ECLI:NL:RBAMS:2022:1345

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 maart 2022
Publicatiedatum
21 maart 2022
Zaaknummer
AWB 21/2541
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WIA-uitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 16 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een vrouw uit Amsterdam, en de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de beëindiging van haar WIA-uitkering. Eiseres had een WIA-uitkering ontvangen sinds 2012, maar het UWV beëindigde deze per 1 januari 2021, omdat zij per 28 oktober 2020 voor minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Eiseres was van mening dat deze beslissing onterecht was en heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV zich bij de beëindiging van de uitkering heeft gebaseerd op rapporten van een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige. Eiseres voerde aan dat zij onvoldoende zorgvuldig was onderzocht en dat haar medische situatie niet correct was beoordeeld. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het UWV voldoende gemotiveerd heeft aangetoond waarom eiseres niet fysiek is onderzocht en dat de medische beoordeling zorgvuldig was uitgevoerd. De rechtbank heeft ook overwogen dat de door het UWV geselecteerde functies voor eiseres passend waren, ondanks haar beperkingen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de WIA-uitkering van eiseres terecht is beëindigd, omdat zij per 28 oktober 2020 niet aan de criteria voor arbeidsongeschiktheid voldeed. Het beroep van eiseres is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/2541

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 maart 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. G.W. Mettendaf),
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
( [gemachtigde verweerder] ).

Procesverloop

Met een besluit van 29 oktober 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de WIA [1] -uitkering van eiseres per 1 januari 2021 beëindigd, omdat eiseres per 28 oktober 2020 voor minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
Met een besluit van 25 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 17 januari 2022. Partijen zijn – met bericht van verhindering – niet verschenen.

