ECLI:NL:RBAMS:2022:1342

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 maart 2022
Publicatiedatum
21 maart 2022
Zaaknummer
AWB 21/2140
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van eiser in het kader van de WIA-uitkering na wijziging van het bestreden besluit door verweerder

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 16 maart 2022, is de zaak behandeld van eiser, die in beroep ging tegen besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) met betrekking tot zijn WIA-uitkering. Eiser had zijn uitkering per 17 november 2020 verlaagd gekregen, wat hij betwistte. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep eiser niet fysiek had onderzocht, wat in strijd was met de zorgvuldigheidseisen. De rechtbank stelde vast dat de motivering van de verzekeringsarts onvoldoende was om af te zien van een fysiek onderzoek. Hierdoor was het besluit van het UWV niet zorgvuldig tot stand gekomen. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het eerste bestreden besluit niet-ontvankelijk, maar het beroep tegen het tweede bestreden besluit werd gegrond verklaard. De rechtbank vernietigde het tweede besluit en droeg het UWV op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het UWV eiser alsnog fysiek moet onderzoeken. Tevens werd het UWV veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/2140

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 maart 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. K.U.J. Hopman),
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: mr. V.N.P.A.D. Imamkhan).

Procesverloop

Met een besluit van 23 november 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de WIA [1] -uitkering van eiser per 17 november 2020 verlaagd.
Met een besluit van 9 maart 2021 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Met een besluit van 17 september 2021 (het bestreden besluit 2) heeft verweerder het bestreden besluit 1 gewijzigd en het bezwaar van eiser alsnog gegrond verklaard.
De zaak is behandeld op de zitting van 17 januari 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen middels een video-verbinding door zijn gemachtigde en mr. J. Lam.

