Overwegingen
Wat aan deze procedure voorafging
1. Eiser is van december 2015 tot mei 2017 werkzaam geweest als ambulant hulpverlener voor 35,86 uur per week, waarna hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) heeft ontvangen. In december 2016 heeft eiser een auto-ongeluk gehad. Eiser heeft zich op 19 juni 2017 ziekgemeld vanuit de WW wegens pijnklachten aan de linkerschouder, concentratieproblemen en slecht slapen.
2. Sinds 17 juni 2019 ontving eiser een loongerelateerde WGA-uitkeringnaar een arbeidsongeschiktheidsklasse van 65 tot 80%. Eiser werd namelijk voor 69,56% arbeidsongeschikt geacht.
3. Op 29 augustus 2020 heeft eiser zich bij verweerder gemeld wegens een verslechtering van zijn gezondheid per 1 september 2020. Na een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft verweerder in het primaire besluit besloten dat eiser minder arbeidsongeschikt is dan voorheen. Volgens verweerder is eiser nog voor 57,97% arbeidsongeschikt. Per 17 november 2020 (datum in geding) ontving eiser daarom een WGA-vervolguitkering naar een arbeidsongeschiktheidsklasse van 55 tot 65%.
4. Aan het bestreden besluit 1 heeft verweerder de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 22 februari 2021 en het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 8 maart 2021 ten grondslag gelegd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aanleiding gezien de beperkingen zoals vastgesteld in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 11 november 2020 aan te passen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft eiser meer beperkt geacht en een nieuwe FML van 22 februari 2021 opgesteld. Volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep zijn de in de primaire fase geduide functies onverminderd geschikt voor eiser en blijft het arbeidsongeschiktheidspercentage daarom 57,97%.
5. Met het bestreden besluit 2 heeft verweerder bestreden besluit 1 vervangen en bepaald dat eiser niet voor 57,97% arbeidsongeschikt moet worden geacht, maar voor 65,62%. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 20 juli 2021 geconcludeerd dat de belastbaarheid van eiser juist is vastgesteld en dat geen aanleiding bestaat de FML van 22 februari 2021 te herzien. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op 26 augustus 2021 gerapporteerd dat de functie administratief medewerker declaratieverwerking niet geschikt is. In plaats daarvan heeft hij de functie teamondersteuner geselecteerd. Dit resulteert in een arbeidsongeschiktheidspercentage van 65,62%. Eiser krijgt daarom een WGA-vervolguitkering naar een arbeidsongeschiktheidsklasse van 65 tot 80%.
6. Eiser voert aan dat zijn beperkingen zijn onderschat. Volgens eiser ervaart hij al vanaf jongs af aan problemen met het onderscheiden van kleuren. Daarnaast is eiser bekend met eczeem/zeer droge handen. Verder ervaart eiser ernstige pijnklachten aan zijn linkerschouder, arm en nek. Doordat hij links ontziet, is rechts inmiddels overbelast. De beperkingen die gelden voor links, zouden daarom ook voor rechts moeten gelden, aldus eiser. Omdat eiser constant vecht tegen pijn, heeft hij de hele dag last van hoofdpijn. Hierdoor kan hij zich moeilijk concentreren. Daarnaast ontbreekt het bij eiser gezien zijn Tramadolverslaving aan de vereiste concentratie. Eiser voert verder aan dat ook zijn psychische klachten onvoldoende zijn vertaald naar beperkingen. Volgens eiser zou hij, gelet op het voorgaande, eveneens beperkt geacht moeten worden op de items 1.1 en 1.3 van de FML. Verder moet volgens eiser – gelet op zijn behandelingen – een verdergaande urenbeperking worden aangenomen. Bij twijfel verzoekt eiser de rechtbank een psychiater in te schakelen. Eiser voert verder aan dat met het vervallen van de functie van schadecorrespondent slechts twee van de oorspronkelijk geduide functies zijn overgebleven. In zo’n situatie ligt een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80 tot 100% voor de hand. In dit geval heeft verweerder een nieuwe functie geselecteerd. Volgens vaste jurisprudentie is bijduiding met terugwerkende kracht slechts onder bepaalde omstandigheden toegestaan. Zo is volgens eiser onder meer vereist dat de bijgeduide functie in de lijn ligt van de eerder geduide functie. Als dat niet het geval is, is er sprake van strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel. In deze zaak is eiser van mening dat de eerder geduide functie van schadecorrespondent een geheel andere functie betreft dan de functie van teamondersteuner en dat bijduiding van deze functie daarom niet is toegestaan.
