ECLI:NL:RBAMS:2022:1364

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 maart 2022
Publicatiedatum
22 maart 2022
Zaaknummer
13/288764-20 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 22-jarige man voor computervredebreuk, oplichting en diefstal

Op 21 maart 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 22-jarige man, die werd beschuldigd van computervredebreuk, oplichting en diefstal. De verdachte werd veroordeeld tot 16 maanden jeugddetentie, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. De rechtbank oordeelde dat de man zich in 2020 samen met anderen schuldig had gemaakt aan verschillende vormen van internetcriminaliteit, waaronder phishing en het in bezit hebben van een nepbankpas. De rechtbank stelde vast dat de verdachte betrokken was bij een gestructureerde oplichting waarbij slachtoffers werden benaderd via sociale media en WhatsApp, zich voordoend als een familielid in nood of als bankmedewerker. De verdachte had een actieve rol in het ronselen van bankpassen en het uitvoeren van frauduleuze transacties. De rechtbank achtte de feiten bewezen en legde een straf op die rekening hield met de ernst van de gepleegde feiten en de impact op de slachtoffers. De verdachte kreeg ook bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en deelname aan een behandeltraject.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/288764-20 (Promis)
Datum uitspraak: 21 maart 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 2000 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] , [woonplaats] ,
gedetineerd in: [naam] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 24 november 2021 en 16 februari 2022 (pro forma), 28 februari 2022 (inhoudelijke behandeling) en 7 maart 2022 (sluiting).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. G. Dankers en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. J.O.A.N. de Vries naar voren hebben gebracht. Ook heeft de rechtbank kennis genomen van dat wat door de benadeelde partij, de heer [benadeelde partij] , op de zitting naar voren is gebracht.

2.Inleiding

Aanleiding strafrechtelijk onderzoek
Uit onderzoek naar internetoplichting (waaronder phishing) en fraude door onderzoeksjournalist en programmamaker [naam 1] , is naar voren gekomen dat op social media actief bankpassen worden geronseld die bij verschillende vormen van oplichting en fraude worden gebruikt. Daarbij wordt voorgespiegeld dat de pashouder met het afstaan van een bankpas op een legale manier stapels geld kan verdienen. [naam 1] heeft contact opgenomen met een ronselaar van bankpassen die op Snapchat gebruik maakte van de naam ‘ [snapchat naam] ’ en heeft zich voorgedaan als iemand die zijn bankpas wel ter beschikking wilde stellen. Op 13 november 2020 is het op het Amsterdam Centraal Station tot een ontmoeting gekomen, waarbij [naam 1] een nepbankpas op naam van [naam 2] met bijbehorende pincode aan de ronselaar heeft overhandigd. De politie was door [naam 1] ingeschakeld en was (in burger) bij deze overdracht ter plaatse. De ronselaar is vervolgens direct aangehouden. Dit bleek verdachte [verdachte] te zijn. Er heeft een doorzoeking plaatsgevonden in de woning van verdachte, waarbij onder andere bankpassen werden aangetroffen en in beslag genomen. Ook is er onderzoek gedaan naar zijn telefoon.
Verdachte is op 15 november 2020 heengezonden. Vervolgens is een strafrechtelijk onderzoek gestart met de naam ‘Massey’. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat verdachte mogelijk kan worden gelinkt aan het samen met anderen plegen van computervredebreuk door in te breken in andermans bankomgeving, diefstal van geldbedragen van die bankrekeningen en verschillende vormen van oplichting. Dat onderzoek heeft uiteindelijk geleid tot de strafzaak tegen verdachte.
Op 23 augustus 2021 is verdachte opnieuw aangehouden. Verdachte zou zich (met zijn mededaders) opnieuw hebben bezig gehouden met phishing.

3.Beschuldiging

Verdachte wordt er – kort gezegd en na wijziging van de tenlastelegging op de zitting van 24 november 2021 – van verdacht dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
Feit 1:
betaalpasfraude door het voorhanden hebben van een bankpas op naam van [naam 2] met pincode op 13 november 2020 te Amsterdam;
Feit 2:
medeplegen van computervredebreuk (hacking) van de internetbankieraccounts van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en/of anderen in de periode van 26 mei 2020 tot en met 12 februari 2021 in verschillende plaatsen in Nederland;
Feit 3:
diefstal in vereniging met een valse sleutel (namelijk een phishinglink/-website) van geldbedragen van [slachtoffer 4] , [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en/of anderen euro in de periode van 26 mei 2020 tot en met 12 februari 2021 in verschillende plaatsen in Nederland;
Feit 4:
medeplegen van oplichting van een groot aantal personen door zich voor te doen als: kind in nood en/of als bank-kluis medewerker en/of incassobureau waardoor deze personen werden bewogen tot afgifte van geldbedragen in de periode van 28 februari 2020 tot en met 7 november 2020 in verschillende plaatsen in Nederland;
Feit 5:
medeplegen van computervredebreuk (hacking) van de internetbankieraccounts van verschillende ING-klanten in de periode van 9 april 2021 tot en met 23 augustus 2021 in Rotterdam, althans in Nederland.
De tekst van de volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Ibij dit vonnis.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt – onder verwijzing naar het op schrift gestelde requisitoir – dat de feiten kunnen worden bewezen.
[naam 1] heeft verdachte een bankpas overhandigd op naam van [naam 2] . Deze pas is bij verdachte aangetroffen. In artikel 234 Wetboek van Strafrecht (Sr) staat de criminele intentie centraal. Dat de bankpas op naam van [naam 2] nep was, staat dus niet in de weg aan een bewezenverklaring. Het was de bedoeling van verdachte om middels de bankpas van [naam 2] geld te ontvangen en daarvan op te nemen. Feit 1 kan daarmee worden bewezen.
Verdachte is samen met anderen middels phishing de bankrekeningen van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] binnengedrongen (feit 2) en heeft van de bankrekeningen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 4] geld weggenomen (feit 3). Verdachte was ofwel degene die contact met de aangever(s) had, degene die de phishinglink heeft verstuurd ofwel degene die de rekening in beheer had waarop het gestolen geld van de aangevers werd gestort. De methode van phishing vereist een nauwe en bewuste samenwerking waaraan verdachte een significante bijdrage heeft geleverd. Verdachte moet partieel vrij worden gesproken van ‘een of meerdere personen’ en het tenlastegelegde ten aanzien van [slachtoffer 2] .
Verdachte heeft ook samen met anderen aangevers opgelicht middels de ‘kind in nood’, ‘bank-kluis medewerker’ en ‘incassobureau’-methode. Deze vormen van oplichting vereisen eveneens een bewuste en nauwe samenwerking. Het binnengekomen geld moest snel kunnen worden gepind en er zijn meerdere passen en rekeningen nodig om deze oplichting te kunnen plegen. Verdachte heeft over deze vormen van oplichting verklaard dat hij degene was die de pasjes regelde en ging pinnen. Omdat deze vorm van oplichting zo geraffineerd is met een plan en een mate van samenwerking waar verdachte onderdeel van is geweest, kan bewezen worden dat verdachte betrokken was bij de gehele bedragen zoals opgenomen op de tenlastelegging, ook als verdachte niet aan alle gebruikte rekeningen kan worden gekoppeld.
Tot slot heeft verdachte zich de toegang verschaft tot de bankomgeving van 30 ING klanten. Dit kan worden bewezen omdat het IP-adres van het woonadres van verdachte hierbij is gebruikt. Op de telefoon van verdachte is na zijn tweede aanhouding een Telegram chat aangetroffen met ene [naam 3] , waarin te zien is dat verdachte een rekeningnummer heeft doorgestuurd die terugkomt in de aangifte van ING-klant [naam ING-klant] . Daarnaast heeft verdachte een phishinglink aan deze [naam 3] gestuurd.
4.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van het voorhanden hebben van voorwerpen of gegevens die bestemd waren tot het plegen van identiteitsfraude omdat daarbij sprake was van een nepbankpas, zodat vrijspraak moet volgen van feit 1. Er is sprake van een absoluut ondeugdelijk middel dat naar uiterlijke verschijningsvorm niet gebruikt kan worden om toegang te krijgen tot de bankrekening op naam van [naam 2] .
Het onderzoek aan de onder verdachte in beslaggenomen telefoons (iPhone 11 en iPhone 12) heeft onrechtmatig plaatsgevonden. Hiervoor was toestemming nodig van de rechter-commissaris. Het onderzoek is zo diepgravend geweest dat sprake is geweest van een zeer ingrijpende inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van verdachte. Daarmee is artikel 8 EVRM geschonden. Dit vormverzuim is onherstelbaar zoals bedoeld in artikel 359a Wetboek van Strafvordering (Sv) en heeft nadeel opgeleverd voor verdachte. Het verkregen bewijsmateriaal moet van het bewijs worden uitgesloten. In dat geval is er geen bewijs dat verdachte betrokkenheid had bij het plegen van de feiten 2 tot en met 5 zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om verdachte vrij te spreken ten aanzien van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 2] en ‘een of meer andere personen’ (feit 2 en feit 3), [slachtoffer 5] / [slachtoffer 6] , [slachtoffer 7] , [slachtoffer 8] , [slachtoffer 9] , [slachtoffer 10] , [slachtoffer 11] , [benadeelde partij] (gedeeltelijk), [slachtoffer 12] (gedeeltelijk), [slachtoffer 13] , [slachtoffer 14] , [slachtoffer 15] , [slachtoffer 16] , (feit 4) omdat een significante bijdrage van verdachte bij die feiten niet kan worden bewezen. Ten aanzien van de overige in de tenlastelegging genoemde aangevers heeft zij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot het medeplegen.
Ook van feit 5 moet vrijspraak volgen. Niet kan worden bewezen dat het IP-adres van de moeder van verdachte bij alle aangevers zou zijn gebruikt. Daarnaast hadden ook andere mensen toegang tot het wachtwoord van de wifi-verbinding van de woning van de moeder van verdachte. Verder is de iPhone met de naam ‘ [naam Iphone] ’ niet van verdachte. Er zijn geen aanwijzingen van enige betrokkenheid van verdachte bij de in de tenlastelegging genoemde aangevers.
4.3
Oordeel van de rechtbank
4.3.1
Feit 1 (betaalpasfraude) [1]
[naam 1] heeft in verband met zijn onderzoek naar oplichting en fraude contact gezocht met een ronselaar middels Snapchat en Instagram. Daarbij is hij ingegaan op een advertentie om geld te kunnen verdienen met het afstaan van een bankpas. [2] De ronselaar opereerde onder de naam ‘ [snapchat naam] ’ op Snapchat en onder de naam ‘ [Instagram naam] op Instagram. [3] [naam 1] deed zich voor als [naam 2] en sprak met deze ‘ [snapchat naam] ’ af om elkaar op 13 november 2020 op het Centraal Station in Amsterdam te ontmoeten. [4] Toen zei elkaar ontmoetten vroeg [naam 1] : “Ben jij [snapchat naam] ?”, waarop de man positief antwoordde. ‘ [snapchat naam] ’ heeft [naam 1] uitgelegd dat [naam 1] zijn pinpas en pincode aan hem moest geven en dat zij elkaar over twee dagen weer zouden ontmoeten. Na die twee dagen zou ‘ [snapchat naam] ’ de pinpas en het geld geven wat [naam 1] dan had verdiend. Nadat [naam 1] zijn nep bankpas en zijn pincode aan ‘ [snapchat naam] ’ had overhandigd, gingen zij uit elkaar. Vervolgens werd ‘ [snapchat naam] ’ door verbalisanten aangehouden. [5] ‘ [snapchat naam] ’ bleek verdachte te zijn. In zijn broekzak werd de nep ABN Amro bankpas op naam van [naam 2] aangetroffen. [6]
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij met voornoemde social media accounts bankpassen ronselde ten behoeve van phishing. Als verdachte een pasje had geronseld, dan zorgde iemand anders ervoor dat er geld op zou worden gestort zodat verdachte het geld eraf kon halen door te pinnen. Het geld werd vervolgens verdeeld tussen de tussenpersoon en/of de phishingpleger, de ronselaar van de bankpas en degene die de bankpas had afgestaan. [7] Op de vraag wat de bedoelingen van verdachte waren met de bankpas van [naam 2] heeft verdachte verklaard: “het was gewoon het ronselen van een pasje om geld te storten”. [8]
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte zich met het voorhanden hebben van een nep bankpas op de fictieve naam van [naam 2] heeft schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen tot het misbruiken van identificerende gegevens ex artikel 234 Sr. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend. Bij het doen van een voorbereidingshandeling staat de criminele intentie centraal. Een ondeugdelijk middel, zoals een nepbankpas, staat niet in de weg aan de criminele intentie van verdachte, die duidelijk naar voren komt in zijn verklaring. Gelet op de ratio van het strafbaar stellen van voorbereidingshandelingen kan worden gesteld dat verdachte strafwaardig heeft gehandeld omdat hij door middel van de voorbereidingshandelingen tot uitdrukking heeft gebracht dat het zijn bedoeling was om met de bankpas op naam van [naam 2] geld afkomstig van fraude en oplichting te ontvangen en op te nemen. Dit is strafbaar gesteld in artikel 231b Sr. Verdachte heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan het plegen van voorbereidingshandelingen. Het verweer van de raadsvrouw wordt verworpen.