Overwegingen

Wat aan deze procedure voorafging
1. Eiser is van december 2015 tot mei 2017 werkzaam geweest als ambulant hulpverlener voor 35,86 uur per week, waarna hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) heeft ontvangen. In december 2016 heeft eiser een auto-ongeluk gehad. Eiser heeft zich op 19 juni 2017 ziekgemeld vanuit de WW wegens pijnklachten aan de linkerschouder, concentratieproblemen en slecht slapen.
2. Sinds 17 juni 2019 ontving eiser een loongerelateerde WGA-uitkering [2] naar een arbeidsongeschiktheidsklasse van 65 tot 80%. Eiser werd namelijk voor 69,56% arbeidsongeschikt geacht.
3. Op 29 augustus 2020 heeft eiser zich bij verweerder gemeld wegens een verslechtering van zijn gezondheid per 1 september 2020. Na een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft verweerder in het primaire besluit besloten dat eiser minder arbeidsongeschikt is dan voorheen. Volgens verweerder is eiser nog voor 57,97% arbeidsongeschikt. Per 17 november 2020 (datum in geding) ontving eiser daarom een WGA-vervolguitkering naar een arbeidsongeschiktheidsklasse van 55 tot 65%.
4. Aan het bestreden besluit 1 heeft verweerder de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 22 februari 2021 en het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 8 maart 2021 ten grondslag gelegd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aanleiding gezien de beperkingen zoals vastgesteld in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 11 november 2020 aan te passen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft eiser meer beperkt geacht en een nieuwe FML van 22 februari 2021 opgesteld. Volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep zijn de in de primaire fase geduide functies onverminderd geschikt voor eiser en blijft het arbeidsongeschiktheidspercentage daarom 57,97%.
5. Met het bestreden besluit 2 heeft verweerder bestreden besluit 1 vervangen en bepaald dat eiser niet voor 57,97% arbeidsongeschikt moet worden geacht, maar voor 65,62%. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 20 juli 2021 geconcludeerd dat de belastbaarheid van eiser juist is vastgesteld en dat geen aanleiding bestaat de FML van 22 februari 2021 te herzien. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op 26 augustus 2021 gerapporteerd dat de functie administratief medewerker declaratieverwerking niet geschikt is. In plaats daarvan heeft hij de functie teamondersteuner geselecteerd. Dit resulteert in een arbeidsongeschiktheidspercentage van 65,62%. Eiser krijgt daarom een WGA-vervolguitkering naar een arbeidsongeschiktheidsklasse van 65 tot 80%.
Standpunt eiser
6. Eiser voert aan dat zijn beperkingen zijn onderschat. Volgens eiser ervaart hij al vanaf jongs af aan problemen met het onderscheiden van kleuren. Daarnaast is eiser bekend met eczeem/zeer droge handen. Verder ervaart eiser ernstige pijnklachten aan zijn linkerschouder, arm en nek. Doordat hij links ontziet, is rechts inmiddels overbelast. De beperkingen die gelden voor links, zouden daarom ook voor rechts moeten gelden, aldus eiser. Omdat eiser constant vecht tegen pijn, heeft hij de hele dag last van hoofdpijn. Hierdoor kan hij zich moeilijk concentreren. Daarnaast ontbreekt het bij eiser gezien zijn Tramadolverslaving aan de vereiste concentratie. Eiser voert verder aan dat ook zijn psychische klachten onvoldoende zijn vertaald naar beperkingen. Volgens eiser zou hij, gelet op het voorgaande, eveneens beperkt geacht moeten worden op de items 1.1 en 1.3 van de FML. Verder moet volgens eiser – gelet op zijn behandelingen – een verdergaande urenbeperking worden aangenomen. Bij twijfel verzoekt eiser de rechtbank een psychiater in te schakelen. Eiser voert verder aan dat met het vervallen van de functie van schadecorrespondent slechts twee van de oorspronkelijk geduide functies zijn overgebleven. In zo’n situatie ligt een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80 tot 100% voor de hand. In dit geval heeft verweerder een nieuwe functie geselecteerd. Volgens vaste jurisprudentie is bijduiding met terugwerkende kracht slechts onder bepaalde omstandigheden toegestaan. Zo is volgens eiser onder meer vereist dat de bijgeduide functie in de lijn ligt van de eerder geduide functie. Als dat niet het geval is, is er sprake van strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel. In deze zaak is eiser van mening dat de eerder geduide functie van schadecorrespondent een geheel andere functie betreft dan de functie van teamondersteuner en dat bijduiding van deze functie daarom niet is toegestaan.
Beoordeling door de rechtbank
7. De rechtbank stelt voorop dat verweerder met het bestreden besluit 2 het bestreden besluit 1 heeft vervangen. Op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft het beroep van eiser tegen het bestreden besluit 1 van rechtswege mede betrekking op het bestreden besluit 2. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser geen belang meer bij de beoordeling van zijn beroep tegen het bestreden besluit 1, zodat het beroep voor zover gericht tegen het bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk zal worden verklaard. De rechtbank zal hierna beoordelen of het bestreden besluit 2 de rechterlijke toets kan doorstaan.
8. De rechtbank dient te beoordelen of verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser per 17 november 2020, de datum in geding, juist heeft vastgesteld.
9. Uitgangspunt is dat verweerder zich mag baseren op de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep als deze voldoen aan de eisen die in de rechtspraak zijn geformuleerd. Zo moeten de rapporten zorgvuldig tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en de conclusies moeten logisch voortvloeien uit de onderzoeksbevindingen.
10. Eiser heeft op de zitting aangevoerd dat het besluit niet zorgvuldig tot stand is gekomen omdat hij niet fysiek is onderzocht door de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
11. De rechtbank overweegt dat volgens de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 21 juli 2021 [3] de verzekeringsarts bezwaar en beroep in beginsel gehouden is eiser fysiek te onderzoeken als de medische grondslag gemotiveerd wordt betwist en hij niet door de primaire verzekeringsarts fysiek is onderzocht. Van een spreekuurcontact kan dan in beginsel slechts worden afgezien indien de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende kan motiveren dat in het licht van de aard van de klachten en de beschikbare medische informatie, een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde heeft.
Het staat vast dat eiser zowel door de verzekeringsarts als de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet fysiek is onderzocht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapport van 22 februari 2021 niet gemotiveerd dat een spreekuurcontact in dit geval geen toegevoegde waarde heeft. De rechtbank is van oordeel dat zij dus onvoldoende heeft gemotiveerd waarom eiser niet is onderzocht. Ter zitting heeft verweerder nog gesteld dat de verzekeringsartsen onder andere aan de hand van de informatie van de huisarts hebben vastgesteld dat de beperkingen van eiser niet zijn toegenomen, waardoor de noodzaak om eiser fysiek te onderzoeken is komen te vervallen. De rechtbank oordeelt dat aan deze toelichting van verweerder op zitting geen betekenis kan toekomen. Op grond van voornoemde rechtspraak van de Raad moet de motivering waarom van een fysiek spreekuurcontact kan worden afgezien afkomstig zijn van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en niet van een juridisch medewerker van verweerder. Gelet op het voorgaande oordeelt de rechtbank dat het medisch onderzoek in de bezwaarfase niet met de vereiste zorgvuldigheid is verricht.
Conclusie
12. Het beroep tegen het bestreden besluit 1 is niet-ontvankelijk.
13. Het beroep tegen het bestreden besluit 2 is gegrond. Het bestreden besluit moet worden vernietigd. De rechtbank ziet geen mogelijkheid om zelf in de zaak te voorzien, omdat verweerder eiser alsnog fysiek op spreekuur moet laten onderzoeken door de verzekeringsarts bezwaar en beroep dan wel alsnog een motivering dient te volgen als bedoeld in overweging 11. Verweerder moet een nieuwe beslissing op bezwaar nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank ziet gelet op het voorgaande dan ook geen aanleiding een deskundige in te schakelen. De rechtbank stelt een termijn van acht weken voor het nemen van een nieuw besluit. De rechtbank merkt op dat deze termijn pas begint nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken of, indien hoger beroep wordt ingesteld, nadat op het hoger beroep is beslist.
14. De rechtbank bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
15. Daarnaast veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 2 gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit 2;
  • draagt verweerder op binnen acht weken na het gezag van gewijsde krijgen van deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H.M. van de Ven, rechter, in aanwezigheid van mr. I.N. van Soest, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 maart 2022.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
2.Een uitkering werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten op grond van de Wet WIA.