Beoordeling door de rechtbank
7. De rechtbank stelt voorop dat verweerder met het bestreden besluit 2 het bestreden besluit 1 heeft vervangen. Op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft het beroep van eiser tegen het bestreden besluit 1 van rechtswege mede betrekking op het bestreden besluit 2. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser geen belang meer bij de beoordeling van zijn beroep tegen het bestreden besluit 1, zodat het beroep voor zover gericht tegen het bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk zal worden verklaard. De rechtbank zal hierna beoordelen of het bestreden besluit 2 de rechterlijke toets kan doorstaan.
8. De rechtbank dient te beoordelen of verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser per 17 november 2020, de datum in geding, juist heeft vastgesteld.
9. Uitgangspunt is dat verweerder zich mag baseren op de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep als deze voldoen aan de eisen die in de rechtspraak zijn geformuleerd. Zo moeten de rapporten zorgvuldig tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en de conclusies moeten logisch voortvloeien uit de onderzoeksbevindingen.
10. Eiser heeft op de zitting aangevoerd dat het besluit niet zorgvuldig tot stand is gekomen omdat hij niet fysiek is onderzocht door de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
11. De rechtbank overweegt dat volgens de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 21 juli 2021de verzekeringsarts bezwaar en beroep in beginsel gehouden is eiser fysiek te onderzoeken als de medische grondslag gemotiveerd wordt betwist en hij niet door de primaire verzekeringsarts fysiek is onderzocht. Van een spreekuurcontact kan dan in beginsel slechts worden afgezien indien de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende kan motiveren dat in het licht van de aard van de klachten en de beschikbare medische informatie, een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde heeft.
Het staat vast dat eiser zowel door de verzekeringsarts als de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet fysiek is onderzocht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapport van 22 februari 2021 niet gemotiveerd dat een spreekuurcontact in dit geval geen toegevoegde waarde heeft. De rechtbank is van oordeel dat zij dus onvoldoende heeft gemotiveerd waarom eiser niet is onderzocht. Ter zitting heeft verweerder nog gesteld dat de verzekeringsartsen onder andere aan de hand van de informatie van de huisarts hebben vastgesteld dat de beperkingen van eiser niet zijn toegenomen, waardoor de noodzaak om eiser fysiek te onderzoeken is komen te vervallen. De rechtbank oordeelt dat aan deze toelichting van verweerder op zitting geen betekenis kan toekomen. Op grond van voornoemde rechtspraak van de Raad moet de motivering waarom van een fysiek spreekuurcontact kan worden afgezien afkomstig zijn van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en niet van een juridisch medewerker van verweerder. Gelet op het voorgaande oordeelt de rechtbank dat het medisch onderzoek in de bezwaarfase niet met de vereiste zorgvuldigheid is verricht.
12. Het beroep tegen het bestreden besluit 1 is niet-ontvankelijk.
13. Het beroep tegen het bestreden besluit 2 is gegrond. Het bestreden besluit moet worden vernietigd. De rechtbank ziet geen mogelijkheid om zelf in de zaak te voorzien, omdat verweerder eiser alsnog fysiek op spreekuur moet laten onderzoeken door de verzekeringsarts bezwaar en beroep dan wel alsnog een motivering dient te volgen als bedoeld in overweging 11. Verweerder moet een nieuwe beslissing op bezwaar nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank ziet gelet op het voorgaande dan ook geen aanleiding een deskundige in te schakelen. De rechtbank stelt een termijn van acht weken voor het nemen van een nieuw besluit. De rechtbank merkt op dat deze termijn pas begint nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken of, indien hoger beroep wordt ingesteld, nadat op het hoger beroep is beslist.
14. De rechtbank bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
15. Daarnaast veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).