ECLI:NL:RBAMS:2022:137

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 januari 2022
Publicatiedatum
14 januari 2022
Zaaknummer
13/272305 (zaak A) en 13/263843-21 (zaak B)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van de ISD-maatregel voor twee jaar na veroordeling voor diefstal met geweld en diefstal

Op 14 januari 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in twee strafzaken tegen een verdachte, waarbij de rechtbank de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) voor de duur van twee jaar heeft opgelegd. In zaak A werd de verdachte veroordeeld voor diefstal met (bedreiging met) geweld van goederen ter waarde van € 156,79 bij de Albert Heijn in Amsterdam op 9 oktober 2021. In zaak B werd de verdachte veroordeeld voor diefstal van een blik bier bij de Aldi in Amsterdam op 30 september 2021. De rechtbank oordeelde dat de feiten in beide zaken bewezen konden worden, met uitzondering van de bedreiging met geweld in zaak A, waar de verdachte partieel werd vrijgesproken.

De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en de getuigen gewogen en kwam tot de conclusie dat de verdachte niet te goeder trouw handelde bij de diefstal van de boodschappenkar. De rechtbank oordeelde dat de verdachte geen respect had voor andermans eigendom en dat de ISD-maatregel noodzakelijk was ter bescherming van de maatschappij, gezien de recidivekans en de ernst van de feiten. De verdediging voerde aan dat de ISD-maatregel niet kon worden opgelegd, maar de rechtbank volgde de officier van justitie in haar vordering. De rechtbank legde de maatregel voor de maximale termijn op, zonder aftrek van voorarrest, en gelastte de teruggave van een in beslag genomen mes aan de verdachte, omdat dit niet was gebruikt bij de bewezen verklaarde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
VONNIS
Parketnummer: 13/272305-21 (zaak A) en 13/263843-21 (zaak B) (Promis)
Datum uitspraak: 14 januari 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1966,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te [naam PI] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 31 december 2021.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S. Kurniawan-Ayre en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. J.M.M. Heilbron naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
ten aanzien van zaak A:
diefstal met (bedreiging met) geweld van goederen met een waarde van € 156,79 bij de Albert Heijn te Amsterdam op 9 oktober 2021;
ten aanzien van zaak B:
diefstal van een blik bier bij de Aldi te Amsterdam op 30 september 2021.
De gehele tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I bij dit vonnis.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De diefstal bij de Albert Heijn (zaak A) kan worden bewezen. De verklaring van verdachte dat hij de kar met boodschappen voor een vriend ophaalde en niet wist dat de boodschappen niet betaald waren, is niet aannemelijk. Ook kan worden bewezen dat de diefstal gepaard is gegaan met bedreiging met geweld. De beveiliger heeft gezien dat verdachte naar zijn linkerzak greep en een mes trok. Een getuige heeft gezien dat verdachte naar zijn jas- of broekzak greep om iets te pakken, waar later een mes is aangetroffen. Verdachte dient partieel te worden vrijgesproken van de dreigende woorden die hij zou hebben geuit, aangezien hier niet voldoende bewijs voor is.
Ook de diefstal bij de Aldi (zaak B) kan worden bewezen. De verklaring van verdachte in deze zaak kan als onaannemelijk terzijde worden geschoven.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
Verdachte moet worden vrijgesproken van de feiten in beide zaken. Hij heeft een verklaring gegeven voor zijn handelen in zaak A. Door een kennis, [naam 1] , werd hij gevraagd om een kar met boodschappen op te halen die [naam 1] zojuist gekocht had. De kar bevond zich voorbij de kassa’s, dus verdachte mocht ervan uitgaan dat de boodschappen al waren afgerekend. Verdachte was te goeder trouw en wist niet dat de boodschappen nog niet betaald waren. Daarom was de toe-eigening niet wederrechtelijk en kan de diefstal niet worden bewezen.
