In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 22 februari 2022, is het beroep van eiseres tegen de omzetting van haar exploitatievergunning voor het vaartuig [naam vaartuig] behandeld. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. A.B. Blomberg, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, dat haar vergunning had gewijzigd in een vergunning voor bepaalde tijd met een einddatum van 1 maart 2030. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vergunning oorspronkelijk was verleend op basis van een uitsterfregeling, maar dat het college, na een wijziging van beleid, had besloten om alle oude vergunningen om te zetten naar vergunningen voor bepaalde tijd om zo mededingingsruimte te creëren in de passagiersvaart.
De rechtbank heeft in haar overwegingen de argumenten van eiseres tegen de omzetting van de vergunning besproken. Eiseres stelde dat de vergunning niet onder het volumebeleid viel en dat het college niet bevoegd was om de vergunning te wijzigen. De rechtbank oordeelde echter dat de wijziging van de vergunning gerechtvaardigd was op basis van veranderde omstandigheden en dat het college bevoegd was om de vergunning om te zetten. De rechtbank heeft ook het beroep op het vertrouwensbeginsel van eiseres verworpen, omdat er geen toezeggingen waren gedaan die de verwachting wekten dat de vergunning voor onbepaalde tijd zou blijven bestaan.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaard, waarbij zij de belangen van andere vergunninghouders en de noodzaak van een volumebeleid in de passagiersvaart in Amsterdam heeft meegewogen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een evenwicht tussen het behoud van historische vaartuigen en de regulering van de passagiersvaart in een drukke binnenstad.