Op 22 maart 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Italiaanse autoriteiten. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 19 maart 2021 en betreft een strafrechtelijk onderzoek naar mensenhandel en omkoping. De opgeëiste persoon, geboren in Irak in 1990, werd bijgestaan door zijn raadsman en een tolk tijdens de openbare zitting op 8 maart 2022. De rechtbank constateerde dat de beslistermijn van 90 dagen, zoals voorgeschreven in de Overleveringswet, was verstreken, maar oordeelde dat dit geen belemmering vormde voor de overlevering.
De rechtbank onderzocht de identiteit van de opgeëiste persoon en bevestigde dat deze correct was. Vervolgens beoordeelde de rechtbank de inhoud van het EAB en oordeelde dat het voldoende informatie bevatte over de strafbare feiten, waaronder mensenhandel en omkoping, gepleegd in Italië. De rechtbank verwierp het verweer van de raadsman dat de overlevering moest worden geweigerd, omdat de feiten niet voldoende waren onderbouwd. De rechtbank concludeerde dat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden waren voor de overlevering.
Ten slotte oordeelde de rechtbank dat er geen reëel gevaar was voor schending van de grondrechten van de opgeëiste persoon in de Italiaanse detentieomstandigheden, op basis van eerdere uitspraken en garanties van de Italiaanse autoriteiten. De rechtbank besloot de overlevering toe te staan, waarbij de opgeëiste persoon wordt overgeleverd aan de Italiaanse autoriteiten voor de feiten zoals omschreven in het EAB.