4.3.2
Beoordeling rechtmatigheidsverweer
Ten aanzien van het verweer van de raadsvrouw dat het onderzoek aan de onder verdachte in beslaggenomen telefoons onrechtmatig heeft plaatsgevonden, overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank stelt vast dat uit het dossier volgt dat op de telefoons van verdachte contacten en afbeeldingen zijn bekeken en berichten in applicaties als Whatsapp. [9] Verder zijn inkomende en uitgaande e-mailberichten, webhistorie en diverse social media accounts onderzocht. De rechtbank overweegt dat niet is gebleken van onderzoek van alle in de elektronische gegevensdrager of het geautomatiseerde werk opgeslagen of beschikbare gegevens. Er is bovendien geen gebruik gemaakt van technische hulpmiddelen om meer onderzoek te doen dan uit het dossier blijkt. Gelet op de omvang van het onderzoek dat heeft plaatsgevonden is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van verdachte.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van het onderzoek blijkt dat de telefoon is onderzocht met toestemming van de officier van justitie. [10] Nu niet voorzienbaar was dat het onderzoek een ingrijpende inbreuk op de persoonlijke levenssfeer zou vormen was toestemming van de rechter-commissaris niet vereist. De rechtbank overweegt verder dat ook tijdens het onderzoek aan de telefoons geen gegevens naar voren zijn gekomen die maken dat sprake zou zijn van een ingrijpende inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van verdachte waardoor alsnog een machtiging van de rechter-commissaris gevraagd had moeten worden.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat geen sprake is van schending van de artikel 8 EVRM.
4.3.3
Feit 2 (medeplegen van computervredebreuk) en feit 3 (diefstal in vereniging door middel van phishinglinks)
[slachtoffer 1]
Aangever [slachtoffer 1] werd op 27 mei 2020 op Whatsapp benaderd (door telefoonnummer [nummer] ) door een persoon genaamd ‘ [naam 4] ’ die interesse had in een telefoon die [slachtoffer 1] op Marktplaats had aangeboden. [naam 4] gaf aan het geld over te maken, maar wilde er wel zeker van zijn dat aangever de telefoon zou verzenden en stuurde een link van PostNL. Aangever klikte erop, maar er gebeurde niet zo veel. Toen [slachtoffer 1] begin juli op zijn bankrekening keek, bleken er meerdere bedragen van in totaal € 1.045,13 euro overgemaakt te zijn naar verschillende rekeningnummers. [11]
Het telefoonnummer [nummer] bleek gekoppeld te zijn aan het Whatsappaccount [Instagram naam] op de iPhone 11 van verdachte. [12] Verdachte heeft bekend dat hij dit account beheerde. [13] Verder overweegt de rechtbank dat op deze telefoon een foto is aangetroffen met dezelfde domeinnaam als de eerdergenoemde phishing link. Deze foto is opgeslagen tien dagen voorafgaand aan de verstuurde link, namelijk op 17 mei 2020.
[slachtoffer 3]
Aangever [slachtoffer 3] werd op 13 september 2020 via Whatsapp door een mogelijke koper van zijn sporthorloge benaderd. Aangever had dit horloge via Marktplaats te koop aangeboden. De mogelijke koper wilde voor de zekerheid 20 eurocent ontvangen alvorens de Tikkie voor het horloge te betalen. [slachtoffer 3] heeft om 20.34 uur de 20 eurocent overgemaakt nadat hij daarvoor was ingelogd en een code had verzonden. Vervolgens kreeg hij een melding via de bank dat er een nieuw apparaat aan zijn betaalrekening was gekoppeld. Daarop heeft aangever contact opgenomen met ABN Amro. Er was nog geen geld afgeschreven. [14]
Op de iPhone 11 van verdachte is een afbeelding van het rekeningoverzicht van [slachtoffer 3] aangetroffen, gedateerd 13 september 2020 om 20.46 uur, [15] enkele minuten nadat [slachtoffer 3] 20 eurocent had overgemaakt via de link. In de telefoon van verdachte is een chat aangetroffen met [naam 5] . Op 13 september 2020 om 20.46 uur stuurde verdachte [naam 5] de foto van een telefoon waarop de bankrekening van [slachtoffer 3] te zien is. Verdachte stuurde [naam 5] het bericht: ‘die man van me klemt deze fino net’, wat volgens het dossier betekent dat iemand zich toegang heeft verschaft (klemmen) tot de bankrekening van [slachtoffer 3] . Verdachte zei tegen [naam 5] dat hij voortaan naar hem moet komen, waarop [naam 5] antwoordde dat verdachte zijn vaste phishingpleger wordt. [16]
[slachtoffer 4]
Op 26 mei 2020 ontving aangeefster [slachtoffer 4] een Whatsappbericht van een gebruiker die zich voordeed als ‘ [gebruikersnaam] ’. Deze persoon toonde interesse in een product dat aangeefster op Marktplaats te koop aanbood. [slachtoffer 4] ontving de volgende betaallink: [link]
met hierbij de tekst “na het verzoek maak ik het gehele
bedrag over”. In totaal heeft aangeefster een bedrag van € 1.398,- overgemaakt naar diverse rekeningnummers. Onder andere heeft zij een bedrag van € 738,00 overgemaakt naar het Duitse rekeningnummer [nummer] ten name van [naam 6] . [17]
Uit analyse van de iPhone van verdachte volgt dat hij de domeinnaam mijn-ingbetaalverzoekjes.com op 15 mei 2020 heeft geregistreerd en hij meerdere malen daarop is ingelogd als ‘ [inlognaam] ’. [18] Ook is gebleken dat verdachte gebruik maakte van een Dropbox account die gekoppeld was aan de naam [naam 6] . Dit Dropbox account is aangetroffen op de telefoon van verdachte. [19] Op 4 april 2020 is € 1,- afgeschreven van de ING rekening van verdachte en overgemaakt naar het rekeningnummer [nummer] ten name van [naam 6] , [20] om die gebruiksklaar te maken. [21] Verdachte heeft in zijn verhoor ten aanzien van de phishing-zaken verklaard dat hij zelf ook panelen heeft opgezet ten behoeve van phishing. [22]
Conclusie
De rechtbank leidt uit de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, af dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan computervredebreuk ten aanzien van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] . Aan voornoemde aangevers zijn phishing-links verstuurd en zijn de aangevers overgegaan tot het afstaan van hun (online)bankgegevens. Met deze gegevens is vervolgens ingelogd op de internetbankieromgeving van de aangevers. Daarmee is binnengedrongen in een (deel van een) geautomatiseerd werk, namelijk de servers van de beveiligde internetbankieromgeving van de bank. Nu de verdachte dat heeft gedaan met inloggegevens tot het gebruik waarvan hij niet bevoegd was, en door zich steeds voor te doen als geautoriseerde klant van de bank, is sprake van een valse sleutel en een valse hoedanigheid. Nadat was binnengedrongen in de internetbankieromgeving, heeft de verdachte met geld van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 4] overboekingen verricht. Dit heeft verdachte gedaan met gebruikmaking van gegevens tot het gebruik waarvan hij niet bevoegd was, zodat sprake is van diefstallen met behulp van valse sleutels.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte deze feiten samen met anderen heeft gepleegd. Voor een bewezenverklaring van het ten laste gelegde medeplegen is vereist dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn mededaders. De rechtbank stelt vast dat voor deze vorm van oplichting een nauwe en bewuste samenwerking vereist is. Er is sprake van een goed afgestemd plan en een duidelijke rolverdeling met een hoge organisatiegraad. Er zijn mensen die contact leggen met de slachtoffers, personen die phishinglinks maken en personen die de ‘panelen’ beheren. Zodra er gegevens zijn ontvangen van het slachtoffer via phishing moet er snel gehandeld worden, omdat de rekening van het slachtoffer door de bank kan worden geblokkeerd. De acties van het verkrijgen van de gegevens via een panel - het inloggen in de bankomgeving en het overschrijven naar de rekening van de money mule - moet snel plaatsvinden voordat de rekening wordt geblokkeerd. Ook het geld moet in korte tijd worden opgenomen met een geronselde bankpas. Verschillende bij het feit betrokken personen moeten snel handelen om het binnengekomen geld op te nemen. Ook zijn er meerdere passen en rekeningen nodig om deze oplichting te kunnen plegen. Uit het voorgaande is gebleken dat verdachte degene was die met zijn telefoon contact heeft gelegd met [slachtoffer 1] en de phishinglink heeft gestuurd, zich toegang heeft verschaft tot de internetbankieromgeving van [slachtoffer 3] ofwel daarbij heeft gehandeld als tussenpersoon en dat hij de Duitse rekening van [naam 6] beheerde en de ingbetaalverzoekjes-link heeft opgezet. Daarmee heeft hij een significante bijdrage geleverd aan deze feiten. De feiten 2 en 3 kunnen in zoverre worden bewezen verklaard.
Vrijspraak ten aanzien van een deel van het tenlastegelegde geldbedrag van aangeefster [slachtoffer 4]
Aangeefster [slachtoffer 4] heeft meerdere betaallinks ontvangen en ook betaald voor betalingen naar verschillende bankrekeningnummers. De rechtbank is van oordeel dat verdachte alleen in verband kan worden gebracht met het rekeningnummer ten name van [naam 6] en zal daarom verdachte vrijspreken voor de betalingen die zijn verricht door aangeefster naar andere bankrekeningnummers.
Partiële vrijspraak [slachtoffer 2] en “onbekend gebleven anderen”
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij op 12 februari 2020 een sms-bericht ontving over een pakket van DHL. Om dit pakket in ontvangst te kunnen nemen, moesten er invoerkosten betaald worden via de meegezonden link. Dit deed hij. Later die avond zag [slachtoffer 2] dat er geld van zijn rekeningen was overgeboekt en er een iPhone 8 was gekoppeld aan zijn bankrekening. Ook bleken er diverse bedragen te zijn over gemaakt, onder andere € 500,- naar een rekening op naam van [naam 7] . Hoewel in de woning van verdachte een bankpas op naam van [naam 7] is aangetroffen, betreft dit een bankpas van een andere rekening dan de rekening waarnaar het geld van [slachtoffer 2] is overgemaakt. Het dossier bevat geen informatie op basis waarvan de rechtbank enige betrokkenheid van verdachte bij deze computervredebreuk (feit 2) en diefstal (feit 3) kan vaststellen, zodat verdachte ten aanzien van de verwijten aangaande [slachtoffer 2] zal worden vrijgesproken.
Naast de hiervoor aangeduide slachtoffers van de oplichtingen, is tevens aan verdachte ten laste gelegd dat een aantal “onbekend gebleven anderen” door verdachte is opgelicht. De rechtbank heeft uit het dossier echter geen voltooide oplichtingen kunnen afleiden die door de verdachte jegens eventueel onbekend gebleven personen zijn gepleegd. De verdachte zal dan ook in zoverre worden vrijgesproken.
4.3.4
Feit 4 (medeplegen van oplichting)
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of kan worden bewezen dat verdachte zich aan de hierna te bespreken vormen van oplichting heeft schuldig gemaakt. Dit zal hierna per oplichtingsmethode en per aangever worden besproken.
Zaaksdossier B: Oplichting middels de ‘kind in nood’-methode
[slachtoffer 13]
Aangeefster [slachtoffer 13] werd op 21 augustus 2020 via Whatsapp benaderd door een persoon die zich voordeed als haar dochter. De persoon die zich voordeed als haar dochter appte dat er twee rekeningen moesten worden betaald, maar zij deze nu zelf niet kon betalen omdat haar bankapp nog gekoppeld stond aan de simkaart die niet in de nieuwe telefoon paste. Aangeefster kreeg vervolgens twee betaallinks doorgestuurd, een voor een bedrag van € 378,22 en een voor een bedrag van € 463,35, die zij beide diezelfde dag nog heeft betaald. Aangeefster bleek de bedragen te hebben overgemaakt naar rekeningnummer [nummer] ten name van [naam 8] . [23] Bij doorzoeking van de woning van verdachte op 13 november 2020 is deze betaalpas aangetroffen. [24]
Verdachte heeft bij de politie over voornoemde BUNQ-betaalpas verklaard dat hij de passen heeft gekregen zodat hij op kon scheppen. Op de zitting heeft verdachte hierover een andere verklaring afgelegd. Hij zou de BUNQ-betaalpassen voorhanden hebben om te kunnen gebruiken voor muziekclips. Verdachte spreekt zichzelf tegen in deze verklaringen en de rechtbank acht deze dan ook ongeloofwaardig.
[slachtoffer 11]
Op 16 juni 2020 ontving aangeefster [slachtoffer 11] een Whatsappberichtje van een persoon die zich voordeed als haar dochter. De persoon die zich voordeed als haar dochter appte dat ze een nieuw nummer had omdat haar oude telefoon in de wasmachine was gevallen en kapot was en stuurde dat ze paniekerig was omdat er nog een rekening betaald moest worden, maar zij kon nu niet meer bij haar bankierenapp. De persoon vroeg of aangeefster de betaling van deze rekening wilde voorschieten. Aangeefster kreeg vervolgens meerdere betalingsverzoeken toegestuurd, [25] die zij heeft betaald vanaf haar Rabo-rekening op naam van [naam 9] en/of [slachtoffer 11] . [26] In totaal gaat het om een bedrag van ruim € 15.000,- dat aangeefster heeft overgemaakt naar diverse rekeningnummers.