Als de rechtbank van oordeel is dat de diefstal kan worden bewezen, dan is de verdediging van oordeel dat de daarmee vergezelde bedreiging met geweld niet kan worden bewezen. De verklaring van aangever dat verdachte een mes getoond heeft, staat op zichzelf en wordt niet ondersteund.
Ook het bewijs voor het feit dat in zaak B is ten laste gelegd is onvoldoende. In het dossier bevindt zich alleen een aangifte. Verdachte ontkent het feit te hebben gepleegd. Hij heeft namelijk verklaard dat hij het blik bier dat in zijn tas zat al eerder had gekocht. Ook dit feit kan daarom niet worden bewezen.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank oordeelt dat de feiten in beide zaken kunnen worden bewezen. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Zaak A – bewezenverklaring diefstal en partiële vrijspraak geweld/bedreiging met geweld
Vast staat dat verdachte een boodschappenkar met producten heeft meegenomen die bij de Albert Heijn stond.
Verdachte heeft verklaard dat dit hem gevraagd was door een kennis genaamd [naam 1] , die zei dat hij de boodschappen had afgerekend en aan verdachte had gevraagd of verdachte de kar wilde ophalen. De reden waarom [naam 1] dit gevraagd zou hebben is de rechtbank niet duidelijk geworden. Verdachte, daarnaar gevraagd op zitting, heeft geen identificerende gegevens kunnen geven over [naam 1] . Hoewel verdachte verklaard heeft dat hij [naam 1] geregeld tegenkomt, kon hij geen achternaam, adres of telefoonnummer van [naam 1] verschaffen. De verklaring van verdachte wordt niet bevestigd door andere gegevens in het dossier.
Daar tegenover staat een aanvullende verklaring van aangever waaruit blijkt dat de boodschappenkar zogenaamde zwerfproducten bevatte. Deze boodschappenkar bevatte volgens aangever producten die teruggebracht zijn, niet betaald zijn of producten die klanten niet meer wilden en dat het niet kan dat deze producten betaald zijn.
Gelet op bovenstaande vindt de rechtbank de verklaring van verdachte onaannemelijk en acht bewezen dat verdachte een boodschappenkar met daarin producten heeft gestolen.
De rechtbank zal verdachte wel vrijspreken van het geweld/de bedreiging met geweld die met de diefstal gepaard zou zijn gegaan. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat geen bewijs aanwezig is voor de woordelijke bedreiging zoals deze is ten laste gelegd. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat ook voor het trekken van het mes onvoldoende bewijs in het dossier zit. Dat verdachte daadwerkelijk een mes getrokken zou hebben wordt alleen door aangever [aangever 1] verklaard. De host heeft verklaard dat verdachte wel naar zijn zak greep, maar niet dat hij daadwerkelijk een mes heeft getrokken. De verklaring van aangever wordt daarom niet voldoende ondersteund. Dat bij verdachte wel een mes is aangetroffen, maakt dit oordeel niet anders. De rechtbank zal verdachte daarom van dit onderdeel vrijspreken.
Zaak B
Aangever [aangever 2] heeft verklaard dat hij heeft gezien dat verdachte twee blikjes bier uit het schap pakte. Het ene blikje deed verdachte in zijn tas en het andere hield hij in zijn hand. Bij de kassa rekende verdachte het blikje af dat hij in zijn handen had. Getuige [getuige] , de kassamedewerker, heeft verklaard dat verdachte één blikje heeft afgerekend. Nadat verdachte de kassa heeft gepasseerd, is hij door [aangever 2] gevraagd om zijn tas te openen. [aangever 2] heeft vervolgens in de tas van verdachte een zelfde blikje aangetroffen als dat verdachte uit het schap had gepakt, maar niet had afgerekend. Verdachte heeft verklaard dat hij het blik bier dat hij in zijn tas had, al eerder had gekocht. De rechtbank acht deze verklaring niet aannemelijk gelet op de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden. Daarom kan ook deze diefstal worden bewezen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van zaak A:
op 9 oktober 2021 te Amsterdam, een boodschappenkar met daarin meerdere producten met een totale waarde van 156,79 euro, toebehorend aan winkelketen Albert Heijn (filiaal: [straatnaam 1] ) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
ten aanzien van zaak B:
op 30 september 2021 te Amsterdam, een blik bier, toebehorend aan ALDI (gevestigd aan de [straatnaam 2] ), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de maatregel

