ECLI:NL:RBAMS:2022:1439

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 maart 2022
Publicatiedatum
24 maart 2022
Zaaknummer
13/169902-21 (A) en 13/273954-21 (B) (gevoegd)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor openlijke geweldpleging en poging tot woninginbraak

Op 22 maart 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 25-jarige man, die werd beschuldigd van openlijke geweldpleging en poging tot woninginbraak. De zaak betreft twee incidenten: in zaak A, op 27 juni 2021, nam de verdachte deel aan een vechtpartij in Amsterdam-Centrum, waarbij hij samen met anderen het slachtoffer [slachtoffer 1] met een hamer en met de vuist heeft geslagen. In zaak B, op 9 oktober 2021, probeerde hij samen met anderen in te breken in een woning in Wijdewormer door een raam te breken. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden en 180 uur taakstraf. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor openlijke geweldpleging, maar sprak de verdachte vrij van de poging tot zware mishandeling in zaak A, omdat er geen bewuste samenwerking met de medeverdachte was aangetoond. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn achtergrond en de inspanningen die hij heeft geleverd om zijn leven te verbeteren. De rechtbank legde bijzondere voorwaarden op, waaronder een meldplicht en deelname aan behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummers: 13/169902-21 (A) en 13/273954-21 (B) (gevoegd)
Datum uitspraak: 22 maart 2022
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1996 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 maart 2022.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna aangeduid als respectievelijk zaak A en zaak B.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. N. Neij, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. W.P.A. Vos naar voren hebben gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
In zaak A:
hij op of omstreeks 27 juni 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, éénmaal of meermalen ( met kracht) die [slachtoffer 1] met een hamer, althans met een hard en/of stomp voorwerp, in het gelaat heeft geslagen en/of (vervolgens) met de vuist(en) op/aan/tegen het lichaam en/of hoofd van die [slachtoffer 1] heeft geslagen en/of gestompt en/of gestoten en/of (met kracht) een fiets op [slachtoffer 1] heeft gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikelen 302, lid 1, 45, lid 1, en 47, lid 1, ahf/sub 1, van het Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:hij op of omstreeks 27 juni 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de Oudebrugsteeg, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] , welk geweld bestond uit het éénmaal of meermalen ( met kracht) die [slachtoffer 1] met een hamer, althans met een hard en/of stomp voorwerp, in het gelaat te slaan en/of (vervolgens) met de vuist(en) op/aan/tegen het lichaam en/of hoofd van die [slachtoffer 1] te slaan en/of te stoten en/of te stompen en/of (met kracht) een fiets op die [slachtoffer 1] te gooien;
(art. 141, lid 1, van het Wetboek van Strafrecht)
In zaak B:
hij op of omstreeks 9 oktober 2021 te Wijdewormer, gemeente Wormerland, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om in/uit een woning (gelegen aan de [adres] ) een/of meer goederen, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s) toebehoorde(n) weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/haar/hun bereik te brengen door naar voornoemde woning toe te gaan en/of (vervolgens) met een (bak)steen, in elk geval met een hard en/of zwaar voorwerp een raam van voornoemde woning te verbreken, in elk geval door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikelen 310, 311, lid 1, ahf/sub 4, 311, lid 1, ahf/sub 5, en 45, lid 1, van het Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:hij op of omstreeks 9 oktober 2021 te Wijdewormer, gemeente Wormerland, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk en wederrechtelijk een raam van een woning (gelegen aan de [adres] ), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
(artikelen 350, lid 1, en 47, lid 1, ahf/sub 1, van het Wetboek van Strafrecht)