Op 19 juni 2020 is een bedrag van € 1.970,- overgeschreven naar rekeningnummer [nummer] onder vermelding van [nummer] ten name van [naam 10] . [27]
Op de telefoon van verdachte is na onderzoek een afbeelding aangetroffen van de bankpas van voornoemde rekening ten name van [naam 10] , welke afbeelding dateert van 18 juni 2020, [28] de dag waarop [slachtoffer 11] geld heeft overgemaakt naar deze rekening. De foto van deze bankpas heeft verdachte op 18 juni 2020 van [naam 10] toegestuurd gekregen. In de betreffende chat stuurde verdachte naar [naam 10] dat hij ‘vandaag of morgen geld op de rekening gaat laten binnenkomen’. Verdachte zei in de chat dat [naam 10] snel een betaalverzoek moest sturen. Later op de avond stuurde [naam 10] verdachte schermafbeeldingen van een BUNQ-rekeningoverzicht waarop te zien is dat er om 20:36 uur € 1.970,- is binnengekomen van [naam 9] en/of [slachtoffer 11] , [29] de rekening van aangeefster, en vervolgens kort daarna vanaf 20:49 uur geld wordt opgenomen middels een pintransactie bij een pinautomaat en diverse malen door te pinnen in winkels. [30]
[benadeelde partij]
Aangever [benadeelde partij] heeft verklaard dat hij op 16 augustus 2020 een berichtje ontving van iemand die zich voordeed als zijn dochter. De persoon die zich voordeed als zijn dochter appte dat ze een nieuw nummer had en dat ze financiële hulp nodig had. Hierna heeft aangever onder andere betalingen gedaan van € 2.312,66 om 19:19 uur en € 2.814,10 om 19:40 uur naar rekeningnummer [nummer] ten name van [naam 10] . [31] In totaal heeft aangever die avond een bedrag overgemaakt van € 7.627,92 naar verschillende rekeningnummers.
Op de telefoon van verdachte is na onderzoek een afbeelding aangetroffen van de bankpas van voornoemde rekening ten name van [naam 10] , welke afbeelding dateert van 16 augustus 2020, [32] de dag waarop [benadeelde partij] ook geld heeft overgestort naar deze rekening. Diezelfde dag is ook het opnamelimiet tijdelijk ingesteld naar € 10.000,-. [33] Op 16 augustus 2020 is er tussen 19:02 en 21:22 uur 7 keer gepind bij een pinautomaat in Rotterdam met de bankpas van deze rekening van [naam 10] . [34] Op 17 augustus 2020 zond verdachte een foto van de bankpas van voornoemde rekening op naam van [naam 10] naar [naam 10] en zei daarbij ‘Orra is dood’. [35] Kennelijk was de ING bankpas op dat moment geblokkeerd.
[slachtoffer 12]
Aangeefster [slachtoffer 12] werd op 16 augustus 2020 via Whatsapp benaderd door iemand die zich voordeed als haar zoon. Het leek voor aangeefster echt om haar zoon te gaan en ze heeft vervolgens betalingen voor hem gedaan. Een keer heeft ze een bedrag overgemaakt van
€ 1.990,60 naar rekeningnummer [nummer] t.n.v. [naam 10] . [36] In totaal heeft aangeefster die dag een bedrag van € 3.981,20 overgemaakt naar verschillende rekeningnummers.
Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen blijkt uit het dossier dat verdachte op 16 augustus 2020 op zijn telefoon de beschikking had over een foto van de bankpas van de rekening op naam van [naam 10] , [37] de dag waarop [slachtoffer 12] geld heeft overgestort naar deze rekening. Een dag later stuurt verdachte in de chat naar [naam 10] dat de rekening geblokkeerd (dood) is. [38]
[slachtoffer 14]
Op 7 november 2020 kreeg aangever [slachtoffer 14] een Whatsappberichtje van iemand die zich voordeed als zijn dochter. Deze persoon appte dat ze een nieuw nummer had. Vervolgens appte ze in paniek dat ze met spoed twee rekeningen moest betalen maar niet kon inloggen. Aangever heeft een bedrag van € 4.892,54 overgeschreven naar rekeningnummer [nummer] ten name van [naam 11] . [39]
Op de telefoon van verdachte is een rekeningoverzicht van 7 november 2020 aangetroffen van voornoemde rekening met daarop het ontvangen bedrag dat de heer [slachtoffer 14] had overgemaakt. Ook is op dat overzicht te zien dat er verschillende malen gepind is bij een pinautomaat in Rotterdam. [40] Dit overzicht heeft verdachte op 7 november 2020 in het Whatsappgesprek met NN doorgestuurd gekregen. Verdachte zegt tegen NN dat het ‘nice is’. [41]
[slachtoffer 17]
Op 16 augustus 2020 ontving aangeefster [slachtoffer 17] een Whatsapp berichtje op haar telefoon van – zo leek – haar dochter. Even later stuurde de persoon die zich voordeed als haar dochter een berichtje dat er een rekening moest worden betaald, maar zij niet in haar internetbankieren kon. Aan aangeefster werd gevraagd of zij het bedrag kon voorschieten. Aangeefster heeft vervolgens omstreeks 18:44 uur een bedrag van € 2.314,95 euro overgemaakt naar rekeningnummer [nummer] ten name van [naam 10] . [42]
Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen blijkt uit het dossier dat verdachte op 16 augustus 2020 op zijn telefoon de beschikking had over een foto van de bankpas van deze rekening, [43] de dag waarop [slachtoffer 17] ook geld heeft overgemaakt naar deze rekening. Een dag later stuurt verdachte in de chat naar [naam 10] dat de rekening geblokkeerd (dood) is. [44]
[slachtoffer 18],
[slachtoffer 19] , [slachtoffer 20] en [slachtoffer 21]
Aangever [slachtoffer 18] had op 31 mei 2020 via Whatsapp contact met iemand die zich voor deed als zijn dochter. Zij had een nieuw nummer omdat haar telefoon in de wasmachine was geweest en vroeg of aangever een paar rekeningen kon betalen, omdat er mankementen waren waardoor zij niet in de bankapp kon. Aangever zou het bedrag de volgende dag terug krijgen. Aangever heeft drie bedragen, namelijk: € 877,-, € 699,99 en € 790,- overgemaakt naar het rekeningnummer [nummer] ten name van [naam 6] [45]
Aangever [slachtoffer 19] ging er vanuit dat hij op 31 mei 2020 met zijn zoon aan het appen was. De persoon die zich voordeed als zijn zoon [naam zoon] roeg aangever of hij een rekening wilde voorschieten omdat hij niet bij zijn bank app kon komen. Aangever kreeg toen drie facturen en heeft bedragen van € 877,-, € 699,99 en € 790,- overgemaakt naar het rekeningnummer [nummer] ten name van [naam 6] [46]
Ook aangeefster [slachtoffer 20] ging er op 31 mei 2020 vanuit dat zij met haar zoon aan het appen was. Deze persoon vroeg aangeefster of zij een bedrag van € 1.251,- kon voorschieten omdat zijn telefoon in het water was gevallen en hij niet bij zijn bankgegevens kon. Aangeefster heeft dit bedrag vervolgens overgemaakt naar rekeningnummer [nummer] ten name van [naam 6] De bank heeft de betaling van dit bedrag kunnen tegenhouden voordat deze was afgehandeld. [47]
Aangeefster [slachtoffer 21] werd op 19 mei 2020 via Whatsapp benaderd door iemand die zich voordeed als haar dochter wiens telefoon in de wasmachine was geweest en nu kapot was. Ze vroeg aan aangeefster of ze een bedrag van € 2.097,- wilde voorschieten dat bestemd was als collegegeld. Aangeefster heeft dit bedrag overgemaakt naar het rekeningnummer [nummer] ten name van [naam 6] . De datum van betaling is 21 mei 2020. [48]
Een dag nadat aangeefster [slachtoffer 21] het geld heeft overgemaakt naar de rekening van [naam 6] , stuurde verdachte [naam 10] een afbeelding met een stapel briefgeld. [naam 10] vroeg hoeveel geld het was en of het afkomstig was van N26. Dit wordt door verdachte bevestigd. [49] Zoals de rechtbank hiervoor al heeft overwogen bij de bespreking van de feiten 2 en 3, is op de telefoon van verdachte een Dropbox account gekoppeld aan de naam [naam 6] . Op 4 april 2020 is € 1,- afgeschreven van de ING rekening van verdachte en overgemaakt naar het rekeningnummer [nummer] ten name van [naam 6] , [50] om die gebruiksklaar te maken. [51] De rechtbank gaat er gelet daarop vanuit dat verdachte de Duitse rekening op naam van [naam 6] beheerde.
Conclusie
De rechtbank leidt uit de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, af dat verdachte met behulp van de ‘kind in nood’-methode fraude heeft gepleegd ten aanzien van de hiervoor genoemde aangevers waarbij zij zijn bewogen tot de afgifte van de hiervoor besproken geldbedragen. Verdachte heeft dit samen met zijn mededaders gedaan.
Voor een bewezenverklaring van het ten laste gelegde medeplegen is vereist dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn mededaders. De rechtbank stelt vast dat voor deze vorm van oplichting net als bij
phishingeen nauwe en bewuste samenwerking vereist is. Het binnengekomen geld moest snel worden gepind. Ook zijn er meerdere passen en rekeningen nodig om deze oplichting te kunnen plegen. Aangevers hebben in een aantal gevallen meerdere rekeningen van ‘hun kinderen’ gekregen die moesten worden betaald. De organisatiegraad voor het plegen van deze feiten is ingewikkeld. Snel het geld kunnen opnemen na binnenkomst is een vereiste om succesvol te kunnen zijn. Uit het voorgaande is gebleken dat verdachte degene was die de rekeningen beheerde en hij – blijkens zijn verklaring op de zitting – ook betrokken was bij het pinnen en soms als tussenpersoon fungeerde. Daarmee heeft hij een significante bijdrage geleverd aan deze feiten.
Vrijspraken ten aanzien van een deel van tenlastegelegde geldbedragen van aangevers [slachtoffer 11] , [benadeelde partij] en [slachtoffer 12]
Aangevers [slachtoffer 11] , [benadeelde partij] en [slachtoffer 12] hebben middels dezelfde oplichtingsmethode op of rond dezelfde datum meerdere geldbedragen overgemaakt naar verschillende bankrekeningnummers. Verdachte wordt verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van oplichting ten aanzien van al deze betalingen. De rechtbank stelt echter op basis van het dossier vast dat verdachte alleen in verband kan worden gebracht met het bankrekeningnummer op naam van [naam 10] . Ten aanzien van de bedragen die door deze aangevers zijn overgemaakt naar andere bankrekeningnummers is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat verdachte daar een rol in heeft gehad. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken voor de bedragen die door deze aangevers niet zijn overgemaakt naar het bankrekeningnummer van [naam 10] .
Partiële vrijspraken ten aanzien van aangevers [slachtoffer 8] , Persoon , [slachtoffer 10] en [slachtoffer 7]
Op 29 maart 2020 werden aangevers [slachtoffer 8] , [slachtoffer 9] , [slachtoffer 10] en [slachtoffer 7] ook via Whatsapp benaderd door iemand die zich voordeed als hun kind. Ditzelfde overkwam aangevers [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] op 8 maart 2020. In alle gevallen werd gevraagd om hulp bij het betalen van rekeningen. In al deze gevallen is het geld overgemaakt naar het rekeningnummer [nummer] op naam van [naam 12] .
Op de telefoon van verdachte is een chatgesprek aangetroffen tussen hem en [naam 13] van 28 februari 2020. [naam 13] zond op 28 februari 2020 een foto naar verdachte met het rekeningnummer van [naam 12] en zei dat hij de bankpas heeft. Verdachte vroeg of de opnamelimiet is verhoogd naar € 10.000,- en later geeft verdachte aan dat zijn neef een paar duizend euro op die bankrekening kan laten binnenkomen. De foto van de rekening van [naam 12] is op de telefoon van verdachte vastgelegd op 28 februari 2020 om 17.17 uur.
De rechtbank stelt vast dat uit het dossier niet blijkt dat verdachte na 28 februari 2020 contact heeft gehad of handelingen heeft verricht met betrekking tot het rekeningnummer van [naam 12] . Nu er tussen het contact van 28 februari 2020 en de oplichting van voornoemde aangevers zo veel tijd zit, variërend van een week tot een maand, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte op het moment waarop deze aangevers werden opgelicht, bemoeienis had met de oplichting ofwel met de bankrekening van [naam 12] . De rechtbank spreekt verdachte dan ook vrij van oplichting ten aanzien van deze aangevers.