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van 2 jaar, zonder aftrek van voorarrest.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de ISD-maatregel niet kan worden opgelegd. Er is namelijk niet voldaan aan de harde criteria zoals deze zijn opgesteld in artikel 38m Wetboek van Strafrecht (hierna Sr). Nadat aan verdachte voor het laatst de ISD-maatregel is opgelegd, is hij namelijk nog maar twee keer veroordeeld. In het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 2 september 2016 (ECLI:NL:RBZWB:2016:5625) is geoordeeld dat een vorige ISD-maatregel of een gevangenisstraf die voor de vorige ISD-maatregel is opgelegd, niet mag worden meegewogen bij de vraag of aan de harde criteria is voldaan.
Ook is niet voldaan aan de zachte criteria voor de ISD-maatregel. Zoals de reclassering ook inziet zal de ISD-maatregel geen oplossing bieden voor de lange termijn. De kans op gedragsverandering lijkt nihil, nu aan verdachte al meerdere keren de ISD-maatregel is opgelegd en hij al een keer een SOV-traject (Strafrechtelijke Opvang Verslaafden) heeft doorlopen. Verdachte is gemotiveerd om zijn eigen plan van aanpak te volgen dat hij samen met mevrouw [naam 2] van de Gemeente Amsterdam heeft gemaakt. Hij heeft hiermee al bereikt dat hij bij zijn broer kan verblijven tot hij eigen huisvesting heeft. Ook kan hij af en toe bij zijn broer werken, die een eigen stofferingsbedrijf heeft.
Onvoldoende is onderbouwd waarom de ISD-maatregel zinvol is. Hierbij speelt mee dat de rechtbank bij de vorige strafzaak van verdachte heeft geoordeeld dat ISD niet op zijn plaats was. De omstandigheden zijn niet gewijzigd, en daarom is de ISD-maatregel ook nu niet op zijn plaats, maar een onvoorwaardelijke straf wel.
Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om de ISD-maatregel voor één jaar op te leggen. Meer subsidiair heeft zij verzocht om de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, in mindering te brengen op de duur van de ISD-maatregel.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee winkeldiefstallen. Dit zijn vervelende feiten, die overlast veroorzaken bij de slachtoffers. Verdachte heeft met zijn handelen aangegeven geen respect te hebben voor andermans eigendom.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van Inforsa van 8 december 2021, opgemaakt door [naam 3] . In het rapport wordt onder andere beschreven dat verdachte een veelpleger is met verslavingsproblematiek. Daarnaast heeft hij een zorgelijke persoonlijkheidsstructuur en een licht verstandelijke beperking. Wanneer verdachte gedragsvrijheid heeft, blijkt steeds dat recidive onvermijdelijk is. Door zijn problematiek kan verdachte zich niet aan reclasseringsvoorwaarden houden. In het kader van de top600-aanpak wordt hulpverlening op vrijwillige basis geboden en is hulp en begeleiding beschikbaar. Ook dit heeft tot op heden echter nog niet geleid tot het beheersen van problematiek en terugdringen van recidive. Met oplegging van de ISD-maatregel zal de maximale mate van dwang en beveiliging worden ingezet. Deze mate van beveiliging is nodig ter bescherming van de maatschappij. Hoewel de reclassering stelt dat het realistisch is dat met het opleggen van ISD de kans bestaat dat het behalen van het secundaire doel van de ISD (zeer) klein is, heeft de reclassering de hoop uitgesproken dat de kracht van herhaling zijn werk gaat doen.
Ter terechtzitting heeft de rechtbank voornoemde rapporteur als deskundige gehoord. Zij heeft ter terechtzitting het advies om de ISD-maatregel op te leggen bevestigd.
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de bewezen geachte feiten aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Hiervoor is bewezen verklaard dat verdachte misdrijven heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het uittreksel Justitiële Documentatie van 25 november 2021 blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan 9 oktober 2021 ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel, terwijl de in dit vonnis bewezen verklaarde feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen en maatregel en er, zoals blijkt uit de hiervoor genoemde rapportage, ernstig rekening mede moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan. Hierbij telt de rechtbank ook het vonnis waarbij verdachte op 13 februari 2019 een ISD-maatregel is opgelegd mee. Uit de geldende jurisprudentie blijkt namelijk dat een zaak waarin een vorige ISD-maatregel is opgelegd, meetelt bij het bepalen of is voldaan aan de (harde) criteria. Het door de raadsvrouw genoemde vonnis waarin anders is geoordeeld, maakt dit oordeel niet anders.
Blijkens voornoemd uittreksel Justitiële Documentatie is ook voldaan aan de eisen die de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie stelt: verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt worden voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit. Verder eist de veiligheid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel, gezien de ernst en het aantal door verdachte begane soortgelijke feiten. Dat de maatregel wellicht niet zal bijdragen aan het terugdringen van recidive op de lange termijn, maakt dan ook niet dat de rechtbank van oordeel is dat de maatregel niet zou moeten worden opgelegd. De rechtbank ziet geen reden om de ISD-maatregel niet op te leggen. De rechtbank zal daarom de officier van justitie in haar vordering volgen.
Om de beëindiging van de recidive van verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij, is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel. De rechtbank ziet geen reden om de maatregel korter op te leggen, het voorarrest in mindering te brengen en een tussentijdse toets te bepalen.

8.Beslag

Onder verdachte is het volgende voorwerp in beslag genomen:
1. 1 STK Mes
(Omschrijving: G6107153)
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat dit voorwerp moet worden onttrokken aan het verkeer, omdat verdachte het door haar ten aanzien van zaak A bewezen verklaarde met behulp van dit voorwerp heeft gepleegd.
De rechtbank heeft verdachte vrijgesproken van het onderdeel van de tenlastelegging waar het mes voor zou zijn gebruikt. Nu de rechtbank geen redenen ziet om het aardappelschilmes te onttrekken aan het verkeer zal de rechtbank bevelen dat het voorwerp zal worden teruggegeven aan verdachte.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 38m, 38n, 57, 310 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van zaak A en zaak B:
diefstal meermalen gepleegd.
Legt op de maatregel tot
plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
2 (twee) jaren.
Gelast de
teruggave aan [verdachte]van:
1. 1 STK Mes
(Omschrijving: G6107153)
Dit vonnis is gewezen door
mr. G. Oldekamp, voorzitter,
mrs. S. Djebali en I. Timmermans, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.C. Roodenburg, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 januari 2022.
[---]
[---]
[---]