Overwegingen

Wat aan deze procedure voorafging
1. Eiseres was laatstelijk werkzaam als kamermeisje voor 30 uur per week en daarnaast als schoonmaakster voor 12,5 uur per week. Eiseres heeft zich in september 2010 ziekgemeld naar aanleiding van een enkelverstuiking bij een al langer bekende artrose van de rechter voet. Eiseres ontvangt sinds 11 september 2012 een WIA-uitkering. Na een herbeoordeling is eiseres per 1 december 2017 voor 51,54% arbeidsongeschikt geacht.
2. De (ex-)werkgever van eiseres heeft op 14 april 2020 verzocht om een herbeoordeling. Na een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek is met het primaire besluit besloten dat de WIA-uitkering van eiseres per 1 januari 2021 (datum in geding) wordt beëindigd, omdat eiseres per 28 oktober 2020 voor minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht. Eiseres is namelijk 10,62% arbeidsongeschikt.
3. Aan het bestreden besluit heeft verweerder een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 19 maart 2021 en een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 22 maart 2021 ten grondslag gelegd. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn de beperkingen van eiseres juist vastgesteld. Volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep komt de functie van huishoudelijk medewerkster te vervallen, omdat deze niet passend is. De overige functies blijven ongewijzigd passend. Het arbeidsongeschiktheidspercentage wijzigt niet.
Standpunt eiseres
4. Eiseres voert – samengevat – aan dat het bestreden besluit in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel. Eiseres is nog steeds ziek. Volgens eiseres is zij onvoldoende zorgvuldig onderzocht door de verzekeringsarts. Zij wenst daarom opnieuw onderzocht te worden. Ook kan zij de geduide functies niet uitoefenen, omdat deze veel te zwaar zijn voor haar. Daarnaast spreekt zij de Nederlandse taal niet goed en is er sprake van een verstandelijke beperking. Het is volgens eiseres onbegrijpelijk dat geen recente informatie bij de huisarts is ingewonnen.
Beoordeling door de rechtbank
5. De rechtbank dient te beoordelen of verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres per 28 oktober 2020 juist heeft vastgesteld. Daartoe dient de rechtbank aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden te toetsen of verweerder de medische beperkingen correct heeft vastgesteld en of eiseres, rekening houdend met deze beperkingen, in staat is de geselecteerde functies te verrichten.
6. Uitgangspunt is dat verweerder zich mag baseren op de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep als deze voldoen aan de eisen die in de rechtspraak zijn geformuleerd. Zo moeten de rapporten zorgvuldig tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en de conclusies moeten logisch voortvloeien uit de onderzoeksbevindingen. Als de rapporten aan deze eisen voldoen en eiseres het niet eens is met de inhoud van een rapport, moet zij een gestelde onjuistheid aannemelijk maken.
Medische grondslag
7. De rechtbank overweegt dat volgens de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 21 juli 2021 [2] de verzekeringsarts bezwaar en beroep in beginsel gehouden is eiseres fysiek te onderzoeken als de medische grondslag gemotiveerd wordt betwist en zij niet door de primaire verzekeringsarts fysiek is onderzocht. Van een spreekuurcontact kan dan in beginsel slechts worden afgezien indien de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende kan motiveren dat in het licht van de aard van de klachten en de beschikbare medische informatie, een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde heeft.
8. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gemotiveerd aangegeven waarom eiseres niet fysiek is onderzocht. Eiseres is op 15 september 2017 reeds op een fysiek spreekuur gezien en lichamelijk onderzocht. Niet eiseres, maar de (ex-)werkgever van eiseres heeft vervolgens verzocht om een WIA-herbeoordeling. Eiseres heeft daarna op het vragenformulier van 7 augustus 2020 aangegeven dat haar gezondheid hetzelfde is gebleven. Ook tijdens het telefonisch contact van 19 maart 2021 tussen de verzekeringsarts bezwaar en beroep en eiseres bleek niet dat sprake is van een wijziging in de gezondheid van eiseres. Van een verandering in de medische situatie van eiseres tussen de WIA-beoordelingen in 2017 en 2020 is volgens de verzekeringsartsen dus ook geen sprake, waardoor volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen noodzaak bestond eiseres fysiek te onderzoeken. Daarnaast heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aan eiseres gevraagd of de huisarts een uitspraak heeft gedaan over de belastbaarheid in arbeid. Volgens eiseres was dit niet het geval. Gelet op het voorgaande heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd waarom geen fysiek onderzoek heeft plaatsgevonden. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd waarom geen aanvullende informatie bij de huisarts is opgevraagd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is verricht.
9. Dat eiseres nog steeds ziek is, wordt gevolgd door de verzekeringsartsen. Zo zijn er beperkingen aangenomen in de rubrieken fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen en statische houdingen. Voor zover eiseres stelt dat onvoldoende rekening is gehouden met haar verstandelijke beperking, verwijst de rechtbank naar de toelichting van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de rapportage van 19 maart 2021 onder 8c. Hieruit blijkt dat verweerder reeds bekend is met het feit dat eiseres een verstandelijke beperking heeft en dat dit niet leidt tot verdergaande beperkingen in de FML. Deze toelichting kan de rechtbank volgen. Eiseres heeft onvoldoende onderbouwd dat zij meer beperkt is dan door de verzekeringsartsen is aangenomen. In wat eiseres heeft aangevoerd ziet de rechtbank dus geen aanleiding voor het oordeel dat de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep opgestelde rapportage inconsistenties bevat of niet concludent is, dan wel dat de medische beoordeling onjuist is of aan de juistheid van deze beoordeling moet worden getwijfeld.
Arbeidskundige beoordeling
10. Gelet op het voorgaande gaat de rechtbank uit van de juistheid van de Functionele Mogelijkhedenlijst van 20 oktober 2020. De rechtbank heeft in het dossier geen aanknopingspunten gevonden om aan te nemen dat de geduide functies na heroverweging door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in medisch opzicht voor eiseres ongeschikt zijn. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft gemotiveerd dat voor alle geduide functies geldt dat sprake is van niveau 1. Dit betekent dat beheersing van de Nederlandse taal op eenvoudig niveau volstaat. Daarnaast spreekt eiseres goed Engels. In de functie inpakker wordt een cursus gevolgd die aangeboden wordt in het Engels en Nederlands. Volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is deze functie dus voldoende toegankelijk. Deze toelichting volgt de rechtbank. Waar verder sprake was van signaleringen heeft de arbeidsdeskundige gemotiveerd weergegeven waarom deze functies voor eiseres geschikt zijn. Naar het oordeel van de rechtbank berust het bestreden besluit eveneens op een deugdelijke arbeidskundige grondslag.
Conclusie
11. De WIA-uitkering van eiseres is terecht per 1 januari 2021 beëindigd, omdat zij per 28 oktober 2020 voor minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht.
12. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H.M. van de Ven, rechter, in aanwezigheid van mr. I.N. van Soest, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 maart 2022.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.