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.De waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de in zaak A en B primair ten laste gelegde feiten, op grond van de verklaring van verdachte en het in het dossier aanwezige ondersteunende bewijs.
In zaak A is verdachte immers achter het slachtoffer aangerend en heeft hem een vuistslag gegeven direct nadat het slachtoffer de klappen met de hamer had gekregen van medeverdachte [medeverdachte] . Verdachte heeft daarmee een significante bijdrage aan het gevecht geleverd. Aldus hebben verdachte en medeverdachte [medeverdachte] zich willens en wetens in de vechtpartij begeven, geweld gepleegd en zich niet gedistantieerd. Verdachte en medeverdachte zijn niet aangevallen maar eerder uitgedaagd.
De verklaring van verdachte ter terechtzitting in zaak B, dat hij onder invloed en uit boosheid een baksteen heeft opgepakt en weggegooid en aldus ongemerkt de ruit heeft verbroken, is ongeloofwaardig. Uit de processen-verbaal blijkt immers niet dat verdachte onder invloed lijkt te zijn. Daarbij is de ruit aan de achterzijde van de woning verbroken, terwijl dat raam – mede gelet op de ter terechtzitting getoonde en besproken waarneming op Google Streetview – vanaf de straatkant niet te zien is. De verklaring van verdachte dat hij niet in de tuin is geweest, acht de rechtbank ongeloofwaardig. Alle omstandigheden in samenhang bezien en gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van het gedrag kan het niet anders zijn dat sprake is van een medegepleegde poging inbraak.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van dein zaak A primair en subsidiair en in zaak B primair ten laste gelegde feiten.
Er is geen aangifte en geen letselverklaring in zaak A. Door het ontbreken van een letselverklaring/-rapport in zaak A, kan onmogelijk worden vastgesteld dat er een risico op zwaar lichamelijk letsel is geweest. Ook is het ontbreken van een aangifte veelzeggend. Het slachtoffer is bovendien na verwond te zijn geraakt rustig weggelopen en niet afgevoerd in een ambulance.
Ook kan niet worden bewezen dat er sprake is van bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en degene die met de hamer sloeg. Op de camerabeelden is te zien dat het eerste initiatief van de andere groep komt; die leden daarvan steken over richting de groep waarin verdachte zich bevond. Er vindt vervolgens een verbale confrontatie plaats en dan wat geduw. Verdachte onttrekt zich.
Het slaan met de hamer ging razendsnel en verdachte loopt dan naar voren maar niet is gebleken van enig geweld op dat moment. Vervolgens wordt verdachte aangevallen en verweert hij zich. Er is geen bewijs dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan poging zware mishandeling in vereniging.
Er is over en weer geslagen. De in zaak A subsidiair ten laste gelegde openlijke geweldpleging kan evenmin bewezen worden verklaard, nu niet blijkt van een nauwe en bewuste samenwerking
De in zaak B primair ten laste gelegde poging woninginbraak kan niet bewezenverklaard worden, nu sprake is van vrijwillige terugtred. De medeverdachte heeft ten overstaan van de rechter-commissaris immers verklaard dat zij na het breken van de ruit zijn weggegaan.
Alleen de in zaak B subsidiair ten laste gelegde vernieling kan bewezenverklaard worden.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Overwegingen
Vrijspraak van het in zaak A primair ten laste gelegde
Anders dan de raadsman acht de rechtbank het een feit van algemene bekendheid dat het risico op zwaar lichamelijk letsel groot is wanneer iemand herhaaldelijk met (de kop van) een hamer in het gelaat wordt geslagen. Dit kan dan ook worden aangemerkt als een poging tot zware mishandeling. Gelet op de snelheid waarmee de hamer te voorschijn is gehaald en is gebruikt door de medeverdachte, is aannemelijk dat verdachte niet wist van het gebruik van de hamer door de medeverdachte tot de laatste slag en dat verdachte toen al had ingezet op het stompen van het slachtoffer met zijn vuist, zoals verdachte ter terechtzitting heeft verklaard. Aldus blijkt niet van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer. Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank de primair in zaak A ten laste gelegde poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dan ook niet bewezen en zal de rechtbank verdachte daarvan vrijspreken.
Ten aanzien van het in zaak A subsidiair ten laste gelegde
Blijkens het dossier en de ter terechtzitting vertoonde camerabeelden bevonden verdachte, medeverdachte [medeverdachte] en een derde persoon zich op 27 juni 2021 op de taxistandplaats Oudebrugsteeg te Amsterdam. Er komt een tweede groepje van drie personen, waaronder het slachtoffer [slachtoffer 1] , ter plaatse. Tussen beide groepen ontstaat een woordenwisseling en er wordt over en weer wat geduwd en getrokken. De onbekend gebleven persoon uit het groepje van verdachte en een onbekend gebleven persoon uit de groep van het slachtoffer halen naar elkaar uit. Verdachte haalt hen uit elkaar. Beide groepen komen weer bij elkaar, medeverdachte [medeverdachte] haalt opeens een hamer tevoorschijn en slaat het slachtoffer daarmee herhaaldelijk in het gelaat. Vervolgens rennen verdachte, medeverdachte Belling en de derde persoon achter het slachtoffer aan en stompt verdachte het slachtoffer met zijn vuist. Hierna gaan beide groepen met elkaar in gevecht.
Aldus is sprake van een vechtpartij op straat tussen twee groepen, waarbij het daadwerkelijke geweld (uitstijgend boven het duwen en trekken) is geïnitieerd door de groep van verdachte, waarbij verdachte zich ook niet onbetuigd heeft gelaten door de eerste vuistslag uit te delen. De rechtbank merkt dit aan als openlijke geweldpleging, waarbij het door de leden van de groep gepleegde geweld voor rekening komt van haar individuele leden, die zich niet van het geweld hebben gedistantieerd. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging.
Ten aanzien van het in zaak B primair ten laste gelegde
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij onder invloed en boos was (na een telefoongesprek met zijn vriendin) en dat hij vervolgens uit boosheid een baksteen heeft opgepakt en dat hij die baksteen toen vanaf de straat heeft weggegooid, waardoor een ruit in de zijgevel van de woning [adres] te [woonplaats] is gebroken. Verdachte had op dat moment echter niet gemerkt dat hij een ruit had geraakt.
De rechtbank hecht geen geloof aan deze verklaring van verdachte nu de achterzijde van de woning niet vanaf de straat is te zien, zoals ter terechtzitting bij het bekijken van Google Streetview is gebleken, en de medeverdachte ten overstaan van de rechter-commissaris heeft verklaard dat zij (de rechtbank begrijpt: verdachte en de medeverdachte) zich in de achtertuin van de woning bevonden en er toen voor hebben gekozen om het raam stuk te maken.
Gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van dit gedrag en het aantreffen van inbrekerswerktuigen in de auto, waarin verdachte en de medeverdachte zijn staande gehouden, houdt de rechtbank het er voor dat verdachte en de medeverdachte geprobeerd hebben om in de woning in te breken. Het enkele feit dat verdachte en de medeverdachte na het verbreken van de ruit zijn vertrokken maakt niet dat zij vrijwillig zijn teruggetreden. De medeverdachte heeft tegenover de rechter-commissaris immers ook verklaard dat zij hebben besloten om weg te gaan omdat er teveel geluid was gemaakt en dus niet omdat zij de inbraak niet meer wilden doorzetten.
4.3.2.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
In zaak A subsidiair:
op 27 juni 2021 te Amsterdam, met anderen, op of aan de openbare weg de Oudebrugsteeg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] , welk geweld bestond uit het meermalen (met kracht) die [slachtoffer 1] met een hamer in het gelaat te slaan en vervolgens met de vuist tegen het lichaam en/of het hoofd van die [slachtoffer 1] te stompen;
In zaak B:
op 9 oktober 2021 te Wijdewormer, gemeente Wormerland, tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om in/uit een woning (gelegen aan de [adres] ) een of meer goederen, toebehorende aan [slachtoffer 2] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen door naar voornoemde woning toe te gaan en met een (bak)steen een raam van voornoemde woning te verbreken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.De motivering van de straffen