Zaaksdossier C: Oplichting middels de ‘bank-kluis medewerker’-methode
[slachtoffer 15]
Aangever [slachtoffer 15] werd op 28 februari 2020 rond het middaguur gebeld door iemand die zei voor de Rabobank te werken. Diegene vertelde dat er geprobeerd was om geld van zijn rekening af te schrijven. De man zijn dat aangever zijn geld naar een veilige rekening moest overboeken. Aangever heeft toen eerst geld naar zijn betaalrekening overgeboekt en van daaruit in drie keer voor in totaal een bedrag van € 10.020,- overgestort naar rekeningnummer [nummer] op naam van [naam 14] . Aangever had echt het gevoel dat de zogenaamde medewerker van de Rabobank hem wilde helpen en is daarom zo makkelijk overstag gegaan. [52]
Uit het rekeningoverzicht van [slachtoffer 15] blijkt dat de betalingen die hij heeft verricht hebben plaatsgevonden op (naar de rechtbank begrijpt:) 28 februari 2020 tussen 12:45 uur en 12:49 uur. [53] Verder volgt uit het dossier dat kort daarop vier pinopnames plaatsvonden bij een pinautomaat in Emmen vanaf het eerdergenoemde rekeningnummer op naam van [naam 14] van € 8.000,- in totaal. [54]
In een Whatsapp gesprek van 28 februari 2020 om 17:24 uur tussen verdachte en [naam 13] is te lezen dat verdachte [naam 13] een foto stuurde van een telefoon met een ING bankoverzicht. [55] Op deze foto is een rekeningoverzicht te zien met de drie door [slachtoffer 15] verrichte betalingen. [verdachte] stuurde naar [naam 13] dat er geld op deze rekening is binnengekomen. [56]
[slachtoffer 22]
Aangeefster [slachtoffer 22] ontving op 27 augustus 2020 omstreeks 14:22 uur een sms uit naam van de ING bank waarin stond dat haar betaalpas was verouderd en zij een nieuwe moest aanvragen. Aangeefster klikte op de link in het bericht en werd doorgestuurd naar de internetbankieromgeving van ING. Ze heeft daar alle gegevens ingevuld en ingelogd. Een paar uur later werd aangeefster gebeld door een vrouw die zich voordeed als een medewerker van de ING. De vrouw aan de telefoon zei dat ze van de fraude afdeling was en dat aangeefster haar geld moest veiligstellen omdat een derde partij probeerde haar bankrekening te hacken. Ze heeft op 27 augustus 2020 € 4.130,77 overgemaakt naar rekeningnummer [nummer] ten name van [naam 15] . [57]
Op de telefoon van verdachte is een foto aangetroffen van de ABN Amro bankpas van voornoemd rekeningnummer, gedateerd 25 augustus 2020, [58] enkele dagen voordat aangeefster [slachtoffer 22] geld naar deze rekening heeft overgemaakt. Daarnaast is er een chatgesprek tussen verdachte en [naam 16] op 27 augustus 2020. [naam 16] stuurde een schermafbeelding van het rekeningoverzicht van voornoemd rekeningnummer waarop zichtbaar was dat er een bedrag van € 4.130,77 is bijgeschreven op deze rekening. [naam 16] vroeg vervolgens aan verdachte of ze de opnamelimiet moest verhogen, waarop verdachte zei dat ze niets moest doen. [59] Later schrijft verdachte dat ze de pinlimiet wel moet verhogen en zegt haar welke bedragen ze kan proberen. [60] Weer even later stuurt verdachte een bericht dat hij de bankpas moest blokkeren van iemand anders en daarna dat hij de pas weer heeft gedeblokkeerd en de opnamelimiet verhoogd moest worden. [61] Verdachte heeft op 27 augustus 2020 via Whatsapp aan [naam 10] laten weten dat voornoemd geldbedrag op de bankrekening ten name van [naam 15] is binnengekomen. [62] Nadat op 27 augustus 2020 om 16:10 uur het bedrag van [slachtoffer 22] op de rekening is ontvangen, worden tussen 16:23 en 16:52 uur drie pinopnames verricht voor een totaalbedrag van € 4.100,-. [63]
[slachtoffer 23]
Op 4 september 2020 kreeg aangever [slachtoffer 23] een telefoontje van iemand die zei dat hij een medewerker was van de Rabobank. De man zei dat er vreemde handelingen werden gezien op de betaalrekening van aangever en zei tegen aangever dat hij ervoor moest zorgen dat zijn geld op een veilige kluisrekening werd gestort. De man gaf het volgende rekeningnummer op: [nummer] ten name van [naam 15] . Aangever heeft vervolgens een bedrag van € 2.386,66 overgemaakt naar voornoemde rekening om dit ‘zeker te stellen’. [64]
Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen is op de telefoon van verdachte een afbeelding aangetroffen van de bankpas ten name van [naam 7] . [65] Op 6 september 2020 stuurt verdachte een bericht aan [naam 16] dat hij zijn neef heeft gesproken en dat die jongen geld is gaan pinnen. [66] Uit een analyse van de bankrekening op naam van [naam 7] blijkt op 4 september 2020 om 18:52 uur daarop het geld van [slachtoffer 23] te zijn ontvangen. Om 19:01 uur vonden er pintransacties plaats voor een bedrag van € 1.950,-. [67]
[slachtoffer 16]
Aangeefster ontving op 2 november 2020 een sms-bericht uit naam van ING waarin stond dat haar rekening tijdelijk beperkt was. Om een blokkade te voorkomen, moest aangeefster voor 3 november 2020 reageren via een link. Via deze link kwam aangeefster op haar internetbankieromgeving terecht. Later die middag werd aangeefster gebeld. Het was een vrouw die zich voordeed als een medewerker van de ING-bank. Ze vertelde dat er was gezien dat er oplichters actief waren en deze van plan waren om de rekening van aangeefster leeg te maken. Om dit te voorkomen moest het geld naar een andere rekening worden gestort waarna het na een uur weer zou worden teruggeboekt naar de eigen rekening van aangeefster. Aangeefster kreeg te horen dat zij het geld kon overmaken naar rekeningnummer [nummer] ten name van [naam 17] , waarop zij op 2 november 2020 een bedrag van € 3.840,44 heeft overgemaakt. [68]
Op de telefoon van verdachte is een foto aangetroffen van de SNS bankpas van voornoemde rekening op naam van [naam 17] , gedateerd 25 oktober 2020 en een rekeningoverzicht. [69] In een Whatsappgesprek tussen verdachte en NN van 4 november 2020 stuurde NN een foto waarop te zien is dat er is ingelogd op deze rekening. Ook is op deze foto te zien dat op 2 november het bedrag is ontvangen van [slachtoffer 16] en dat vervolgens in Rotterdam voor duizenden euro’s van de rekening van [naam 17] is gepind. [70] Verdachte reageerde op deze foto met het bericht: ‘netjes man’.
Conclusie
De rechtbank leidt uit de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, af dat verdachte met behulp van de ‘bank-kluismedewerker’-methode fraude heeft gepleegd ten aanzien van de hiervoor genoemde aangevers waarbij zij zijn bewogen tot de afgifte van de hiervoor besproken geldbedragen. Verdachte heeft dit samen met zijn mededaders gedaan.
Voor een bewezenverklaring van het ten laste gelegde medeplegen is vereist dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn mededaders. De rechtbank stelt vast dat voor deze vorm van oplichting net als bij
phishingeen nauwe en bewuste samenwerking vereist is. Er moet eerst contact worden gezocht met de slachtoffers om ze te bewegen het geld over te storten naar een zogenaamde veilige rekening. Vervolgens moest het binnengekomen geld snel worden gepind. Ook zijn er meerdere passen en rekeningen nodig om deze oplichting te kunnen plegen. De organisatiegraad voor het plegen van deze feiten is ingewikkeld. Snel het geld kunnen opnemen na binnenkomst is een vereiste om succesvol te kunnen zijn. Uit het voorgaande is gebleken dat verdachte degene was die de rekeningen beheerde. Daarmee heeft hij een significante bijdrage geleverd aan deze feiten.
Zaaksdossier E: Oplichting middels de ‘incassobureau’-methode
[slachtoffer 24] , [slachtoffer 25] , [slachtoffer 26] , [slachtoffer 27] en [slachtoffer 28]
Op 26 de 27 september 2020 ontvingen aangevers [slachtoffer 24] [71] , [slachtoffer 25] , [72] [slachtoffer 26] , [73] [slachtoffer 27] [74] en [slachtoffer 28] , [75] een e-mail van de dienst financieel toezicht of Intrum Justitia, afkomstig van [naam 7] . Aangevers moesten snel een bedrag van € 239,40 respectievelijk € 239,45 overmaken anders zou op 28 september 2020 de deurwaarder voor de deur staan om beslag te leggen op hun spullen. Voornoemde aangevers hebben dit geldbedrag via een betaallink overgemaakt naar [nummer] ten name van [naam 7] .
Bij doorzoeking van de woning van verdachte op 13 november 2020 is deze betaalpas op naam van [naam 7] aangetroffen, [76] en ook is op de telefoon van verdachte een foto van deze bankpas van 25 september 2020 aangetroffen. [77] Op 25 september 2020 heeft [naam 10] verdachte een foto gestuurd van deze bankpas en een screenshot van de opnamelimieten. Op 26 september wordt door [naam 10] een link gedeeld van een Rabobank betaalverzoek voor een bedrag van € 239,45 euro. Dit betreft dezelfde eerdergenoemde betaallink die aangevers hebben ontvangen. Verdachte vraagt om de pincode omdat er geld op de rekening van [naam 7] gaat binnenkomen, waarop [naam 10] de pincode verstuurt. Op 27 september 2020 stuurt [naam 10] dat verdachte het geld eraf moet halen. Verdachte heeft aan deze opdracht gevolg proberen te geven. [naam 10] hield verdachte in de Whatsapp chat op de hoogte als er weer geld op de rekening was binnengekomen. [78]
Conclusie
De rechtbank leidt uit de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, af dat verdachte met behulp van de ‘incassobureau’-methode fraude heeft gepleegd ten aanzien van de hiervoor genoemde aangevers waarbij zij zijn bewogen tot de afgifte van de hiervoor besproken geldbedragen. Verdachte heeft dit samen met zijn mededaders gedaan.
Voor een bewezenverklaring van het ten laste gelegde medeplegen is vereist dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn mededaders. De rechtbank stelt vast dat voor deze vorm van oplichting net als bij
phishingeen nauwe en bewuste samenwerking vereist is. Er moet eerst via de e-mail contact worden gezocht met de slachtoffers om ze te bewegen het geld te betalen omdat er nog een rekening open zou staan. Ook moet een betaallink worden gemaakt en als het geld eenmaal is binnengekomen op een bankrekening van een money mule, moet dit geld snel worden gepind. Ook zijn er meerdere passen en rekeningen nodig om deze oplichting te kunnen plegen. De organisatiegraad voor het plegen van deze feiten is ingewikkeld. Uit het voorgaande is gebleken dat verdachte de beschikking had over de betaallink waar de aangevers mee zijn opgelicht, hij degene was die de rekening van [naam 7] beheerde en ook degene is die kort na de geslaagde oplichting het geld heeft gepind. Daarmee heeft verdachte een significante bijdrage geleverd aan deze feiten.
4.3.5
Feit 5: medeplegen van computervredebreuk ING-klanten
Uit de aangifte van de ING is gebleken dat het unieke Device binding [ID] behorende bij ‘ [naam Iphone] ’ is gebruikt bij het doen van handelingen in de bankomgeving van de ING-klanten die genoemd worden in de tenlastelegging. [79] Deze’ [naam Iphone] ’ is gekoppeld aan de iPhone 12 die is aangetroffen in de woning van verdachte. Uit onderzoek naar deze iPhone 12 is gebleken dat het Apple ID
en iCloud van verdachte aan deze iPhone 12 zijn gekoppeld. [80] Dit betreffen dezelfde Apple ID en iCloud die ook aan de iPhone 11 van verdachte zijn gekoppeld. [81]
Bij enkele van de ING-klanten is gebleken dat het IP-adres is gebruikt behorende bij de woning waar verdachte verblijft. [82] Verder is op de eerdergenoemde iPhone 12 een chat via Telegram aangetroffen met [naam 3] . [83] Op 24 april 2021 stuurde de gebruiker van de iPhone 12 een Duits rekeningnummer op naam van [naam 18] aan [naam 3] door. [84]
Blijkens de aangifte van een van de ING-klanten, te weten [naam ING-klant] , heeft [naam ING-klant] op 24 april 2021 een betaallink ontvangen voor het Duitse rekeningnummer op naam van [naam 18] . [85] Er is diezelfde dag een bedrag van € 200,- afgeschreven van de rekening van [naam ING-klant] en overgemaakt naar het eerdergenoemde Duitse rekeningnummer. [86] De gebruiker van de iPhone 12 stuurde deze link op 29 april 2021 door naar een ander account. De domeinnaam hiervoor is op 22 april 2021 aangemaakt. In de mailberichten van verdachte is een betaalbewijs gevonden voor deze domeinnaam. [87]
Aan [naam 3] wordt ook op 12 mei 2020 via Telegram een phishing-link, te weten [link] , verstuurd door de gebruiker van de iPhone 12. Aangevers [slachtoffer 29] [88] en [slachtoffer 30] [89] hebben op 23 april 2021 betaallinks ontvangen met de phishing-link [link] .
