van ons omringende landen, zoals Engeland en België.
5.29.
De keus is dus tussen (i) artikel 3:305a (nieuw) BW en titel 14A Rv en (ii) artikel 3:305a (oud) BW, zonder titel 14A Rv.
5.30.
De dagvaarding van SDEJ dateert van 21 augustus 2020 (dus van na de inwerkingtreding van de WAMCA).
5.31.
Daarmee is de vraag of de rechtsvordering respectievelijk het geding betrekking heeft op een gebeurtenis of gebeurtenissen die heeft of hebben plaatsgevonden voor
15 november 2016.
5.32.
SDEJ stelt zich op het standpunt dat het gaat om gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden na 15 november 2016, althans om gebeurtenissen die na 15 november 2016 zijn gebleken, althans om gebeurtenissen die vóór 15 november 2016 hebben plaatsgevonden maar na 15 november 2016 zijn gecontinueerd. SDEJ komt mede aan de hand van de toelichting bij het amendement Van Gent c.s. tot toepasselijkheid van de WAMCA.
5.33.
FCA c.s. en de Dealers voeren hiertegen aan dat de door SDEJ gestelde (maar door hen betwiste) ontwikkeling van een illegaal manipulatie-instrument vóór 15 november 2016 heeft plaatsgevonden. Dat leidt volgens hen tot toepasselijkheid van artikel 3:305a (oud) BW, zonder titel 14A Rv.
5.34.
De rechtbank overweegt als volgt. SDEJ heeft ervoor gekozen zowel de moedermaatschappij FCA N.V., de producenten FCA Italy, Alfa Romeo en FCA US, de distributeur FCA NL als de Dealers te dagvaarden. Uitgangspunt is dat voor alle rechtsvorderingen dezelfde voorwaarden gelden en dat voor het door SDEJ aanhangig gemaakte geding over de hele linie dezelfde regels van burgerlijk procesrecht gelden. Onderscheid tussen de verschillende gedaagden is niet aan de orde. Uit de toelichting bij het amendement Van Gent c.s. blijkt dat het WAMCA-overgangsrecht aanknoopt bij de schadeveroorzakende gebeurtenis of gebeurtenissen. De initiële, gemeenschappelijke en essentiële schadeveroorzakende gebeurtenis waarop de rechtsvordering respectievelijk het geding betrekking heeft, is de door SDEJ gestelde ontwikkeling van, wat zij noemt, het “Illegale Manipulatie-instrument”. Anders dan het Rv-overgangsrecht laat het BW-overgangsrecht weliswaar een knip toe (“voor zover”), maar niet (voldoende) gesteld of gebleken is dat het door SDEJ gestelde illegale manipulatie-instrument op of na 15 november 2016 (nader) is ontwikkeld. Op dit laatste stuit ook het beroep van SDEJ op de in de toelichting bij het amendement Van Gent c.s. bedoelde reeks van gebeurtenissen af.
In deze zaak is dus artikel 3:305a (oud) BW van toepassing en is titel 14A Rv niet van toepassing.
Proceskosten
5.35.
Volgens de vastgestelde procesorde hebben partijen eerst en vooraf schriftelijk en mondeling gedebatteerd over (i) de rechtsmacht van de Nederlandse rechter en (ii) de toepasselijkheid van de WAMCA en/of artikel 3:305a (oud) BW.
5.36.
Met dit vonnis is het geschil over deze twee onderwerpen beslecht. In de zaak tussen SDEJ en FCA c.s. is ieder van partijen deels in het gelijk, deels in het ongelijk gesteld. In de zaak tussen SDEJ en de Dealers (met uitzondering van AutoPalace Zwolle B.V.) en in de zaak tussen SDEJ en AutoPalace Zwolle B.V. is SDEJ in het ongelijk gesteld. De beslissing omtrent de proceskosten zal worden aangehouden tot een later vonnis.
Tussentijds hoger beroep
5.37.
FCA c.s. hebben de rechtbank verzocht om op de voet van artikel 337 lid 2 Rv te bepalen dat tussentijds hoger beroep kan worden ingesteld van een tussenvonnis waarin, kort gezegd, een verder reikende rechtsmacht ten aanzien van FCA Italy, Alfa Romeo en FCA US wordt aangenomen dan door hen bepleit.
SDEJ heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
5.38.
De rechtbank acht termen aanwezig om op grond van artikel 337 lid 2 Rv tussentijds hoger beroep open te stellen.
Vervolg van de procedure
5.39.
SDEJ heeft in het petitum van haar dagvaarding al rekening gehouden met de hiervoor onder 5.34 vermelde uitkomst. Er is geen aanleiding om haar in de gelegenheid te stellen haar stellingen en/of haar vorderingen aan te passen.
5.40.
In overeenstemming met de vastgestelde procesorde zal de zaak worden verwezen naar de rol voor conclusie van gedaagden met betrekking tot (i) de ontvankelijkheid van SDEJ volgens artikel 3:350a (oud) BW en (ii) het toepasselijk recht. Het eerder voorziene derde onderwerp (de aanwijzing van SDEJ als exclusieve belangenbehartiger) is, gelet op de hiervoor onder 5.34 vermelde uitkomst, niet langer aan de orde.
Tot slot
5.41.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
verklaart zich ten aanzien van alle gedaagden bevoegd;
6.2.
verstaat dat artikel 3:305a (oud) BW van toepassing is en dat titel 14A Rv niet van toepassing is;
6.3.
verwijst de zaak naar de rol van 22 juni 2022 voor conclusie van gedaagden met betrekking tot (i) de ontvankelijkheid van SDEJ volgens artikel 3:350a (oud) B en (ii) het toepasselijk recht;
6.4.
stelt tussentijds hoger beroep van dit vonnis open;
6.5.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.M. Vaessen, mr. J.W. Bockwinkel en mr. M. Singeling, rechters, bijgestaan door mr. A.A.J. Wissink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 30 maart 2022.