8.1.
De strafeis van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar in zaak A primair en in zaak B primair bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en onder de voorwaarden genoemd in het Reclasseringsadvies van 20 december 2021.
8.2.
Het strafmaatverweer van de verdediging
De raadvrouw heeft het volgende naar voren gebracht.
Kijkend naar het strafblad van verdachte kan men zich voorstellen dat het geduld met hem praktisch op is. Hij is echter op veertienjarige leeftijd naar Nederland gekomen en vervolgens op straat achtergelaten. Hij sprak de taal niet en moest zien te overleven. Aldus heeft zich een patroon ontwikkeld, waaraan verdachte zich probeert te onttrekken.
Hij werkt zo goed als hij kan mee aan/met schuldhulpverlening, begeleiding, behandeling en met zijn taakstraffenwerkmeester. Dat kost hem tijd en moeite. Hij heeft nu ook een eigen woning. Het verlangen die woning te behouden maakt dat het niet zo erg is misgegaan als in eerdere jaren. De verdediging verzoekt om oplegging van een straf, waarbij verdachte zijn woning behoudt, zoals een werkstraf van welke duur dan ook.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft met anderen deelgenomen aan een vechtpartij op staat en heeft met een ander geprobeerd in een woning in te breken. Aldus heeft verdachte afbreuk gedaan aan (het gevoel van) veiligheid op straat en schade en overlast veroorzaakt voor het slachtoffer van de poging tot woninginbraak.
Blijkens het hem betreffende uittreksel justitiële documentatie van 9 februari 2022 liep verdachte ten tijde van de feiten in twee proeftijden, vanwege veroordelingen wegens bedrijfsinbraken, woninginbraken en partnermishandeling. Gelet op de ernst van de feiten en de recidive voor woninginbraak acht de rechtbank de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur in beginsel dan ook gepast.
Hier staat echter in strafmatigende zin tegenover dat uit het Reclasseringsadvies van het Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering van 20 december 2021 blijkt dat ten aanzien van verdachte thans sprake is van meer beschermende factoren, waaronder een zelfstandige woning en stabiliteit in zijn financiën, en dat gezien wordt dat verdachte zijn best doet de bijzondere voorwaarden na te leven die hem in andere strafzaken zijn opgelegd, maar dat hij daarin wordt belemmerd door zijn beperkte sociale vaardigheden en mogelijk ook door psychische problematiek. Zo nuttigt hij geen alcohol meer, verschijnt hij op zijn meldplichtafspraken en wordt hij niet meer in zijn oude leefomgeving gesignaleerd.
De Reclassering ziet nog interventiemogelijkheden, hoewel het recidiverisico als hoog wordt ingeschat.
Gelet hierop zal de rechtbank verdachte nog een kans geven om op de ingeslagen weg voort te gaan door hem een werkstraf en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met alle in voornoemd reclasseringsadvies genoemde bijzondere voorwaarden. De duur van de voorwaardelijke gevangenisstraf zal daarbij op een zodanige lengte worden bepaald dat verdachte naar alle waarschijnlijkheid zijn woning zal verliezen wanneer hij een nieuw feit pleegt en/of de bijzondere voorwaarden niet naleeft. Verdachte moet zich dit terdege realiseren.