Ten slotte is gebleken dat verdachte via Telegram op 15 augustus een lijst van 1000 klantgegevens van de ING heeft ontvangen. [90]
Conclusie
Verdachte heeft ontkend dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan deze feiten. Hij heeft ter terechtzitting verklaard dat hij niet de gebruiker van de iPhone 12 was ten tijde van de tenlastegelegde gedragingen en dat ook anderen dan verdachte toegang hadden tot het wifi account van de woning waar hij verbleef. Verder heeft verdachte verklaard dat hij niet de Telegram berichten heeft verstuurd naar [naam 3] . Het Telegram account was niet enkel gekoppeld aan de telefoon van verdachte, maar ook aan een laptop van een vriend van hem. Ten slotte heeft verdachte over de door hem ontvangen lijst met ING-klanten verklaard dat hij deze lijst heeft gekregen van iemand met het verzoek het door te sturen.
De rechtbank acht deze verklaring van verdachte niet aannemelijk. Dat verdachte de gebruiker van de iPhone 12 was blijkt namelijk uit het gegeven dat zijn Apple ID en iCloud gekoppeld waren aan deze iPhone. Verder heeft verdachte niet aannemelijk gemaakt dat anderen het wifi account van de woning waar hij verbleef hebben gebruikt om zich de toegang te verschaffen tot de bankomgeving van de ING-klanten. Ten slotte is ten aanzien van de laptop, waar ook het Telegram account aan was gekoppeld, gebleken dat deze ten tijde van enkele van de verstuurde berichten aan [naam 3] in slaapstand heeft gestaan. [91] De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat verdachte degene is geweest die de Telegram berichten heeft verstuurd.
De rechtbank leidt uit de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, af dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan computervredebreuk ten aanzien van ING-klanten.
Aan deze ING-klanten zijn phishing-links verstuurd, waarna bankgegevens zijn achterhaald van deze ING-klanten. Vervolgens is ingelogd op de internetbankieromgeving van deze ING-klanten. Daarmee is binnengedrongen in een (deel van een) geautomatiseerd werk, namelijk de servers van de beveiligde bankieromgeving van de bank.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte deze feiten samen met anderen heeft gepleegd. Voor een bewezenverklaring van het ten laste gelegde medeplegen is vereist dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn mededaders. Uit het voorgaande is gebleken dat het Device ID dat gekoppeld kan worden aan de iPhone die in gebruik was bij verdachte en in sommige gevallen het IP adres van de woning waar verdachte verbleef zijn gebruikt om in de bankomgeving van de ING-klanten te komen en dat verdachte de phishing-link heeft gestuurd die bij enkele van de ING-klanten is gebruikt, zich toegang heeft verschaft tot de internetbankieromgeving van deze personen ofwel daarbij heeft gehandeld als tussenpersoon. De rechtbank ziet verder ondersteuning voor de verwijtbare rol van verdachte bij de computervredebreuk van de ING-klanten in de lijst met 1000 klantgegevens van de ING die bij verdachte is aangetroffen. Gelet op het voorgaande heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank een significante bijdrage geleverd aan deze feiten.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
Feit 1
op 13 november 2020 te Amsterdam voorwerpen en gegevens, te weten een bankpas op naam van [naam 2] en een bijbehorende pincode, voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte wist dat die bestemd waren tot het plegen van het in artikel 231b Wetboek van Strafrecht omschreven misdrijf, te weten het opzettelijk en wederrechtelijk gebruik maken van identificerende persoonsgegevens, te weten de naam van [naam 2] en de bankrekening op naam van [naam 2] , niet zijnde biometrische persoonsgegevens, van een ander, zulks met het oogmerk om zijn identiteit te misbruiken waardoor uit dat gebruik enig nadeel kan ontstaan, immers heeft hij, verdachte:
- Een bankpas op naam van [naam 2] en bijbehorende pincode voorhanden gehad met als doel om zich bij een ander voor te doen als zijnde de rekeninghouder en vervolgens;
- zijn mededaders toegang te verschaffen tot de bijbehorende bankrekening en vervolgens;
- op die bankrekening (een) geldbedrag(en) te laten overmaken waarvan verdachte en zijn mededaders weten dat die geldbedrag(en) van misdrijf afkomstig zijn en;
- waardoor (vervolgens) enig financieel nadeel kan ontstaan bij die [naam 2] .
Feit 2
in de periode van 26 mei 2020 tot en met 12 februari 2021 te Amsterdam en Weesp, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen telkens opzettelijk en wederrechtelijk in één of meer geautomatiseerde werken, te weten een netwerk en een (web)server van de SNS Bank en de ING Bank en ABN AMRO Bank, met daarop het internetbankieraccount van aangevers, te weten van:
- [slachtoffer 1] (zaaksdossier A) en;
- [slachtoffer 3] (zaaksdossier A) en;
- [slachtoffer 4] (zaaksdossier A);
zijn binnengedrongen, doordat verdachte en/of zijn mededaders telkens
- betaallinks, hebben verzonden naar voornoemde aangevers,
- waarbij die aangevers naar een door verdachte en/of zijn mededaders zelf gehoste en in eigen beheer van verdachte en/of zijn mededaders zijnde phishings-website(s) werden geleid, waardoor telkens inloggegevens van de bankrekeningen van voornoemde aangevers zijn opgevangen/afgevangen en/of onder andere
- doordat verdachte en/of zijn mededader(s) (vervolgens) telkens inlogden met die
al dus verkregen gegevens (al dan niet met behulp van mobiel bankieren betaal-apps van die banken) van voornoemde geautomatiseerd(e) werken(en),
waarin hij verdachte en/of zijn mededaders zich wederrechtelijk bevonden en gegevens voor zichzelf hebben overgenomen, althans betalingen mee hebben verricht.
Feit 3
in de periode van 26 mei 2020 tot en met 12 februari 2021 te Amsterdam en Weesp, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening hebben weggenomen geldbedragen, te weten:
- omstreeks 26 mei 2020 een geldbedrag toebehorende aan [slachtoffer 4] (zaaksdossier A), en
- op 27 mei 2020 een geldbedrag toebehorende aan [slachtoffer 1] (zaaksdossier A)
waarbij verdachte en/of diens mededaders zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft en de weg te nemen geldbedragen onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten
- een al dan niet door verdachte en/of zijn mededaders zelf gehoste en/of in eigen beheer van verdachte en/of zijn mededader(s) zijnde – phishinglink/website verkregen inloggegevens van voornoemde aangevers internetbankieren, en met welke inloggegevens vervolgens door verdachte en/of zijn mededaders is ingelogd op de internetbankieren-omgeving van die aangevers en diverse betalingen/afschrijvingen/overschrijvingen zijn gedaan van die
bankrekening/bankaccount en/of nieuwe devices aan die rekening/dat bankaccount zijn gekoppeld, waarmee vervolgens betalingen/afschrijvingen/overschrijvingen van dat bankrekening/bankaccount werden verricht.
Feit 4
in de periode van 28 februari 2020 tot en met 7 november 2020 in Nederland tezamen en in vereniging met anderen, meermalen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, een of meerdere aangevers zoals vermeld in zaaksdossier B, C en E, onder wie
de navolgende aangevers:
Zaaksdossier B (Kind in Nood)
- [slachtoffer 13]
- [slachtoffer 11]
- [benadeelde partij]
- [slachtoffer 12]
- [slachtoffer 14]
- [slachtoffer 8]
- [slachtoffer 9]
- [slachtoffer 10]
- [slachtoffer 5] / [slachtoffer 6]
- [slachtoffer 17]
- [slachtoffer 18]
- [slachtoffer 19]
- [slachtoffer 20]
- [slachtoffer 21]
- [slachtoffer 7]
Zaaksdossier C (Bank-kluis medewerker)
- [slachtoffer 15]
- [slachtoffer 22]
- [slachtoffer 23]
- [slachtoffer 16]
Zaaksdossier E (Incassobureau)
- [slachtoffer 24]
- [slachtoffer 25]
- [slachtoffer 26]
- [slachtoffer 27]
- [slachtoffer 28]
heeft bewogen tot
- de afgifte van voornoemde geldbedrag(en), in elk geval enig geldbedrag, althans
enig goed
door (via mededaders),
Modus Operandi 1 – Kind in Nood (Zaaksdossier B)
- zich op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 8 maart 2020 tot en met 7 november 2020 via Whatsapp valselijk voor te (laten) doen als een zoon en/of dochter van een of meer aangevers, en
- voor te wenden dat dit familielid zijn telefoon kwijt was en/of een nieuw telefoonnummer had en/of een spoedeisend financieel probleem had en/of een probleem had met internetbankieren en/of niet bij zijn bankrekening kon door een blokkade en/of storing, en/of
- te vragen aan aangevers om geld voor te schieten voor een rekening die (met spoed) betaald moest worden, en/of
- die aangevers (nadere) instructies gegeven om geld over te maken naar een of meer door verdachte opgegeven bankrekeningnummers
- aldus deze aangevers te bewegen om geldbedragen op een bankrekening over te boeken, zijnde een bankrekening op naam van een ander dan verdachte en/of zijn mededaders en/of een bankrekening waar verdachte en/of zijn mededaders toegang tot hebben.
en/of,
Modus Operandi 2 – Bank-kluis medewerker (Zaaksdossier C)
- in de periode van 28 februari 2020 tot en met 2 november 2020 contact op te nemen met een of meerdere aangevers en zich telefonisch valselijk voor te laten doen als een medewerker van een bank, en
- daarbij gebruik te maken van een valse naam, en vervolgens
- tegenover voornoemde aangevers te doen voorkomen dat er oplichters van plan zijn om de bankrekening van aangever leeg te halen en/of de bankrekening van aangever te hacken en/of dat er vreemde handelingen op de rekening van aangever te zien zijn en/of dat reeds was geprobeerd 500 euro van de bankrekening van aangever over te schrijven naar een andere rekening, en vervolgens;
- die voornoemde aangevers te vragen om (met spoed) een of meerdere geldbedragen over te maken naar een of meerdere bankrekeningen, zijnde een bankrekening op naam van een ander dan verdachte en/of zijn mededader(s) en/of een bankrekening waar verdachte en/of zijn mededader(s) toegang tot hebben.
en,
Modus Operandi 3 – Incassobureau (Zaaksdossier E)
- zich op 26 september 2020 en/of 27 september 2020 per e-mail gericht aan voornoemde aangevers zich valselijk voor te laten doen als een medewerker van een (niet bestaand) incassobureau “Intrum Justitia” of “Intrum Nederland”, of als medewerker van het bedrijf “DFT Nederland”, alsware deze e-mails afkomstig van een bestaand/bonafide onderneming en;
- in de e-mails op te nemen dat er een openstaande schuld/vordering(en)/betalingsachterstand zou zijn van 239,40 euro of 239,45 euro, die betaald zou moeten worden, en;
- in de e-mails op te nemen dat, bij uitblijven van betaling een beslaglegging en/of een dagvaarding zou volgen, en;
- aldus de aangevers te bewegen om een niet bestaande schuld/en of openstaande rekening ‘te betalen’ op een in de e-mail genoemd bankrekeningnummer, zijnde een bankrekeningnummer waar verdacht en/of zijn mededader(s) toegang tot hebben.
Feit 5
in de periode van 9 april 2021 tot en met 23 augustus 2021 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen telkens opzettelijk en wederrechtelijk in één of meer
geautomatiseerde werken, te weten
een netwerk en/of een (web)server van de ING Bank met daarop
het internetbankieraccount van:
- [slachtoffer 31] (zaaksdossier F) en;
- [naam ING-klant] (zaaksdossier F) en;
- [slachtoffer 32] (zaaksdossier F) en;
- [slachtoffer 33] (zaaksdossier F) en;
- [slachtoffer 34] (zaaksdossier F) en;
- [slachtoffer 29] (zaaksdossier F) en;
- [naam ING-klant] (zaaksdossier F) en;
- [slachtoffer 35] (zaaksdossier F) en;
- [slachtoffer 36] (zaaksdossier F) en;
- [slachtoffer 37] (zaaksdossier F) en;
- [slachtoffer 38] (zaaksdossier F) en;
- [slachtoffer 39] (zaaksdossier F) en;
- [slachtoffer 40] (zaaksdossier F) en;
- [slachtoffer 41] (zaaksdossier F) en;
- [slachtoffer 43] (zaaksdossier F) en;
- [slachtoffer 42] (zaaksdossier F) en;
- [slachtoffer 44] (zaaksdossier F) en;
- [slachtoffer 45] (zaaksdossier F) en;
- [slachtoffer 46] (zaaksdossier F) en;
- [slachtoffer 47] (zaaksdossier F) en;
- [slachtoffer 48] (zaaksdossier F) en;
- [slachtoffer 49] (zaaksdossier F) en;
- [slachtoffer 50] (zaaksdossier F) en;
- [slachtoffer 51] (zaaksdossier F) en
- [slachtoffer 52] (zaaksdossier F) en;
- [slachtoffer 53] (zaaksdossier F) en;
- [slachtoffer 54] (zaaksdossier F) en;
- [slachtoffer 55] (zaaksdossier F) en;
- [slachtoffer 56] (zaaksdossier F) en;
- [slachtoffer 57] (zaaksdossier F) en;
- [slachtoffer 58] (zaaksdossier F) en;
zijn binnengedrongen,
doordat verdachte en/of zijn mededader(s) telkens
- één of meerdere betaallink(s), althans (een) applicatie(s), hebben verzonden naar voornoemde personen,
- waarbij die personen naar een door verdachte en/of zijn mededader(s) zelf gehoste en in eigen beheer van verdachte en/of zijn mededader(s) zijnde phishings-website(s) werden geleid, waardoor telkens (inlog)gegevens van de bankrekening van voornoemden zijn opgevangen/afgevangen, en/of onder andere
- doordat verdachte en/of zijn mededader(s) (vervolgens) telkens inlogden met die aldus verkregen gegevens (al dan niet met behulp van mobiel bankieren betaal-apps van die banken) op/van voornoemd(e) geautomatiseerd(e) werken(en), waarin hij verdachte en/of zijn mededader(s) zich wederrechtelijk bevonden en gegevens voor zichzelf en/of een ander heeft/hebben opgenomen, althans betalingen mee heeft/hebben verricht.
De taal- en/of schrijffouten die in de tenlastelegging stonden, zijn verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6. Strafbaarheid van de feiten en van verdachte

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte volgens het volwassenenstrafrecht wordt berecht voor de feiten die zij bewezen vindt en zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Aan dit voorwaardelijke strafdeel moeten de bijzondere voorwaarden worden verbonden zoals geadviseerd door de reclassering. Dit zijn: een meldplicht, ambulante behandeling bij De Waag, een contactverbod met de mededaders van verdachte, meewerken aan schuldhulpverlening, meewerken aan middelencontrole, meewerken aan dagbesteding.
7.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft – onder verwijzing naar haar pleitnota – verzocht het jeugdstrafrecht toe te passen. Ook is verzocht om de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden op te leggen.
7.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen straf is in overeenstemming met de ernst van de feiten die de rechtbank bewezen acht, de omstandigheden waaronder die zijn begaan en de persoon van verdachte.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan computervredebreuk door middel van phishing, oplichtingen, diefstallen en ook heeft hij een bankpas voorhanden gehad waarmee hij criminele bedoelingen had. In het kader van deze vormen van fraude zijn tientallen (soms kwetsbare en oudere) mensen opgelicht doordat verdachte en zijn mededaders zich op geraffineerde wijze voordeden als bijvoorbeeld een kind in nood, een bankmedewerker of een incassobureau. De slachtoffers werden bewogen om betaalverzoeken te voldoen of hun bankgegevens te verstrekken. Daardoor werden verdachte en zijn mededaders in staat gesteld om zich toegang te verschaffen tot de internetbankieraccounts van deze slachtoffers waarna (soms grote) geldbedragen vanaf de bankrekeningen van de slachtoffers werden over gestort naar rekeningen van zogenoemde moneymules, waarvan vervolgens razendsnel het geld werd gepind. Verdachte en zijn mededaders hebben bij de uitvoering van de oplichtingsfeiten en diefstallen intensief samengewerkt. Een zeer nauwkeurige afstemming was onontbeerlijk om deze feiten succesvol te plegen, zo valt op te maken uit het chatverkeer tussen verdachte en verschillende betrokken. Verdachte heeft hierbij geen enkel oog gehad voor de schade hij bij de slachtoffers heeft veroorzaakt en het leed en ongemak waarmee hij ze heeft opgezadeld en enkel en alleen zijn eigen financiële gewin voor ogen gehad.
Voor de rechtbank leggen de ernst en het georganiseerde karakter van de feiten, het financiële en persoonlijk leed dat verdachte de slachtoffers heeft aangedaan, de grootschaligheid van de oplichting en de omvang van de schade veel gewicht in de schaal bij het bepalen van de op te leggen straf. De laatste jaren wordt een toenemend aantal burgers slachtoffer van deze ernstige en hardnekkige vorm van criminaliteit. Hiermee wordt ook het vertrouwen dat burgers stellen in financiële instellingen en overheidsinstanties beschaamd en ontwricht. Bij de strafoplegging heeft de rechtbank dan ook in het bijzonder oog voor het afschrikwekkende effect dat daarvan uit moet gaan.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op het strafblad van verdachte. Hoewel daaruit niet blijkt dat verdachte eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld, weegt de rechtbank wel in het nadeel van verdachte mee dat hij na zijn aanhouding in november 2020 is doorgegaan met het plegen van soortgelijke strafbare feiten, zoals in deze zaak is gebleken. In het voordeel van verdachte weegt de rechtbank mee dat verdachte op de inhoudelijke zitting meer inzicht heeft getoond in zijn handelen en hij de verwijtbaarheid daarvan nu ook in ziet en spijt heeft.
Toepassing jeugdstrafrecht
De reclassering heeft in het rapport van 11 november 2021 geadviseerd om verdachte volgens het volwassenenstrafrecht te berechten. Verdachte lijkt zich conform zijn kalenderleeftijd te gedragen en lijkt in staat om de risico’s van zijn gedragen en handelen te organiseren en in te schatten. Een plaatsing in een jeugdinrichting wordt niet nodig geacht. Voor zover de reclassering het psychosociaal functioneren van verdachte in kaart heeft kunnen brengen, bestaat bij hen de indruk dat er geen sprake is van impulsief gedrag gelet op het tijdsbestek waarbinnen de feiten hebben plaatsgevonden. Daarnaast lijkt verdachte (nog) over onvoldoende coping vaardigheden te beschikken om zijn problemen of schulden op een niet-strafbare manier op te lossen. Verdachte lijkt het snelle geld aantrekkelijk te vinden, waardoor hij onvoldoende nadenkt over de gevolgen op lange termijn. Daarbij lijkt hij niet na te denken over de gevolgen voor de benadeelden. Verder acht de reclassering – vanwege de ten laste gelegde feiten – het sociaal netwerk van verdachte zorgelijk en daarnaast zijn er aanwijzingen voor middelenproblematiek en heeft verdachte geen zinvolle dagbesteding in de vorm van een betaalde baan en/of opleiding. De reclassering noemt voorts dat verdachte aangeeft zijn huidige reclasseringstoezicht te willen voortzetten, maar dat hij geen hulpvragen heeft. Daarnaast is het toezicht volgens de reclassering tot op heden wisselend verlopen en lijkt het inzetten van een strakker kader wenselijk. Bij een veroordeling wordt geadviseerd om verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden: een meldplicht, ambulante behandeling bij de Waag, een contactverbod met de mededaders (zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt), meewerken aan schuldhulpverlening, meewerken aan middelencontrole (alcohol en drugs) en meewerken aan dagbesteding.
Ondanks het advies van de reclassering om toepassing te geven aan het volwassenenstrafrecht, ziet de rechtbank aanleiding om verdachte te berechten volgens het jeugdstrafrecht. Verdachte was ten tijde van het plegen van de feiten 20 en 21 jaar oud en dus meerderjarig. Op een jongvolwassen verdachte die ten tijde van het plegen van een strafbaar feit meerderjarig is, maar nog onder de 23 jaar, kan het adolescentenstrafrecht worden toegepast als omstandigheden gelegen in de persoon van verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd daartoe aanleiding geven. Over de persoon van verdachte tegen de achtergrond van de tenlastegelegde feiten is door de reclassering als hiervoor weergegeven gerapporteerd. Omstandigheden die voor de rechtbank met name meewegen bij het beoordelen van de vraag of het adolescentenstrafrecht moet worden toegepast zijn het uit de rapportage blijkende ontbreken van voldoende copingvaardigheden, het ontbreken van een zinvolle dagbesteding, het zorgelijke sociaal netwerk en het niet nadenken over de gevolgen van zijn handelen.
Er van uitgaande dat verdachte gelet op zijn leeftijd nog niet is uitontwikkeld en er geen aanwijzingen zijn dat verdachte ongeschikt is voor positieve gedragsbeïnvloeding maken dat de rechtbank van oordeel is dat het adolescentenstrafrecht moet worden toegepast. Het feit dat verdachte thans in het kader van het lopende toezicht meewerkt aan een traject gericht op het vinden van werk en/of opleiding en het op zitting voor het eerst tonen van meer inzicht in zijn handelen, maken dat oordeel niet anders.
Met de reclassering vindt ook de rechtbank dat er een strakker kader gewenst is dan het lopende toezicht om het recidive risico te verkleinen. De rechtbank vindt ook dat verdachte naast een onvoorwaardelijke straf, een voorwaardelijke straf moet krijgen, als stok achter de deur om zich aan de bijzondere voorwaarden te houden en geen nieuwe strafbare feiten te plegen.
Omdat de rechtbank toepassing zal geven aan het jeugdstrafrecht waarbij de strafmaxima voor de feiten waaraan verdachte zich heeft schuldig gemaakt lager zijn dan wanneer toepassing zou worden gegeven aan het volwassenenstrafrecht, wijkt de rechtbank in forse mate af van de strafeis van de officier van justitie.
Conclusie
Alles afwegende, vindt de rechtbank een jeugddetentie voor de duur van 16 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren een passende en geboden reactie op het handelen van verdachte. De rechtbank bepaalt daarbij dat aan het voorwaardelijke strafdeel de bijzondere voorwaarden worden gekoppeld zoals de reclassering heeft geadviseerd.

8.Beslag

Onder verdachte zijn verschillende voorwerpen in beslag genomen. Deze staan op een beslaglijst die als
bijlage IIaan dit vonnis is gehecht.
Verbeurdverklaring
De iPhone (nr. 2) behoort aan verdachte toe. Nu de bewezenverklaarde feiten met betrekking tot dit voorwerp zijn begaan, wordt deze verbeurd verklaard.
Onttrekking aan het verkeer
De rechtbank zal de nepbankpas op naam van Bruijn onttrekken aan het verkeer, omdat het onder 1 bewezen verklaarde met betrekking tot dit voorwerp is begaan en dit van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang.

9.Vorderingen benadeelde partij

In de onderhavige zaak zijn door vijftien benadeelde partijen vorderingen tot schadevergoeding ingediend.
[slachtoffer 13]
De benadeelde partij [slachtoffer 13] vordert € 841,57 aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot schadevergoeding volledig kan worden toegewezen.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen, gelet op de bepleite vrijspraak.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 4 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De rechtbank concludeert daarom dat de vordering tot vergoeding van materiele schade zal worden toegewezen tot een bedrag van in totaal € 841,57, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 augustus 2020.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [slachtoffer 13] wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de na te noemen schadevergoedingsmaatregel aan verdachte opgelegd. Conform de landelijke afspraken tussen jeugdrechters, zal de rechtbank bepalen dat de verdachte niet kan worden gegijzeld om betaling af te dwingen. Zij doet dat door de maximale duur van de gijzeling echter op 0 dagen stellen.
[slachtoffer 11]
De benadeelde partij [slachtoffer 11] vordert € 16.951,97 aan vergoeding van materiële schade en € 1.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot schadevergoeding kan worden toegewezen tot een bedrag van € 15.095,-.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen tot een bedrag van € 1.970,-, en voor het overige niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 4 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Omdat de rechtbank niet bewezen acht dat benadeelde [slachtoffer 11] door toedoen van verdachte alle schade heeft geleden die zij heeft gevorderd, zal de rechtbank het toe te wijzen bedrag lager vaststellen, namelijk tot een bedrag van € 1.970,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 juni 2020. De rechtbank verklaart de vordering tot vergoeding van de resterende materiële schade niet-ontvankelijk.
De vordering tot vergoeding van de immateriële schade zal niet-ontvankelijk worden verklaard omdat deze vordering onvoldoende is onderbouwd. De benadeelde partij kan de vordering nog wel bij de burgerlijke rechter aanbrengen, indien zij dat wenst.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [slachtoffer 11] wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de na te noemen schadevergoedingsmaatregel aan verdachte opgelegd. Conform de landelijke afspraken tussen jeugdrechters, zal de rechtbank bepalen dat de verdachte niet kan worden gegijzeld om betaling af te dwingen. Zij doet dat door de maximale duur van de gijzeling echter op 0 dagen stellen.
[benadeelde partij]
De benadeelde partij [benadeelde partij] vordert € 7.627,92 aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot schadevergoeding volledig kan worden toegewezen.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen, omdat niet de heer [benadeelde partij] maar zijn vriendin blijkens de vordering benadeeld is. Subsidiair kan de vordering worden toegewezen tot een bedrag van € 5.123,76 en dient deze voor het overige niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 4 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Anders dan de raadsvrouw stelt, heeft benadeelde [benadeelde partij] deze schade wel degelijk zelf geleden omdat hij, zoals hij dat ter zitting uiteen heeft gezet, dit bedrag zal moeten terugbetalen aan zijn partner. Omdat de rechtbank niet bewezen acht dat benadeelde [benadeelde partij] door toedoen van verdachte alle schade heeft geleden die hij heeft gevorderd, zal de rechtbank het toe te wijzen bedrag lager vaststellen, namelijk tot een bedrag van € 5.126,76, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 augustus 2020.
De rechtbank verklaart de vordering tot vergoeding van de resterende materiële schade niet-ontvankelijk. De benadeelde partij kan de vordering in zoverre nog wel bij de burgerlijke rechter aanbrengen, indien hij dat wenst.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [benadeelde partij] wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de na te noemen schadevergoedingsmaatregel aan verdachte opgelegd. Conform de landelijke afspraken tussen jeugdrechters, zal de rechtbank bepalen dat de verdachte niet kan worden gegijzeld om betaling af te dwingen. Zij doet dat door de maximale duur van de gijzeling echter op 0 dagen stellen.