9.Het beslag

In het procesdossier bevindt zich geen beslaglijst, maar wel een kennisgeving van inbeslagneming, waaruit blijkt dat in zaak B - ter waarheidsvinding - onder verdachte een paar sportschoenen en een mobiele telefoon in beslag zijn genomen, terwijl niet blijkt dat het beslag daarop is opgeheven.
Nu de strafzaken met dit vonnis zijn afgerond zal de rechtbank gelasten dat de sportschoenen en de mobiele telefoon aan verdachte worden teruggegeven, voor zover daarop nog beslag rust.

10.De toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22b, 22c, 22d, 57, 141, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

11.De beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in zaak A primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A subsidiair en in zaak B primair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
In zaak A subsidiair:
Openlijk in vereniging geweld plegen tegen een persoon;
In zaak B:
Poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen en waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van verbreking.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
4 maanden.
Beveelt dat deze straf
niet ten uitvoerzal worden
gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Meldplicht
Veroordeelde meldt zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd bij het Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering (LdH J&R) op de [adres] en blijft zich melden zo vaak en zo lang het LdH J& R dit nodig acht.
Persoonlijkheidsonderzoek en ambulante behandeling
Veroordeelde werkt mee aan verdiepingsdiagnostiek in de vorm van een persoonlijkheids-onderzoek en een IQ-onderzoek en werkt mee aan ambulante behandeling door polikliniek Forensisch Ambulante Zorg van Inforsa of Altra of een soortgelijke door LdH J&R aan te wijzen ambulante zorgverlener, zo lang het LdH J&R dit nodig acht.
Begeleid wonen of maatschappelijke opvang
Veroordeelde verblijft in zijn eigen woning via het Leger des Heils op het adres [adres] en laat zich daarbij begeleiden door ambulante woonbegeleiding van het Leger des Heils of een soortgelijke door LdH J&R aan te wijzen organisatie.
Lokatiegebod met elektronische monitoring (enkelband)
Veroordeelde is op vooraf vastgestelde tijdstippen aanwezig op het verblijfsadres ( [adres] ) zo lang het LdH J&R dit nodig acht. Het LdH J&R stelt de precieze tijdstippen vast in overleg met veroordeelde en afhankelijk van de dagbesteding. Veroordeelde werkt mee aan de (reeds gestarte) elektronische controle op de naleving van dit lokatiegebod. Veroordeelde verhuist niet en gaat niet naar het buitenland zonder toestemming van LdH J&R. Het Openbaar Ministerie kan op verzoek van het LdH J&R de bloktijden veranderen of het lokatiegebod laten vervallen.
Andere voorwaarden het gedrag betreffende:
  • veroordeelde houdt zich aan de aanwijzingen die hem in het kader van het toezicht en de begeleiding door LdH J&R zullen worden gegeven;
  • veroordeelde houdt zich aan de huisregels van zijn ambulante zorgverlener en aan de aanwijzingen die hem in het kader van zijn behandeling door zijn behandelaren zullen worden gegeven. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
  • veroordeelde gebruikt geen alcohol en werkt mee aan urine- en/of ademonderzoek (blaastest) ter controle op de naleving van dit alcoholverbod, zo vaak als LdH J&R dit nodig acht;
  • veroordeelde werkt mee aan het verkrijgen en behouden van een door LdH J&R te bepalen, althans goed te keuren, dagbesteding.
Geeft aan het Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn voorts dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
180 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast van
90 dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in zowel zaak A als zaak B in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag.
Gelast de
teruggave aan verdachte(voor zover daarop nog beslag rust) van:
o de zwarte
sportschoenen, merk Nike, type 270, met goednummer 1305018;
o de roze
mobiele telefoon, merk Apple, met goednummer 1305019.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Overbosch, voorzitter,
mrs. J. Thomas en M.A.E. Somsen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.L. Slaats, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 maart 2022.