[slachtoffer 12]
De benadeelde partij [slachtoffer 12] vordert € 2.000,- aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot schadevergoeding kan worden toegewezen tot een bedrag van € 1.990,60.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen tot een bedrag van € 1.990,- en voor het overige niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 4 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Omdat de rechtbank niet bewezen acht dat benadeelde [slachtoffer 12] door toedoen van verdachte alle schade heeft geleden die zij heeft gevorderd, zal de rechtbank het toe te wijzen bedrag lager vaststellen, namelijk tot een bedrag van € 1.990,60, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 augustus 2020.
De rechtbank verklaart de vordering tot vergoeding van de resterende materiële schade niet-ontvankelijk. De benadeelde partij kan de vordering in zoverre nog wel bij de burgerlijke rechter aanbrengen, indien zij dat wenst.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [slachtoffer 12] wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de na te noemen schadevergoedingsmaatregel aan verdachte opgelegd. Conform de landelijke afspraken tussen jeugdrechters, zal de rechtbank bepalen dat de verdachte niet kan worden gegijzeld om betaling af te dwingen. Zij doet dat door de maximale duur van de gijzeling echter op 0 dagen stellen.
[slachtoffer 14]
De benadeelde partij [slachtoffer 14] vordert € 4.892,54 aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot schadevergoeding volledig kan worden toegewezen.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen, gelet op de bepleite vrijspraak.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 4 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De rechtbank concludeert daarom dat de vordering tot vergoeding van materiele schade zal worden toegewezen tot een bedrag van in totaal
€ 4.892,54, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 november 2020.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [slachtoffer 14] wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de na te noemen schadevergoedingsmaatregel aan verdachte opgelegd. Conform de landelijke afspraken tussen jeugdrechters, zal de rechtbank bepalen dat de verdachte niet kan worden gegijzeld om betaling af te dwingen. Zij doet dat door de maximale duur van de gijzeling echter op 0 dagen stellen.
[slachtoffer 8]
De benadeelde partij [slachtoffer 8] vordert € 2.256,- aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot schadevergoeding kan worden toegewezen tot een bedrag van € 2.200,-.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen, gelet op de bepleite vrijspraak.
De rechtbank verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering omdat verdachte ten aanzien van dit feit is vrijgesproken.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
[slachtoffer 17]
De benadeelde partij [slachtoffer 17] vordert € 2.314,95 aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot schadevergoeding volledig kan worden toegewezen.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering bij een bewezenverklaring toewijsbaar is.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 4 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De rechtbank concludeert daarom dat de vordering tot vergoeding van materiële schade zal worden toegewezen tot een bedrag van in totaal
€ 2.314,95 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 augustus 2020.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [slachtoffer 17] wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de na te noemen schadevergoedingsmaatregel aan verdachte opgelegd. Conform de landelijke afspraken tussen jeugdrechters, zal de rechtbank bepalen dat de verdachte niet kan worden gegijzeld om betaling af te dwingen. Zij doet dat door de maximale duur van de gijzeling echter op 0 dagen stellen.
[slachtoffer 19]
De benadeelde partij [slachtoffer 19] vordert € 2.366,99 aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot schadevergoeding volledig kan worden toegewezen.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering bij een bewezenverklaring toewijsbaar is.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 4 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De rechtbank concludeert daarom dat de vordering tot vergoeding van materiële schade zal worden toegewezen tot een bedrag van in totaal € 2.366,99 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 mei 2020.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [slachtoffer 19] wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de na te noemen schadevergoedingsmaatregel aan verdachte opgelegd. Conform de landelijke afspraken tussen jeugdrechters, zal de rechtbank bepalen dat de verdachte niet kan worden gegijzeld om betaling af te dwingen. Zij doet dat door de maximale duur van de gijzeling echter op 0 dagen stellen.
[slachtoffer 20]
De benadeelde partij [slachtoffer 20] vordert € 1.877,- aan vergoeding van materiële schade en
€ 500,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot schadevergoeding volledig kan worden toegewezen.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van materiële schade kan worden toegewezen tot een bedrag van € 1.877,-. Ten aanzien van de immateriële schade dient de vordering te worden afgewezen.
De vordering tot vergoeding van de materiële schade zal niet-ontvankelijk worden verklaard. Het bedrag van € 1.251,- waarvan de rechtbank heeft vastgesteld dat dit is overgemaakt naar een rekening die verdachte in beheer had, kon nog worden onderschept, zodat benadeelde [slachtoffer 20] dit bedrag niet kwijt is door toedoen van verdachte.
De vordering tot vergoeding van de immateriële schade zal niet-ontvankelijk worden verklaard omdat deze vordering onvoldoende is onderbouwd. De benadeelde partij kan de vordering nog wel bij de burgerlijke rechter aanbrengen, indien zij dat wenst.
De rechtbank bepaalt dat elk van de partijen de eigen kosten dragen.
[slachtoffer 21]
De benadeelde partij [slachtoffer 21] vordert € 2.097,- aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot schadevergoeding volledig kan worden toegewezen.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering bij een bewezenverklaring toewijsbaar is.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 4 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De rechtbank concludeert daarom dat de vordering tot vergoeding van materiële schade zal worden toegewezen tot een bedrag van in totaal € 2.097,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 mei 2020.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [slachtoffer 21] wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de na te noemen schadevergoedingsmaatregel aan verdachte opgelegd. Conform de landelijke afspraken tussen jeugdrechters, zal de rechtbank bepalen dat de verdachte niet kan worden gegijzeld om betaling af te dwingen. Zij doet dat door de maximale duur van de gijzeling echter op 0 dagen stellen.
[slachtoffer 7]
De benadeelde partij [slachtoffer 7] vordert € 4.092,- aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot schadevergoeding volledig kan worden toegewezen.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen, gelet op de bepleite vrijspraak.
De rechtbank verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering omdat verdachte ten aanzien van dit feit is vrijgesproken.
De rechtbank bepaalt dat elk van de partijen de eigen kosten dragen.
[slachtoffer 15]
De benadeelde partij van J [slachtoffer 15] vordert € 10.020,- aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot schadevergoeding moet worden afgewezen omdat de bank de schade al heeft vergoed.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen, gelet op de bepleite vrijspraak.
De vordering tot vergoeding van de materiële schade zal niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij heeft dit geldbedrag blijkens de toelichting bij de vordering tot schadevergoeding al teruggekregen van de Rabobank.
De rechtbank bepaalt dat elk van de partijen de eigen kosten dragen.
[slachtoffer 26]
De vordering tot vergoeding van de materiële schade van de benadeelde partij van [slachtoffer 26] zal niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat de benadeelde het formulier ‘Verzoek tot schadevergoeding’ niet helemaal heeft ingevuld en geen bedrag aan schadevergoeding heeft gevraagd.
[slachtoffer 27]
De benadeelde partij [slachtoffer 27] vordert € 500,- aan vergoeding van immateriële schade en € 500,- aan affectieschade te vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot schadevergoeding ten aanzien van de immateriële schade kan worden toegewezen tot een bedrag van € 500,-. De affectieschade is niet van toepassing.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen, omdat het geestelijk letsel niet is vastgesteld op basis van objectieve maatstaven.
De vordering tot vergoeding van de immateriële schade zal niet-ontvankelijk worden verklaard omdat deze vordering onvoldoende is onderbouwd. De benadeelde partij kan de vordering nog wel bij de burgerlijke rechter aanbrengen, indien zij dat wenst.
De vordering wordt voor het overige afgewezen.
De rechtbank bepaalt dat elk van de partijen de eigen kosten dragen.
[slachtoffer 28]
De benadeelde partij [slachtoffer 28] vordert € 238,- aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot schadevergoeding volledig kan worden toegewezen.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen, omdat deze niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 4 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De rechtbank concludeert daarom dat de vordering tot vergoeding van materiële schade zal worden toegewezen tot een bedrag van in totaal € 238,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 september 2020.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [slachtoffer 28] wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de na te noemen schadevergoedingsmaatregel aan verdachte opgelegd. Conform de landelijke afspraken tussen jeugdrechters, zal de rechtbank bepalen dat de verdachte niet kan worden gegijzeld om betaling af te dwingen. Zij doet dat door de maximale duur van de gijzeling echter op 0 dagen stellen.
[slachtoffer 49]
De benadeelde partij [slachtoffer 49] vordert € 15.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie en de raadsvrouw hebben geen standpunt ingenomen ten aanzien van deze vordering.
De vordering tot vergoeding van de immateriële schade zal niet-ontvankelijk worden verklaard omdat deze onvoldoende is onderbouwd. De benadeelde partij kan haar vordering nog wel bij de burgerlijke rechter aanbrengen indien zij dat wenst.
De rechtbank bepaalt dat elk van de partijen de eigen kosten dragen.
ING
De benadeelde partij ING vordert € 8.257,- aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onderzoekskosten van
€ 2.280,- kunnen worden toegewezen. Van de vordering dient € 1.134,08 te worden afgetrokken voor de 10 personen die niet op de tenlastelegging staan. De rest van het bedrag kan worden toegewezen.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen. Uit de bijlage bij het verzoek om schadevergoeding is geen machtiging ten aanzien van vertegenwoordiger [naam vertegenwoordiger] opgenomen. Ook verzoekt zij om afwijzing van de vordering gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair kunnen enkele bedragen worden toegewezen, waarvoor wordt verwezen naar haar pleitnota. De onderzoekskosten zijn niet onderbouwd, zodat deze kosten moeten worden afgewezen.
Ten aanzien van het verweer van de raadsvrouw dat de vordering afgewezen dient te worden, omdat een bijzondere volmacht ontbreekt, overweegt de rechtbank als volgt. Het is vaste rechtspraak [92] dat een bijzondere volmacht niet vereist is indien het voegingsformulier is ondertekend door een persoon die optreedt namens de rechtspersoon. De rechtbank is van oordeel dat daarvan in dit geval sprake is, gelet op het ingevulde voegingsformulier.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 5 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Ten aanzien van de gevorderde onderzoekskosten acht de rechtbank aannemelijk dat deze door de benadeelde partij zijn gemaakt en zal deze dan ook toewijzen. De rechtbank zal van de vordering de kosten aftrekken die gemaakt zijn voor de personen die niet op de tenlastelegging staan. De rechtbank concludeert dat de vordering tot vergoeding van materiële schade zal worden toegewezen tot een bedrag van in totaal
€ 7.122,92 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 mei 2021. Voor het overige zal de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van ING wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de na te noemen schadevergoedingsmaatregel aan verdachte opgelegd. Conform de landelijke afspraken tussen jeugdrechters, zal de rechtbank bepalen dat de verdachte niet kan worden gegijzeld om betaling af te dwingen. Zij doet dat door de maximale duur van de gijzeling echter op 0 dagen stellen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36b, 36c, 36f, 47, 57, 77c, 77h, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 138ab, 234, 311 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5. is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
voorwerpen/gegevens voorhanden hebben waarvan hij weet dat zij bestemd
zijn tot het plegen van een in artikel 231b, eerste lid, van het Wetboek van
Strafrecht omschreven misdrijf
Ten aanzien van feit 2:
medeplegen van computervredebreuk, terwijl de dader vervolgens gegevens die worden verwerkt of worden overgedragen door middel van het geautomatiseerd werk waarin hij zich wederrechtelijk bevindt, voor zichzelf of een ander overneemt, meermalen gepleegd
Ten aanzien van feit 3:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd
en
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te
nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels,
meermalen gepleegd
Ten aanzien van feit 4:
medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd
Ten aanzien van feit 5:
medeplegen van computervredebreuk, terwijl de dader vervolgens gegevens worden verwerkt/worden overgedragen door middel van het geautomatiseerd werk waarin hij zich wederrechtelijk bevindt, voor zichzelf of een ander overneemt, meermalen gepleegd
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentievoor de duur van
16 (zestien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
6 (zes) maanden, van deze jeugddetentie niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt alsbijzondere voorwaarden:
1.
Meldplicht bij reclassering
Veroordeelde meldt zich bij Reclassering Nederland op het adres [adres reclassering] . Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt en houdt zich aan de aanwijzingen.
2.
Ambulante behandeling
Veroordeelde laat zich behandelen door de Forensische Polikliniek de Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
3.
Contactverbod
Veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze – direct of indirect – contact met de mededaders, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.
4.
Meewerken aan schuldhulpverlening
Veroordeelde werkt, indien de reclassering dat nodig acht, mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden.
5.
Meewerken aan middelencontrole
Veroordeelde werkt mee aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
6.
Meewerken aan dagbesteding
Veroordeelde dient zijn medewerking te verlenen aan en een actieve inspanning te verrichten voor (een traject gericht op) het verkrijgen en het behouden van structurele en zinvolle (betaalde) dagbesteding en legaal inkomen.
Geeft aan Reclassering Nederland de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn ookdat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Verklaart verbeurd:
1 STK iPhone (rood) (goednummer 5994477) (nr. 2)
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
1 STK Bankpas, ABN Amro (5994481) (nr. 1)
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 13] toetot een bedrag van
€ 841,57(achthonderdeenenveertig euro en zevenenvijftig eurocent) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (21 augustus 2020) tot aan de dag waarop deze volledig is voldaan.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 13] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken kosten, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 13] aan de Staat € 841,57(achthonderdeenenveertig euro en zevenenvijftig eurocent)
te betalen,te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (21 augustus 2020) tot aan de dag waarop deze volledig is voldaan.
Bepaalt dat, indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 0 dagen. De toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 11] toetot een bedrag van
€ 1.970,- (negentienhonderdzeventig euro) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (18 juni 2020) tot aan de dag waarop deze volledig is voldaan.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan M.J.M. Gunnewiek voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij
voor het overige niet-ontvankelijkin haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 11] aan de Staat € 1.970,- (negentienhonderdzeventig euro)
te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (18 juni 2021) tot aan de dag waarop deze volledig is voldaan.
Bepaalt dat, indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 0 dagen. De toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] toe tot een bedrag van € 5.126,76(eenenvijftighonderdzesentwintig euro en zesenzeventig eurocent) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 augustus 2020 tot aan de dag waarop deze volledig is voldaan.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij
voor het overige niet-ontvankelijkin zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij] € 5.126,76 aan de Staat(eenenvijftighonderdzesentwintig euro en zesenzeventig eurocent)
te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 augustus 2020 tot aan de dag waarop deze volledig is voldaan, te betalen.
Bepaalt dat, indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 0 dagen. De toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 12] toe tot een bedrag van € 1.990,60(negentienhonderdnegentig euro en zestig eurocent) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 augustus 2020 tot aan de dag waarop deze volledig is voldaan.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 12] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij
voor het overige niet-ontvankelijkin haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 12] aan de Staat
€ 1.990,60(negentienhonderdnegentig euro en zestig eurocent)
te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 augustus 2020 tot aan de dag waarop deze volledig is voldaan.
Bepaalt dat, indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 0 dagen. De toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 14] toe tot een bedrag van
€ 4.892,54(achtenveertighonderdtweeënnegentig euro en vierenvijftig eurocent) aan vergoeding van materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 november 2020 tot aan de dag waarop deze volledig is voldaan.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 14] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 14] aan de Staat
€ 4.892,54(achtenveertighonderdtweeënnegentig euro en vierenvijftig eurocent)
te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 november 2020 tot aan de dag waarop deze volledig is voldaan.
Bepaalt dat, indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 0 dagen. De toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Verklaart [slachtoffer 8] niet-ontvankelijkin haar vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 17] toe tot een bedrag van
€ 2.314,95(drieëntwintighonderdveertien euro en vijfennegentig eurocent) aan vergoeding van materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 augustus 2020 tot aan de dag waarop deze volledig is voldaan.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 17] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 17] aan de Staat
€ 2.314,95(drieëntwintighonderdveertien euro en vijfennegentig eurocent)
te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 augustus 2020 tot aan de dag waarop deze volledig is voldaan.
Bepaalt dat, indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 0 dagen. De toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 19] toe tot een bedrag van € 2.366,99(drieëntwintighonderdzesenzestig euro en negenennegentig eurocent) aan vergoeding van materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 mei 2020 tot aan de dag waarop deze volledig is voldaan.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 19] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 19] aan de Staat
€ 2.366,99(drieëntwintighonderdzesenzestig euro en negenennegentig eurocent)
te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 mei 2020 tot aan de dag waarop deze volledig is voldaan.
Bepaalt dat, indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 0 dagen. De toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Verklaart [slachtoffer 20] niet-ontvankelijkin haar vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 21] toe tot een bedrag van € 2.097,-(tweeduizendzevenennegentig euro) aan vergoeding van materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 mei 2020 tot aan de dag waarop deze volledig is voldaan.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 21] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 21] aan de Staat € 2.097,-(tweeduizendzevenennegentig euro)
te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 mei 2020 tot aan de dag waarop deze volledig is voldaan.
Bepaalt dat, indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 0 dagen. De toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Verklaart [slachtoffer 7] niet-ontvankelijkin haar vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Verklaart J [slachtoffer 15] niet-ontvankelijkin zijn vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Verklaart [slachtoffer 26] niet-ontvankelijkin haar vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Verklaart [slachtoffer 27] niet-ontvankelijkin haar vordering ten aanzien van de gevorderde immateriële schade.
Wijstde vordering
voor het overige af.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 28] toe tot een bedrag van € 238,-(tweehonderdachtendertig euro) aan vergoeding van materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 september 2020 tot aan de dag waarop deze volledig is voldaan.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 28] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 28] aan de Staat
€ 238,-(tweehonderdachtendertig euro)
te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 september 2020 tot aan de dag waarop deze volledig is voldaan.
Bepaalt dat, indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 0 dagen. De toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Verklaart [slachtoffer 49] niet-ontvankelijkin haar vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij de ING toe tot een bedrag van € 7.122,92,-(zevenduizendhonderdtweeëntwintig euro en tweeënnegentig eurocent) aan vergoeding van materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 mei 2021 tot aan de dag waarop deze volledig is voldaan.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan de ING voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij
voor het overige niet-ontvankelijkin haar vordering is.
Legt de verdachte de verplichting op ten behoeve van de ING aan de staat € 7.122,92,-(zevenduizendhonderdtweeëntwintig euro en tweeënnegentig cent)
te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 mei 2021 tot aan de dag waarop deze volledig is voldaan.
Bepaalt dat, indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 0 dagen. De toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. J.G. Vegter en B. Yeşilgöz, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. van Breukelen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 maart 2022.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders opgenomen, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.PVB doelgroepenteam, Algemeen dossier p. 06.
3.PVB doelgroepenteam, Algemeen dossier p. 07.
4.PVB telefoongesprekken tussen [naam 1] en verdachte, Algemeen dossier p. 191 - 193.
5.PVB doelgroepenteam, Algemeen dossier p. 09.
6.PVB doelgroepenteam, Algemeen dossier p. 10.
7.PV verhoor verdachte bij politie op 1 november 2021, Persoonsdossier p. 51 – 52.
8.PV verhoor verdachte bij politie op 1 november 2021, Persoonsdossier, p. 54
9.PVB analyse veiliggestelde bestanden iPhone 11 (5994477), p. AD 209 en PVB analyse iPhone 12 (6091522), p. F 048 e.v.
10.PVB analyse veiliggestelde bestanden iPhone 11 (5994477), p. AD 207 en PVB analyse iPhone 12 (6091522), p. F 048 e.v.
11.PV van aangifte [slachtoffer 1] , p. A 001 – 002.
12.PVB van analyse veiliggestelde bestanden iPhone 11, Algemeen dossier p. 209.
13.Verhoor van verdachte bij politie op 1 november 2020, Persoonsdossier p. 51.
14.Een geschrift, te weten een PV van aangifte van V.W.A. [slachtoffer 3] , p. A 010 – 011.
15.PVB van analyse veiliggestelde bestanden iPhone 11, p. A 031.
16.PVB Whatsappgesprek met [naam 5] , p. A 043.
17.PV van aangifte [slachtoffer 4] , p. A 053 -054.
18.PVB aangifte i.c.m. iPhone 11, p. A 052.
19.PVB analyse veiliggestelde bestanden iPhone 11 (5994477), p. AD 209.
20.PVB van analyse rekening [nummer] van verdachte, p. B 179 -180.
21.Verhoor van verdachte bij politie op 1 november 2020, Persoonsdossier p. 54.
22.Verhoor van verdachte bij politie op 1 november 2020, Persoonsdossier p. 52.
23.PV van aangifte [slachtoffer 13] , p. B 001 – B 002.
24.PVB onderzoek inbeslaggenomen bankpassen en creditcards, p. B 108.
25.PV van aangifte [slachtoffer 11] , p. B 004 – 005.
26.PV van aangifte [slachtoffer 11] , p. B 006.
27.PV van aangifte [slachtoffer 11] (incl. rekeningafschrift in bijlage), p. B 010 en p. B 013.
28.PVB van analyse veiliggestelde bestanden iPhone 11, p. B 118.
29.PVB Whatsappgesprek chat met [naam 10] , p. B 131.
30.PVB Analyse bankrekening [nummer] , p. B. 170 – 171.
31.PV van aangifte [benadeelde partij] (incl. rekeningafschrift in bijlage), p. B 021 – 022, B 024 en B 025.
32.PVB van analyse veiliggestelde bestanden iPhone 11, p. B 118.
33.PVB van analyse veiliggestelde bestanden iPhone 11, p. B 118.
34.PVB Analyse bankrekening [nummer] [naam 10] , p. B 174.
35.PVB Whatsappgesprek chat met [naam 10] p. B135.
36.Een geschrift, te weten een kopie van het PV van aangifte van [slachtoffer 12] , p. B 049 -
37.PVB van analyse veiliggestelde bestanden iPhone 11, p. B 118.
38.PVB Whatsappgesprek chat met [naam 10] p. B135.
39.PV van aangifte [slachtoffer 14] , p. B 054 – 055.
40.PVB van analyse veiliggestelde bestanden iPhone 11, p. B 117.
41.PVB Whatsappgesprek chat met NN, p, B 152
42.PV aangifte [slachtoffer 17] , p. B 233 – 234.
43.PVB van analyse veiliggestelde bestanden iPhone 11, p. B 118.
44.PVB Whatsappgesprek chat met [naam 10] p. B 135.
45.PV van aangifte [slachtoffer 18] , p. B 236 – 237.
46.Een geschrift, te weten een PV van aangifte van [slachtoffer 19] , p. B 095 – 096.
47.PV van aangifte [slachtoffer 20] , p. B 241 – 242.
48.PV van aangifte [slachtoffer 21] , p. B 253 – 254 en 256.
49.PVB Whatsappberichten chat met [naam 10] , p. B 125.
50.PVB van analyse rekening [nummer] van verdachte, p. B 179 -180.
51.Verhoor van verdachte bij politie op 1 november 2020, Persoonsdossier p. 54.
52.PV van aangifte J [slachtoffer 15] , p. C 019.
53.PVB analyse bankrekening [nummer] , C 092.
54.PVB analyse bankrekening [nummer] , C 092;
55.PVB Analyse veiliggestelde bestanden iPhone 11, p. C 028.
56.PVB Whatsappgesprek met [naam 13] , p. C 082.
57.PV van aangifte [slachtoffer 22] , p. C 001.
58.PVB Analyse veiliggestelde bestanden iPhone 11, p. C 029.
59.PVB Whatsappgesprek met [naam 16] , p. C 036.
60.PVB Whatsappgesprek met [naam 16] , p. C 038.
61.PVB Whatsappgesprek met [naam 16] , p. C 039.
62.PVB Whatsappgesprek met [naam 10] , p. C 058.
63.PVB analyse bankrekening [nummer] SSS [naam 7] , p. C 088.
64.PV van aangifte [slachtoffer 23] , p. C 015.
65.PVB Analyse veiliggestelde bestanden iPhone 11, p. C 029.
66.PVB Whatsappgesprek met [naam 16] , p. C 041.
67.PVB analyse bankrekening [nummer] SSS [naam 7] , p. C 088.
68.PV van aangifte [slachtoffer 16] , p. C 009 – 010.
69.PVB Analyse veiliggestelde bestanden iPhone 11, p. C 030.
70.PVB Whatsappgesprek met NN, p. 071.
71.PV van aangifte [slachtoffer 24] , p. E 001.
72.PV van aangifte [slachtoffer 25] , p. E 060.
73.PV van aangifte [slachtoffer 26] , p. E 005.
74.PV van aangifte [slachtoffer 27] , p. E 012.
75.PV aangifte [slachtoffer 28] , p. E 015.
76.PVB Onderzoek inbeslaggenomen bankpassen en creditcards, p. 028 -029.
77.PVB PVB Analyse veiliggestelde bestanden iPhone 11, p. C. 029.
78.PVB Whatsappgesprek [naam 10] , p. E 047 – 049.
79.PVB van aangifte ING, p. F 038 e.v.
80.PVB analyse iPhone 12 (6091522) [verdachte] , p. F 048 e.v.
81.PVB analyse iPhone 12 (6091522) [verdachte] ), p. F 049 e.v.
82.PVB van aangifte ING, p. F 038 e.v.
83.PVB analyse iPhone 12 (6091522) [verdachte] , p. F 050 e.v.
84.PVB analyse iPhone 12 (6091522) [verdachte] , p. F 050; in het pv staat dat het bericht op 24 juli 2021 is verstuurd. De rechtbank gaat uit van een kennelijke verschrijving, nu in het bericht zelf de datum 24 april 2021 is vermeld.
85.PV van aangifte van [naam ING-klant] d.d.25 april 2021, p. F. 055 e.v.
86.PV van aangifte van [naam ING-klant] d.d.25 april 2021, p. F. 025 e.v.
87.PVB analyse iPhone 12 (6091522) [verdachte] , p. F 051.
88.PV van aangifte van [slachtoffer 29] d.d. 8 mei 2021, p. F 058 e.v.
89.PV van aangifte van [slachtoffer 36] d.d. 6 mei 2021, p. F 073 e.v.
90.PVB analyse iPhone 12 (6091522) [verdachte] , p. F 052 e.v.
91.PVB onderzoek digitaal rechercheur, p. F. 102 e.v.
92.Zie onder meer het arrest van de Hoge raad van 30 oktober 2018 (ECLI:NL:HR:2018:2006).